Opwaartsche Wegen. Jaargang 1
(1923-1924)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 84]
| |
Fragmenten uit de Laxdöla saga
| |
[pagina 85]
| |
Deze verhalen zijn juweeltjes van vertelkunst. Ze munten uit door een levendige dialoog en een uitstekende karaktertekening en de kompositie is van die aard, dat ze ook een 20ste eeuws publiek nog weten te boeien. Ze geven de geschiedenis van een familie, van de bewoners van een bepaalde streek of van een belangrijk persoon. De Laxdölasaga behandelt de geschiedenis van een familie, die 't dal van de Laxá, de Zalmrivier bewoont en 't hoofdverhaal speelt kort voor, en kort na de invoering van 't Christendom, 1000 n. Chr., op IJsland. Tot recht begrip van 't geplaatste fragment laat ik een kort overzicht volgen van wat aan deze geschiedenis voorafgaat. Ketill Platneus en de zijnen verlaten Noorwegen, daartoe gedwongen door 't optreden van Haraldr Schoonhaar. Zijn zonen gaan naar IJsland. Hijzelf gaat naar Schotland en wordt daar een aanzienlijk man. Zijn dochter Unnr volgt hem op als hoofd van 't geslacht en gaat ook naar IJsland. Uit 't geslacht van Unnr is Hoskuldr. Zijn geschiedenis - waardoorheen die van zijn buren en van zijn verwanten wordt beschreven - wordt ons vrij uitvoerig medegedeeld. De zoon van Hoskuldr en Melkorka (een door Hoskuldr in Noorwegen gekochte slavin van Ierse afkomst), is Oláfr de Pauw. Oláfr de Pauw maakt naam door zijn tochten naar Ierland en Noorwegen, wordt door 't distriktshoofd Thórdr als zijn zoon aangenomen, erft later van Hoskuldr zowel als van Thórdr, trouwt met Thórgerdr, dochter van de beroemde Skald Egill, zoon van Skalagrimr en wordt zoodoende een rijk en aanzienlik man, die bovendien om zijn karakter wordt geëerd en bemind. Een zoon van Oláfr is Kjartan, de eigenlike held van dit verhaal. Oláfr had reeds een aangenomen zoon, Bolli geheten, een zoon van zijn broer Thorleikr. Kjartan en Bolli, de twee pleegbroeders, worden samen opgevoed en kunnen 't goed samen vinden. Toch zijn er al verschillende voorspellingen geweest, waaruit 't vermoeden rijst, dat 't geluk van Oláfr zal worden verstoord en de twee pleegbroeders als vijanden tegenover elkaar zullen komen te staan. | |
[pagina 86]
| |
Dit komt door beider liefde tot Gudrún. Met de dromen van Gudrún vangt ons fragment aan. | |
Hoofdstuk XXXIII
| |
[pagina 87]
| |
Gestr zeide toen: ‘zeg uw dromen, 't kan zijn, dat wij er iets van maken kunnen.’ Gudrún zegt: ‘ik verbeeldde me, dat ik buiten stond bij een beekje en ik had een omgevouwen hoofddoek op 't hoofd en ik vond dat hij me slecht stond en ik was meer geneigd om van hoofddoek te veranderen, maar velen zeiden, dat ik dat niet moest doen; maar ik luisterde daar niet naar en greep me de hoofddoek van het hoofd en wierp hem weg in de beek - en deze droom was niet langer.’ En weer zei Gudrún: ‘dat was 't begin van de tweede droom, dat ik meende, dat ik stond bij een water. 't Scheen me toe, dat er een zilveren ring aan mijn hand was gekomen, en 't leek me, dat hij me heel goed paste; 't docht me een zeer groot kleinood en ik dacht hem lang te bezitten. En toen ik er 't minst op verdacht was, gleed me de ring van de hand en in 't water, en ik zag hem nooit meer; 't docht me veel groter verlies dan ik me zou kunnen voorstellen te gevoelen, ook al had ik een kleinood verloren. Daarna ontwaakte ik.’ Gestr antwoordde alleen dit: - ‘deze droom is niet minder.’ Wederom zeide Gudrún: ‘dit is mijn derde droom, dat ik me verbeeldde een gouden ring aan de hand te hebben, en ik meende de ring te bezitten en 't verlies scheen me vergoed; dat kwam me in de gedachte, dat ik langer genoegen van deze ring zou hebben dan van de vorige, maar dit kleinood scheen me niet zoveel beter te behagen dan de vorige, als goud duurder is dan zilver. Daarna scheen ik te vallen en wilde me tegenhouden met de handen, de ring kwam tegen een steen en sprong in twee stukken en 't scheen me, dat er bloed kwam uit de stukken. Dat scheen me meer te lijken op verdriet dan op nadeel, dat ik meende tengevolge daarvan te zullen ondervinden; toen kwam me in de zin, dat er een barst was geweest in de ring en toen ik daarna de breuk onderzocht, meende ik meer barsten te zien en 't scheen me toe, dat hij heel zou gebleven zijn, als ik beter opgelet had, en deze droom was niet langer.’ Gestr antwoordde: ‘de dromen worden niet minder.’ En weder zeide Gudrún: ‘dit was mijn vierde droom: ik meende | |
[pagina 88]
| |
een helm van goud op 't hoofd te hebben en zeer bezet met edelstenen. Ik dacht dit kleinood te bezitten, maar dit leek me vooral een bezwaar, dat hij een beetje te zwaar was, zodat ik 't nauweliks kon uithouden en ik droeg 't hoofd gebogen, maar ik gaf er de helm de schuld niet van en ik dacht er niet aan om hem weg te doen, maar toen tuimelde hij me van 't hoofd en naar buiten in de Hvammsfjord en daarna ontwaakte ik. Nu zijn al mijn droomen verteld.’ Gestr antwoordde: ‘ik kan duidelik zien, wat de betekenis van deze dromen is, maar 't zal u dunken, dat ze alle 't zelfde zijn, want ik zal ze alle op dezelfde wijze uitleggen. Gij zult vier mannen bezitten en 't schijnt me toe, als gij aan de eerste zijt uitgehuwelikt, dat dit voor u geen huwelik uit liefde is. Dat gij dacht een groote hoofddoek op 't hoofd te hebben en dat 't u toescheen, dat die u slecht paste, dat betekent, dat gij weinig liefde voor hem zult hebben en dat ge u de hoofddoek van 't hoofd naamt en wegwierpt in 't water, dat betekent, dat gij van hem zult scheiden, want dat noemen de mensen “in 't water gegooid”, als een man zijn bezit opgeeft en er niets voor in de plaats ontvangt.’ En weer zeide Gestr: ‘dit was uw tweede droom, dat ge dacht een zilveren ring aan de hand te hebben. Dat betekent, dat gij zult worden uitgehuwelikt aan een ander, een vermaard man; deze zult ge liefhebben en een korte tijd bezitten en dat komt mij niet onwaarschijnlijk voor, dat ge hem verliest door verdrinken en meer kan ik in deze droom niet vinden. Zo was uw derde droom; het scheen u toe, dat ge een gouden ring aan de hand hadt. Dat beteekent: ge zult een derde man bezitten; hij zal u niet zo veel voortreffeliker dunken als 't metaal (nl. 't goud) u zeldzamer en duurder toeschijnt en dat is dicht bij mijn voorgevoel, dat in die tijd verandering van geloofGa naar voetnoot1) zal komen en dat uw man die godsdienst zal aangenomen hebben, die wij dan als veel edeler beschouwen. Waar 't u toescheen, dat de ring in stukken sprong, ten dele door uw eigen onachtzaamheid; en dat gebloed zaagt komen uit de stukken, | |
[pagina 89]
| |
dat beteekent, dat uw derde man zal worden gedood; dan zal 't u toeschijnen, dat ge 't duidelikst de grote gebreken ziet, die aan dit huwelik kleefden.’ En weer zeide Gestr: ‘Zo is uw vierde droom: gij verbeelddet u, dat ge een helm op 't hoofd hadt van goud en bezet met edelstenen en hij was u zwaar te dragen. Dat betekent: gij zult een vierde man bezitten. Deze zal een zeer aanzienlik hoofdeling zijn en zal u goed onder de duim houden. En dat het u toescheen, dat hij naar buiten tuimelde in de Hvammsfjord, dat wil zeggen, dat hij dezelfde fjord tevoren zal bezoeken op de laatste dag van zijn leven; meer kan ik in die droom niet vinden.’ Gudrún werd bloedrood, terwijl de dromen werden uitgelegd, maar zij zeide geen woord er over, voor Gestr ophield met spreken. Toen zei Gudrún: ‘gij zoudt hierin mooier profetie vinden, als ik u daarvoor in de gelegenheid had gesteldGa naar voetnoot1). Toch dank er voor, dat gij mijn dromen hebt uitgelegd, maar zware tijden zijn te verwachten, als dit alles moet uitkomen.’ Gudrún bood toen Gestr opnieuw aan, dat hij daar die dag moest blijven, zeide, dat hij en OsvífrGa naar voetnoot2) een zeer verstandig gesprek zouden hebben. Hij antwoordde: ‘ik zal rijden, zoals ik gezegd heb, maar ge moet uw vader van mij groeten; zeg hem deze woorden van mij: dat er een korter afstand tussen ons beider verblijfplaatsen zal komen en dan zal het gemakkelik zijn om te spreken, als het ons dan nog vergund is om zamen te spreken.’Ga naar voetnoot3) Daarna ging Gudrún naar huis en Gestr reed weg en ontmoette de knechten van OláfrGa naar voetnoot4) bij de omheining van 't grasveld, dat bij 't huis behoorde. Dezen noodigden Gestr op verzoek van Oláfr op de hofstede Hjardarholt. Gestr zeide, dat hij Oláfr in de loop van de dag wilde bezoeken, maar de nacht doorbrengen op de hofstede Thykkviskógr. De knechten keerden dadelik terug naar huis en zeiden Oláfr, hoe | |
[pagina 90]
| |
't stond. Oláfr liet paarden gereed maken en reed met enige mannen Gestr tegemoet. Gestr en de zijnen bevinden zich bij de rivier de Ljá. Oláfr begroet hem vriendelik en noodigt hem met zijn gehele gevolg bij zich. Gestr dankt hem voor 't aanbod en zegt, dat hij naar de hofstede wil rijden en zijn hele bedrijf zien, maar overnachten bij Ármódr. Gestr vertoefde 'n kleine tijd en zag de hele uítgestrektheid van de boerderij en liet er zich prijzend over uit, zeide, dat aan deze hofstede geen geld gespaard was. Oláfr reed met Gestr mee tot aan de Laxá. De voedsterbroedersGa naar voetnoot1) waren overdag aan 't zwemmen geweest: bij dit amusement waren de zonen van Oláfr de leiders. Er waren veel jonge mannen van andere boerderijen aan 't zwemmen. Kjartan en Bolli sprongen uit 't water, toen de troep aan kwam rijden. Ze waren bijna gekleed, toen Gestr en Oláfr aankwam. Gestr zocht onder deze jonge mannen een tijdlang en vroeg aan Oláfr waar Kjartan zat en ook Bolli; toen wees Gestr met de speerpunt op elk van de zonen van Oláfr en noemde ze allen, die daar waren en er waren toch veel andere veelbelovende jonge mannen die toen uit 't water waren gekomen en ze zaten op de oever van de rivier bij Kjartan en de zijnen. Gestr zei, dat hij geen familiegelijkenis met Oláfr zag bij die andere jonge mannen. Toen zeide Oláfr: ‘men kan niet hoog genoeg opgeven van uw wijsheid, Gestr, dat ge ongeziene mannen kent, en ik wil, dat gij me zegt, wie van die mannen 't meest in tel zal zijn.’ Gestr antwoordde: ‘dat zal precies gaan, zooals uw liefde hoopt; Kjartan zal 't meest in tel zijn, zolang hij leeft.’ Daarna wendde Gestr zijn paard en reed weg. Maar enige tijd daarna reed Thórdr de Lage, zijn zoon bij hem en zeide: ‘wat is er de oorzaak van, mijn vader, dat u de tranen neervloeien?’ Gestr antwoordde: ‘'t is niet nodig dat te zeggen, maar ik kan 't niet over me verkrijgen te verzwijgen, wat in uw dagen zal gebeuren; maar 't zou me niet verrassen, als Bolli kwam te staan boven de hoofdhuid van KjartanGa naar voetnoot2) en hij zichzelf daarmee ook een doodsoorzaak schiep en dit is droevig te weten van zulke vermaarde mannen.’ Daarna reden ze naar 't Ding en 't Ding is rustig. |
|