De Barmhartige Samaritaan. Bijbelsch drama in drie bedrijven, door Willem Smulders. Pr. Uitg. Arn. M Greven. MDCCCCXXII, Zevenbergen.
De dichter heeft de bekende gelijkenis van De Barmhartige Samaritaan verwerkt tot een toneelstuk. Het is vanzelfsprekend, dat hij de stof moest uitbreiden om drie bedrijven te vullen. Dat is een lastige opgave voor iemand, die in zijn Inleiding zich als eis stelt de gegevens van de gewijde tekst zoveel mogelijk te eerbiedigen en slechts in zoverre aan te vullen ‘dat het schriftuurlik karakter der gebeurtenissen en personen bewaard blijft en in dieper reliëf te staan komt.’
Deze aanvullingen komen in het kort hierop neer: De Barmhartige Samaritaan Elcana is een broer van de Samaritaanse vrouw, met wie Jezus het bekende gesprek bij de bron te Sichar had. Daardoor krijgt de schrijver gelegenheid de indruk van Jezus' woorden op de inwoners van Sichar te verhalen.
De man, die door de roovers wordt mishandeld, is een van de wisselaars, die door Jezus uit de Tempel is gegeseld. Hierdoor ontstaat de gelegenheid om een tempeltoneeltje te schetsen, waarin de wisselaars hun vijandschap tegenover Jezus duidelik tonen en ze zich tenslotte beklagen bij Eleazer, een Priester, Samuel een Schriftgeleerde en Salomi, een Leviet.
Dezelfde Eleazer en Salomi zijn het, die Caleb, de wisselaar aan de weg voorbijgaan.
Als rovers kiest de schrijver Barabbas en Dismas. Hiervan maakt hij gebruik om Barabbas als gewetenloze schurk te stellen tegenover de zachtere Dismas, bij wie het geweten nog duidelik spreekt, die dan ook later, als hij aan Jezus' zij aan het kruis hangt, tot bekering komt.
Het komt tot de ontknoping in de herberg, waar Caleb van zijn wonden geneest. Eleazar, Samuel en Salomi zijn door Annas de Hogepriester uitgezonden om te trachten Jezus tegen te houden, opdat Hij niet tijdens de feestdagen in Jeruzalem zou verschijnen.
Aan hen vertelt Jezus na de vraag van Samuel de gelijkenis van de Barmhartige Samaritaan, zodat deze niet alleen een les is in naastenliefde, maar bovendien een bewijs, dat voor Jezus niets verborgen is.
Inderdaad is de stof zo goed als onaangetast gelaten. Maar bij het rustig overzien van de bouw van het stuk, blijkt het toch wel heel erg een bedenkseltje rond de bekende geschiedenis heengesponnen.
Dat juist de wisselaar, die Elcana zo slecht behandelt in de Tempel, dezelfde moet zijn als die hij later helpt; dat het diezelfde priester en Leviet moeten zijn van de vorige dag in de Tempel, die Caleb laten liggen; dat het weer dezelfden zijn, die door Annas worden uitgezonden om Jezus tegen te houden, juist bij die herberg, waar de wisselaar ligt en dat Jezus juist deze mensen Zijn gelijkenis vertelt, dit alles hangt zo van toevalligheden aaneen, dat het mij niet kan bekoren, ook al is het soms wel vernuftig. En hoewel verdienstelijk in de onderdeelen, is het geheel toch erg mat; ik kan me dan ook niet voorstellen, dat dit stuk een publiek zal kunnen boeien.
De taal is sober, zuiver van toon, maar toch nergens komt het voor, dat we bij het lezen, verrast opzien, omdat het woord van de schrijver ons treft.
Het is wel een sympathiek werk in zijn schuchterheid tegenover de heilige stof, in de goed bewaarde sfeer, maar geheel geslaagd kan ik deze poging tot dramatisering niet noemen.
v. H.