dat we liever een goeden roman gaven - met al de daarbij onvermijdelijke bezwaren - dan weinige en litterair minderwaardige novellen? Tot eigen verdriet voorts moesten we meermalen het principe der zoo wenschelijke verscheidenheid van onzen inhoud offeren aan overwegingen en noodwendigheden van technischen aard. Evenmin stond het ons vrij, een grooter plaats toe te kennen aan de rubriek Boekbespreking. In den zoo juist begonnen jaargang zal menige schade daardoor moeten worden ingehaald. Een ander verlangen ging uit naar korte, populair voorlichtende litteratuurbeschouwingen. Ook hier was het moeilijk, onze medewerkers reeds van meet af te binden aan eischen van zelfbeperking, die naar Goethe's uitspraak slechts aan het kunnen van ‘meesters’ mogen worden gesteld. Zoo bleek de verwerkelijking van veel goeden wil in de practijk buitengewoon moeilijk. Zonder een belangrijke leering is evenwel voor ons deze eerste proefneming niet gebleven.
Zoo vinden we resultaten, die ons weliswaar voor zelfoverschatting bewaren, doch die ons geenszins den opgewekten ijver voor ons tijdschrift kunnen rooven.
Uitzicht. Onze lezers hebben, meenen wij, recht op een korte mededeeling van onze plannen voor het komende jaar.
Geenszins ligt het in ons voornemen, onze vooruitzichten tot in bijzonderheden vast te leggen. Dit komt ons ongewenscht, zelfs ondoenlijk voor. Veel zal weder afhangen van de ‘productie’ op christelijk-litterair terrein.
Een voldongen feit is het evenwel, dat wij, met het oog op de instandhouding van ons periodiek moesten besluiten, vanaf heden ‘Opwaartsche Wegen in een gewijzigden omvang te doen verschijnen. Er is echter voor gezorgd, dat deze verandering geen quantitatief nadeel wordt voor den inhoud, daar de nieuwe pagina-indeeling dezelfde hoeveelheid druks per nummer waarborgt.
Enkele aanwinsten kunnen we reeds thans noemen. Ds. J.C. van Dijk zegde een populaire verhandeling toe over Dirk Coster en zijn tijdschrift, De Stem. Geraert van Suylesteijn, Willem de Mérode en E.L. Smelik stonden verzen af. In portefeuille zijn onder meer nog: Een Gossaertstudie van J. Haantjes; een beschouwing over den roman ‘In Liefde Bloeyende’ door P.J. Risseeuw; een korte schets van de beteekenis van Totius door G. Dekker, enz.
Aan sommige wenschen zal zooveel mogelijk worden voldaan. Korte, populaire beschouwingen over litteratuur zullen van dezen jaargang een wezenlijk bestanddeel vormen. Zal eenerzijds zoo mogelijk meer aandacht aan eigen Christelijke auteurs worden gewijd, anderzijds zullen de grenzen soms worden uitgezet voor het beschouwen van buitenlandsche litteratuur.
De vervulling van een onzer wenschen hangt af van het medeleven onzer lezers. Wij wenschen ons bij hunne verlangens en behoeften zoo eng mogelijk te kunnen aansluiten. Welnu, zij kunnen ons daarbij helpen, door hun wenschen kenbaar te maken. Dat zal ons voorthelpen.