| |
| |
| |
Wilma
door J. Haantjes.
Wilma, ‘Offerande.’ |
Wilma, ‘Achter de Heuvelen.’ |
Wilma, ‘Die vrijwillig dragen.’ |
Schetsen in ‘Opgang’ 5e en 6e jaargang. |
Ge kent ongetwijfeld ‘Oostloorn,’ 't boek van het warm-doorvoelde dorpsleven. Soms moet men dááraan denken, als men Wilma leest. Bij de eerste schetsen uit ‘Achter de Heuvelen’, die samen geven de afgeslotenheid van het eenzame dorp, achter de eeuwig-groene dennebosschen, over de paars-gloeiende hei. Slechts de vlammende bremluchters wijzen de weg daarheen. ‘Heel in de verte, tusschen twee ruige ruggen in, komt even zichtbaar 'n stompe kerktoren met boerderijen er om heen, in een nestje van opgaand hout, als 'n oase midden in 'n zandwoestijn, onzegbaar rustig.’
Doch daardoor niet alléén.
Als het al lang geleden is, dat men ‘Oostloorn’ gelezen heeft, dan blijven de verhalen langzamerhand slechts vaag en onhelder meer voor u leven, doch steeds blijven u bij ‘de enkele zinnen’ eruit:
van Ilting, die diepte kreeg in zijn luiden, omdat zijn ziel in de klok kwam,
van Wiegen de droomer, die eindelijk wakker werd,
van Ake, gekke Ake, die deed met haar hand als vaagde ze iets uit de lucht wèg voor haar oogen,
van de oude dominee, de man die lachte naar zijn graf toe.
Zoo ook bij Wilma. Haar verhalen zijn uiterst vaag gehouden, maar steeds weer treffen ons de enkele zinnen met hun sterk beeldend vermogen, met de eigenaardige symboliek, waarmee Wilma haar personen typeert.
| |
| |
In ‘de Bruidsketting’ is het de dominee, de man die altijd met uitgebreide armen door het leven moet gaan.
In ‘Achter de Heuvelen’ is het Marrigje, die altijd haar handen stijf tegen de borst gedrukt hield. ‘Ze wilde haar gebroken hart vasthouden. Als ze 't losliet, zou het heelemaal uit elkander vallen.’
In ‘'s Werelds Loop’ is het Douwe, de sterke smid, wiens hart in de gevangenis is gegaan, en enkel Herinnering is daar nog, om met hem te spreken.
Er is dus overeenstemming.
Toch - bij nader schouwen - blijkt die niet anders te zijn dan een zeer oppervlakkige.
Is het enkel, omdat ze beiden natuurkinderen zijn? Of is er navolging?
Een moeilijk te beantwoorden vraag. Een onbelangrijke vraag tevens, waar de overeenstemming slechts uiterlijk blijft. Want innerlijk is er groot verschil in beider kunst.
‘Ik heb de schoonheid gezien van het leven der landbouwers tusschen hun akkers en korenvelden onder de wolkenhemel.’
Zóó begint de inleiding van Ulfers. Meer geeft Ulfers dan ook niet. Hij geeft 't leven, 't leven van de dorpsbewoners, de groote gebeurtenissen in elks eigen begrensd bestaan. Hij teekent de personen, de bewoners niet, dan dóór, achter die omstandigheden. En dan nog zoo, dat niet de schrijver, maar de lezer zelf, zich uit het verhaal die personen vormen, scheppen moet.
Geheel anders gaat Wilma te werk. Haar kunst is geheel psychologisch georiënteerd. Zij schildert de personen, ook als ze dorpsschetsen geeft; zij daalt af tot in de donkerste diepten van het menschenleed en klimt op naar de blanke verten van het menschenheil. Haar kunst gaat daardoor dieper, en wordt daardoor grootscher, maar ook - moeilijker.
Juist omdat haar taak zooveel moeilijker is, daarom stemt haar pogen ons milder. Want we beseffen wel, dat bij deze wijze van werken het talent van de schrijfster vaak te kort schiet, zoodat we soms het gevoel krijgen: haar taalmiddelen, hoe rijk, of beter, hoe hoog gedragen ook, zijn niet voldoende om uit te drukken het diepste menschen- | |
| |
leven in zijn donkerheid en zijn blijheid - het waardeeren van haar poging tot psychologische schildering van haar personen, met hun zieleleven, in de motieven, zooals zij die vond, blijft ons bij.
In verband met het bovenstaande moeten ook de ‘enkele zinnen’ in beider werken worden beschouwd.
In ‘Oostloorn’ is het Ilting, de klokkeluider, in wiens luiden eerst geen leven was, -
maar toen was het lijden gekomen om zijn baatzucht, die hem de hei ontginnen deed en zóó met z'n eigen geld, dat van z'n trouwe vriend, de oude meester, deed verliezen - en er was diepte gekomen in het luiden,
toen was het lijden gekomen om de oude meester, die sterven ging - en er was diepte gekomen in het luiden,
toen was het lijden gekomen om Ruurd, zijn zoon, wiens bloed de witte boekweitbloemetjes rood had gekleurd - en er was diepte gekomen in het luiden.
Er was diepte gekomen in het luiden, omdat Ilting's ziel in de klok kwam.
Dat is het motief, dat altijd weer terug komt in dit verhaal. Het is het thema, waarop het geheele verhaal is gebouwd.
Bij Wilma is dat geheel anders. Daar dienen die ‘enkele zinnen’ alleen om te ‘typeeren’, te ‘beelden’.
Wilma is sterk in symboliek en beeldspraak.
De oude verweerde kerk, op de Brink midden in het afgesloten dorp, wordt de oudmoeder, die Zondags allen opneemt, die door het smalle poortje in de eikenhaag trekken, als een klokhen haar kiekens.
Als in de tuin van de pastorie, op 't groote middenperk, een donkerroode roos uitgekomen is, sluipt arme, krankzinnige Marrigje er heen, en plukt ze. En de dominee ziet dat wel, maar hij laat het gaan. ‘Want die donkerroode brandende roos, was immers als het liefdehart, dat hij ook gegeven had voor de gemeente.’
En dan Gart Jan, de Grand-Seigneur, die met te groote stappen door het leven gaat, zóó dat Driekske zijn vrouw hem niet goed bijhouden kan en altijd klagend en jammerend achteraan komt.
Als grondslag voor een bespreking van Wilma's taal en stijl, van
| |
| |
Wilma's kunsttechniek in 't algemeen, diene de schets ‘Offerande’ uit het bundeltje ‘De Profundis’.
Vooraf ga, ter oriënteering, een kort verslag van de inhoud, voor zoover die hier noodzakelijk is. Erik woont met zijn moeder in hetzelfde dorp, waar zijn vader vroeger predikant is geweest. Aanvankelijk heeft Erik ook theologie gestudeerd, maar, door een ziekte daartoe genoodzaakt, heeft hij zijn studie op moeten geven. Waarom, dat zag hij niet. Tot hij merkte, dat hij bij zijn studie niet meer voor God werkte, maar voor zichzelf. Aan de kant van de vijver op de boerderij ‘'t Veldhuus’ ontdekt hij dan zijn nieuwe gave, zijn Godsgeschenk - hij is schrijver, kunstenaar. En daar schrijft hij dan ook zijn boek, dat hij geeft aan God. Maar als hij dan de drukproeven wil corrigeeren, ziet hij in, dat 't toch niet was: voor God, maar: voor zichzelf. En in deze oogenblikken stijgt zijn zieleangst tot ongekende hoogte.
Deze schets behoort tot Wilma's eerste werk. Maar bij vele schrijvers komen de eigenaardigheden hunner techniek terstond in hun eerste werk naar voren, sterker soms nog dan in hun latere kunst, omdat daar door oefening de beheersching komt. En dan blijven natuurlijk de eigenaardigheden wel, maar dan komen ook die voor meer beheerscht, en daardoor minder scherp, minder opvallend, meer harmonisch in het groot geheel. Zoo is 't ook bij 't werk van Wilma. De beheersching groeit met haar werk; vandaar in deze jeugdschets het teugellooze uitbreken, het onbeheerschte.
Wilma is natuurkind. Haar personen leven met de natuur mee en hun gemoedsstemming, hun zielstoestand korrespondeert met een bepaalde natuursgesteldheid. Ook zij zelf, de schrijfster der wijde perspectieven, de schrijfster met de blik op de oneindigheid, zij heeft noodig in haar leven 't uitzien naar de heuvelen, naar de purperen heide met de gele zandkoppen, glinsterend in de zomerzon.
‘In wijde verte donkert de golvende heuvelenrij, raadselachtig blauw tegen 't diep violet van de zonnige zomerlucht. Als je dien kant uitziet over de purperen heide heen, krijg je 't gevoel, alsof daar achter die heuvelen de oneindigheid ligt: zeeën van hemel, waar 't alles verwachtende verlangen tot rust komt in verzadiging van vreugdeschoonheid.
| |
| |
Maar 't leven is zoo druk en de weg zoo héél lang!
Soms, als de lucht zwaar is van regenwolken en de heuvelen kleurloos er mee samensmelten, dan lijkt 't of er niets is, niets achter de dingen van ons aardsche oogen-zien, niets dan de boomen en de huizen, de menschen die we kennen, alle hetzelfde, één in hun veelvormigheid. Dan wordt 't verlangen brandende, en de angst, om den blik op de oneindigheid te verliezen, zoo diep en wild, dat je den eersten den besten zonnedag, die weerkomt, je wel los moet rukken uit het woelige arbeidsleven, om te zien.... te zien....’
Wilma ziet de natuur.
Ze ziet ze als een groot schilderij, als een groote, harmonieuze kleurenkombinatie. Een enkele alinea, om dit te verduidelijken, is voldoende:
‘Zoo wandelde hij voort, in blij genieten, tusschen velden, rood van versch gemaaide, geurende klaver, waartegen 't wazig grijsgroen van late spurrie fijntjes aanlichtte, een teer harmonisch kleurenlied, dat plotseling uitbrak in schrille dissonanten van fel glimmend knollenloof met paarsig-roode vlekken, - om zich dan weer op te lossen in zuiver, frisch grondbruin van nieuw opgeploegde akkers, gereed om 't najaarszaad in hunne schoot te ontvangen.’
Een andere eigenschap, die ons terstond opvalt in Wilma's stijl - de symboliek behandelden we reeds - is het verhevene, het hooggedragene. Het is de stijl voor de heilige dingen. En voor het beleven der heilige dingen.
Schoon is dan ook een schildering, als van de doodelijk bedroefden:
‘De anderen, de doodelijk bedroefden, waren soms zoo moe van 't dragen van hun eigen gebroken hart en van 't luisteren naar 't trillen van de gesprongen snaar, dat ze alleen nog maar stil konden zitten en met groote, vragende oogen uitzien, of Hij niet kwam.... Want er is niets in de heele wereld, dat zoo zwaar weegt als een gebroken hart, en iedere gesprongen snaar raakt met zijn eindelooze natrillingen aan andere snaren, die gesprongen zijn, zoodat 't als één lange klacht door de diepte van 't leven gaat.’
| |
| |
Maar daarom ook: niet de stijl van het gesprek. Daar blijft het het gedragene, oòk waar het 't niet zijn moest. Het gesprek, de dialoog, die de realiteit dient te bewerken met kleine trekjes, vormt het zwakste gedeelte uit Wilma's stijl.
Als voorbeeld diene een gesprek tusschen Erik en z'n moeder, uit ‘Offerande’.
‘Dus je bent bij den boer van 't Veldhuus geweest’ vroeg zij eindelijk?
‘Ja, wel twee uur lang heb ik onder de boomen bij 't vijvertje zitten werken, Juno vlak naast me, - heerlijk opgeschoten! - eigenlijk was ik al zoo goed als klaar met m'n boek, alleen 'n beetje bij werken hier en daar, - retoucheeren, - voor mezelf, ziet u! -
en de boerin was natuurlijk even bezorgd als altijd, en geweldig trotsch erop, dat ik 't nergens mooier vind dan op haar boerderij.
De kinderen waren als muisjes.
Ze heeft ze onder appèl, dat is kolossaal,
Toen moest ik in 't bakhuis eerst 'n spekpannekoek opeten, eerder wou ze me niet laten gaan. Stel u voor, 'n spekpannekoek, op zoo'n duchtig warmen dag; ze zweert bij spekpannekoeken, er hielp niet aan; ik heb er dus maar duchtig doorheen gegeten, om haar pleizier te doen.
En toen hebben we 't natuurlijk over u gehad,’ keek hij ondeugend, ‘en - met plotselingen ernst - ‘over vader.’
Voelt men het onwerkelijke? Dit is geen alledaagsch gesprek. Omdat de technische kennis, voor de dialoog vereischt, ontbreekt.
Alleen, als het gaat over heilige dingen, dan wordt het weer beter, weer reëeler, ook in het gesprek. Omdat het grootscher en verhevener wordt.
In dezelfde schets ‘Offerande’ erkent Erik het voor zijn moeder:
‘Ik wist niet wat ik deed.
Ik dacht, dat mijn werk voor God zou zijn; in plaats daarvan was ik bezig, mijzelf een huis te bouwen, - en daarom is 't goed, dat mijn huis afgebroken is; ik zou 't anders nooit gezien hebben - mijn leven zou een afschuwelijke leugen geworden zijn.
| |
| |
En nu, nu heb ik eerst mijn levensdoel gevonden. Toen in deze benauwdheid een gave in mij wakker werd, die ik onbewust bezat, om mijn kennis nog te gebruiken, al mag ik dan ook nooit voor de gemeente optreden, en 't geschreven woord maken tot drager van de gedachte, toen wist ik, dat tot God moest wederkeeren, wat van Hem ontvangen was.
Begrijpt u 't moeder?’
Ze was opgestaan en lei nu haar arm vertrouwelijk in den zijnen. Samen traden ze naar buiten in den bijna geheel donkeren tuin.
‘Of ik je begrijp’, vroeg ze, met een stem bevend van hooge innige ontroering?
‘Zie eens, hoe vredig de aarde ligt te rusten onder de altijd dichter wordende sluiers van den naderenden nacht!
en boven wordt 't hoe langer hoe lichter en klaarder - de avondster fonkelt in wondere pracht; - hoe langer je naar boven kijkt, hoe meer licht je ziet. -
Één dag in Uwe voorhoven is mij beter dan duizend elders!’
En plechtig klonk een ‘Amen’ door de avondstilte heen.’
(Wordt vervolgd).
|
|