Opwaartsche Wegen. Jaargang 1(1923-1924)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 1] [p. 1] [Opwaartsche Wegen 1923-1924] Gedichten van Willem de Mérode. Miserere mei. 't Is beê- en boetedag. Verloornen en gewonden, Richten hun stil geklag Tot U: vergeef mijn zonden! O Heer, aanzie dit hart, Dat trotsch is en verslagen. 't Heeft uwen toorn getart En kan uw toorn niet dragen. Gij weet, hoe 'k tot u ween, Geen die méér troost behoefde. Laat mij toch niet alleen, Mij, een naar U bedroefde. Al heb ik dwaas weerstreefd, Hoe hoog mijn zonden rezen, 'k Berouw 't, en Gij, vergeeft 't.... En schuldeloos zal 'k wezen. 't Is beê- en boetedag. U, doornenkroongewonde, Tot U, dit stil geklag: Vergeef, vergeef mijn zonden. [pagina 2] [p. 2] In allen nood. In allen nood en bitterheid Zijt Gij nabij geweest. Nu ben ik tot de erkentenis bereid: U min ik 't meest! O, daarom liet Gij mij alleen? Wat is dit wrang en zoet: Te staamlen, stug nog, door zijn tranen heen: Gij zijt zoo goed! Berouw blijft bitter, en verlangst Maakt stiller nog dan schaamt. Bij kaarge woorden schreeuwt mijn hart van angst: Of Gij het naamt. Hoe Gij nu glimlacht: van uw hand Voel ik den lichten druk Over mijn oogen, en mijn vrees ontspant Zich in geluk. [pagina 3] [p. 3] Nu schijnt het als een kinderspel, Dat ik U stout ontliep. Ik ben terug, en, o, Gij wist het wel: Ik min U diep! Gij stond met open armen daar, Uw oogen vol gevlei. Ik voel Uw líppen hijgen aan mijn haar. Zóó mint Gij mij? Gij krenkt mij niet met hard verwijt, Maar nu Gij mij omvangt, Streelen Uw handen vol van lieflijkheid Of Gij verlangt. Nu bonst mijn hart zwaar aan Uw hart. Zoo doodsbenauwd geweest, Voel, hoe 't nog slaat; wild, langzaam, dof, verward, U min ik 't meest! Vorige Volgende