D'oprechte Oranje oogen-salf
(1672)–Anoniem oprechte Oranje oogen-salf, D'– Auteursrechtvrij
[pagina 3]
| |
De Quaksalver spreekt tegen d'Omstaanders.Ik wens alle Heeren, Kooplieden, Borgeren en Boeren, een goeden dagh. Mijn dunkt, nademael ik hier alree soo veel volk vergadert sie, datter veel zijn, die met verlangen mijn komst te gemoet gesien hebben, en dat om mijn salf, die ik mede gebracht heb, te koopen. Ik denk immers datje wel weet wie ik ben; Ik ben je Lantsman, te weten een Hollander. Sieje niet aen mijn trony, dat ick hier, eenige maenden verleden, met andere Salf, die wel soo krachtig niet en was als dese is, heb voorgestaen: Hoewel die Salf seer goet was voor die tijdt, en voor die gebreken die 'er doen onder u lieden in swang gingen; soo is 't dat ik voor de tegenwoordige droevige gebreken, die, door 't missen van goede medicamenten, seer onder u lieden verergert zijn, een andere soort van Salf, voor de tegenwoordige tijdt goet, om uwe groote gebreken te genesen, heb mede gebracht. Ik geloof dat 'et jou al te mael noch wel voorstaet, hoe datter doen ter tijdt vele van de Ingesetenen, de Son van Voorspoet noch helder schijnende, op het Witte al te veel gestaroogt hebben, en daer door soo elendig gequelt waren met druypende oogen, en vuyle lelijk-sprekende tongen; waer door ik en mijn Salf seer gelastert wiert. Want ik presenteerde u alle mijn Salf, voor die gebreken goet zijnde, wel aen; maer het was, die Quaksalver praet'er soo wat om, en soekt ons gelt maer in sijn beurs te krijgen: Soo dat ik, hoe schoon dat ik 'er ook om swetste, geen gehoor by u lieden kon krijgen; en daerom genootsaekt was, u alle in dese vuyle en quade gebreken, tot mijn groot leetwesen, te laten steken, en mijn avontuur in andere Landen te gaen soeken; en dat in soodanige Plaetsen, daer mijn Salf aengenamer was als hier in mijn eyge Vaderlandt. 't Is sulks.... Boer. Mijn heer, seg eens, waer is die salf, dieje nu te koop hebt, goet voor? Quaksalver. Sy is goet voor die gene, die nu een tijt lang met druypende oogen gegaen hebbende, daer door blint zijn geworden; en met vuyle lelijk-sprekende en lasterlijke Tongen, en de selve nu niet roeren en konnen, maer stom zijn; door welke twee gebreken haer nu schijnt alle verstant benomen te zijn. Koopman. Maer Meester, wat voor een naem heeft die Salf, dieje ons daer te koop veylt, en hoe sal men deselve gebruyken? Quaksalver. Dese uytnemende Heerlijke en Kostelijke Salf wert genoemt Oranje oogen Salf; en sy heeft sulken uytstekende kracht, dat sy die gene, die door al te veel op 't Witte te sien, blint zijn geworden, de oogen opent, en de Groote Witte schillen van de oogen doet afvallen: en een weynig daer van ingenomen zijnde, sal haer het herte versterken; ja alle quade Witte fluymen, die het selve benauwt, omringt en vervult hebben, doen verdwijnen; soo dat zy als van den doodt verrijsen, en weder levendig sullen worden; sy verfrist ook het verstant en de memory; en insonderheyt sal sy de Tonge, die door vele Witte vlacken stijf, en tot redelijke dingen onbequaem is, weder goet en gebruyk- | |
[pagina 4]
| |
saem maken; Soo dat dese Oranje Salf met recht een Princelijke Salf genoemt mach worden. De Omstaenders roepen meest alle, Geef mijn, mijn, mijn van die Oranje Medicamenten. Quaksalver. Wel soo, nou sien ick noch wel, dat hier in ons Vaderlant liefhebbers zijn, die liefde tot mijn kostelijke Oranje oogen-Salf, en dienvolgens tot haer gesontheyt en welvaren hebben. De selve. Dat poosje is kort, maer scherp geweest; 't waer te wenschen dat dese goede Ingesetenen by die yver en liefde tot mijn Oranje Salf bleven, en daer van voorraet, voor haer en haer gantsche Familie op deden, soo souden sy alle onheylen, die haer soo wel van buyten als van binnen quamen quellen en ontstellen, daer mede genesen en afweeren. Maer nu moet ick voortgaen, om mijn redenen, daer ickse heb af-gebroken, weder aen te vangen. 't Is dan sulcks, my begevende na de groote vermaerde Koop-stadt Londen: Ick, als een treffelijck Cavalier gekleedt zijnde, begaf my na 't Hof, en verkeerde daer een tijdt lang onder de Heeren en Edelen, van welke ick veel vremde saken, dit Landt aengaende, hoorde verhalen; Ia sulcke, die ick, noch hier zijnde, noyt gehoort had; te weten dat in Hollandt een seldsame Witte Mol was, die het gantsche Landt doorkroop, en hol maeckte, en soo veel Groote Witte Mollen genereerde en voortteelde, dat door haer alle de voorraet, Rijckdommen en Vettigheden van de Seve Geunieerde Provintien, verstonden en t'soeck gemaeckt wierden: en voegden 'er noch by, dat, soo daer niet in versien wiert, het lichtelijck van Rijcke, Gemeente, en Armen, beklaegt soude werden. Ick dit hoorende, was seer verwondert over dese redenen; doch kon niet begrijpen waer heen dit praetje streckte, en wie sy met dese Witte Mol meenden, en ick vreesden het haer te vragen: Maer twee a drie weecken daer na quam 'er een gerucht van Oorlogh tusschen de Geunieerde Provintien en Engelandt, en doen quamen 'er verscheyde Boeckjes, te Londen in 't heymelijck gedrukt, voor den dagh; waer door ick eerst tot het rechte verstant quam, wat, en wie die Edellieden, die ick van dese Witte Mol hoorde discoureeren, daer mede meenden; want my wiert een seecker Boeckje, welck getituleert was, De voort-etende Kancker, sijn begin nemende in Hollandt, en eyndigende in Engelandt, ter handt gestelt; waer in ick my niet zat konde lesen, alsoo 'er een heel Register van Schelmstucken en Schelmen, in aengewesen en op geteeckent stonden: en voor al waren de Witten, de Groot, en hare Complicen, daer niet in vergeten. Onder alle andere Schelms en Verraders-stucken, wiert daer in verhaelt; hoe dat Ian de Wit, door list en middel van gelt, (na dat de Vrede, tusschen desen Staat en Engelandt gesloten was) veel van de Principaelste in Engelandt op sijn handt had soecken te krijgen, om aldaer, door haer, tegen de Koning, twist en tweedracht te verwecken, en alsoo dat Rijck in vyer en vlas te setten; soo dat, die Koning genoegh te doen hebbende in sijn eygen Rijck, sich met andere niet soude kunnen bemoeyen; 't welck, seydt het voornoemde Boeckje, genoeghsaem gebleken is aen den Ambassadeur Downing, in sijn laetste Ambassade in Hollandt. Maer in dese saeck gemist hebbende, en sijn ooghmerck niet konnende bereycken, heeft hy het op een andere boeg gesmeten, en een middel uytgevonden, om weder in oorlogh met Engelandt te komen, en alsoo door dese middel, de Alliantie met Vranckrijck gesloten, tot een goedt eynde te brengen: In welcke Oorlogh het voornemen is, Engelandt niet soo seer van geldt, als | |
[pagina 5]
| |
wel van volck te verswacken en t'ontblooten, om het selve daer na des te beter te konnen dwingen. Burger. Ia wel Meester, ick hoor uwe redenen met verwondering aen: Maer waer in bestont die Alliantie, of dat Verbondt, 't welck de Wit met Vranckrijck geslooten had? Quaksalver. Daer spreeckt het voornoemde Boeckje niet in 't bysonder af: maer d'uytkomst van de saeck geven ons overvloedige redenen om daer van te spreecken: want het blijckt onwederspreeckelijck klaer en duydelijck genoegh, dat d'Alliantie met Vranckrijck daer in bestont, dat dese Geunieerde Provintien, door hulp en list van de Witten, aen Vranckrijck moesten overgelevert worden, gelijckse alreeds ten deele overgelevert zijn: Doch van dese overlevering spreecken soo veel Blaeuw-boekjes, datter (mijns oordeels) qualijck meer sou kunnen van gesproken werden, dat in de selve niet aengeteeckent staet. Koopman. Maer Meester, ick heb mijn menighmalen daer over verwondert dat dese Alliantie soo heymelijck geschiet, en tot op 't laetste toe soo secreet gebleven is; Hoewel datter menighmalen twisten en oneenigheden in de Raet van Staten daer om ontstaen zijn, nochtans soo hebben d'Invoerders noyt het rechte bescheyt van dese twisten en tweedrachten kunnen te weten komen, voor dat de Uytvoerders daer van in 't volbrengen besigh waren. Quaksalver. Dat 'er menighmalen twisten en oneenigheden geweest zijn, dat is seecker, en evenwel hebben de Witten, insonderheyt Ian de Wit, soo veel te weegh gebracht, soo aen d'eene kant door beleeftheyt, als aen d'andere kant door wreetheyt en list, dat het volbrengen van sijn voorgenoemde saeck hem niet verhindert is, als kort voor sijn doodt; tot groote droefheyt van die gene, die de vruchten daer van gesmaeckt en geproeft hebben: soo dat daerom met recht wel mach geseght werden; dat de twisten en oneenigheden d'eerste beginselen zijn van de ruine en ondergang van gantsche Koninckrijcken en volckeren. Que enim Domus est tam stabilis, quae tam firmae civitus, qua non possit funditis deleri odiis atque diffidiis? Dat is, Want wat huys is 'er soo bestendigh, welcke stadt soo vast, die niet en kan tot de gront toe werden verwoest door haet en twist? Capiteyn. Maer nademael in Engelant soodanige Boekjes, alsje terstont verhaelt hebt, onder de Gemeente gestroyt wierden, waerom heeft dan den Koning van Engelant, (die sonder twijffel het voornemen, so van de Wit, als van de Koning van Vranckrijck seer wel wetende) een verbondt tegen de Geunieerde Provintien met Vranckrijck gemaekt, en dat soodanigen verbondt, 't geen tusschen die beyde Kroonen onverbrekelijk gehouden soude werden. Quaksalver. Daer wisten sy wel een middel toe te vinden om dat aen beyde zijden goet te maken; want de Franssen quamen gedurig met haer schoon-schijnende beleeftheden en leugenachtige Complementen, de Koning van Engelant strelen en congratuleren: en aen d'andere kant wierden hier te lant door Ian de Wit soodanige dingen in 't werck gestelt, die nergens minder na geleken, als dat de Wit en de Koning van Vranckrijck met malkanderen souden verbonden zijn, en een en het selve oogmerk hadden, en sochten te bereycken. Door dusdanige listen, en het geven van Goude Louisen aen Engelant, wiert de Koning door haer geblint-hakt en in slaep gewiegt; Soo dat hy, schoon hem veel saken, die contrarieerde, ter ooren quamen, haer voornemen en schelmstucken niet konde gelooven, sien noch mercken. Capiteyn. Wel wat voor godtloose en gruwelijcke listen zijn dat? Maer Meester, | |
[pagina 6]
| |
het begint nu al vry wat te verkeeren; en ik geloof dat sy schandig in haer voornemen bedrogen zijn; want de Witten zijn nu al van kant; De verraderijen beginnen te minderen, en worden gestuyt; de Franssen en Bisschopse verloopen nu by heele Compagnie t'seffens; De Plaetsen daer de vyanden voor komen, werden niet meer so licht als voorheen overgegeven; De Steden die den vyandt belegert verdiffenderen haer treffelijk; gelijk aen Groeningen gebleken is; voor welcke stadt de Fransse en Bisschopse, naer ses weken belering, met schande hebben moeten opbreken en af wijcken; verscheyde steden, die aen haer, door de verraders verkocht zijn, werden door d'onse haer weder afhandighg gemaeckt: Het schijnt nu in alle deelen ernst te zijn; want men ruckt tegenwoordigh veel volck by een, om den vyandt op verscheyde plaetsen 't hooft te bieden, en de burgeren passen in alle steden vlijtig op; indien niet alle, immers die gene die het wel meenen met sijn Hoogheyt, en dien volgens met het welvaren van ons lieve Vaderlant. Quaksalver. Dat de maniere van Regering, en 't bestieren van de Militaire saken nu op een andere wijse, als over ses a seve weecken, toegaen, daer van souden overvloedige bewijs-redenen konnen bygebracht werden: maer van soodanige saken, die soo klaer als de Son op de middagh zijn, en van alle genoeghsaem gesien wert, behoeft men geen bewijs van by te brengen. Wat aengaet de Borgeren, dat'er zijn die 't wel meenen, dat is seecker, daer van heeft men in korten tijt verscheyde exempelen gesien en gehoort: en aen de Borgeren, die tegen sijn Hoogheyt en 't Lant zijn, wert noch alle dagen, door verscheyde rechtsinnige schriften en Schrijvers, de rechtvaerdige en naeckte waerheyt, van de onschult van sijn Hoogheyt, en de crimen van de verraders, soo tegen 't lant, als tegen de persoon van den Heere Prince van Oranjen, begaen, genoegsaem, en overvloedig getoont; soo dat wy, indien sy niet hooren noch opmercken willen, van haer soodanigen sluyt-reden mogen maken. Cujus autem attres sient sum Clausae veritatiut ndqueant audire vera ab amico, salus hujus est desperanda. Dat is, Maer welckers ooren dat zijn gesloten voor de waerheyt; dat sy niet konnen hooren waerachtige dingen van een vrient, deses persoons welvaert is hoopeloos. Burger. Daer zijn verscheyde Borgeren, die my seer wel bekent, en dat van mijn Rotsgesellen zijn, die nu heel anders beginnen te praten als sy voor desen gedaen hebben; want voor desen waren sy te machtigh ingenomen met de Witten, maer nu met sijn Hoogheyt den Heere Prince van Oranjen: en soo geloof ick dat 'er al vry veel verandert zijn. Quaksalver. 't Waer wel te wenschen dat alle de Ingesetenen van ons vaderlant, die noch blint zijn, en niet mercken noch sien kunnen wat tot het welvaren van haer en haer mede-Burgeren noodigh is, haer versagen van mijn Oranje oogen-salf, waer door sy, die ten rechten gebruyckende, souden siende werden; ja sy souden dan eerst kunnen aenschouwen alle de daden die door de vrome Helden van Nassouw, onsen tegenwoordigen Vorst Wilhelmi Voor-Vaderen, tot behoudenis van ons lieve Vaderlant zijn uytgewerckt en volbracht: Daerom behoorden wy, ô mijne mede Burgeren, die ondanckbaerheden, nu eenige jaren aen dien jongen Vorst bewesen, in uytsteeckende danckbaerheden te veranderen; ja soodanigh, dat wy, noch onse goederen, noch ons leven niet en ontsagen voor dien vromen Heldt op te setten. Nademael sijne Voor-vaderen haer goet en bloedt voor onse Voor-ouderen hebben gegeven, wat voor een on-uytspreeckelijcke ondanckbaerheyt is dit dan geweest, dat sommige Hoofden van ons Lant, dese Ionge Spruyt, als hy noch als een onnosel Lam in de wieg lag, hem, in 't plaets | |
[pagina 7]
| |
van 't Wilt, meenden te doorschieten: evenwel hebben die selfde Verraders en Schelmen geen oogen gehadt, om de voorsienigheyt Godts, tot bewaringe van dien goeden Vorst, te sien en te mercken; maer hebben nu, in dese bedroefde en sorgelijcke tijdt, haer vergist, om hem te verdelgen en te dooden, uytgespogen; waer over de mate van Godts toorn vol zijnde, het rechtveerdigh oordeel Godts over haer is uitgevaert. Capiteyn. Dit zijn schrickelijcke en afgrijselijcke saken; doch de Witten zijn oock op een Barbarise manier door de Hagenaers mishandelt, en ter doodt gebracht. Quaksalver. 't Is wel waer dat sy een schrickelijck eynde en uytgangh hebben ge[had]t; maer niet te min, wanneer wy de oneyndelijcke verraderyen en grouwelijcke Schelm-stucken, door haer in 't werck gestelt, ter degen willen aenmercken, sal men bevinden, dat sy sulck een eynde waerdigh waren; want sy, die sijn Hoogheyt van sijn Staet, Eer-tijtelen en Digniteyten sochten t'ontvremden, en dat sonder eenige redenen daer toe te hebben, als alleen, om haer selven, indien 't haer mogelijck was geweest, tot die waerdigheden, die sy hem sochten t'ontfutselen, in te dringen; zijn selver, en dat met recht, van haer staet en bedieningen afgeset en gedeporteert. Sy, die sijn Hoogheyt sochten te dooden, zijn selver gedoodt: en nademael de Rechters die daer over geseten hebben, geen vonnis des doodts, hoewel sy een wreede doodt verdient hadden, over haer wilden uytspreecken, en datter geen andere, en rechtveerdiger Rechters, als dese, voor handen waren, en sy nu vaerdigh stonden om te vertrecken, want was 'er dan anders overigh, als dat de Borgeren, ontbloot van rechtvaerdige Rechters, de saeck selver ter herten nemende, uytvoerders daer van wierden, en haer van 't leven ter dood brachten; om alsoo alle onheylen, die door haer, als sy vertrocken waren, tegen ons en ons vaderlandt, in 't werck gestelt soude worden, af te weeren en te verhinderen. Wat aengaet de mishandeling aen haer doode Lichamen geschiet; aenmerckt maer het quade tractement der Inwoonderen, Landen en Steden, door haer aen Vranckrijck over-gelevert, en ghy sult het alles, 't geen aen haer doode Lichamen geschiet is, daer mede kunnen vergelijcken.
Sy, die 't Landt, Borger, Boer, verscheurde en ontbloote,
Zijn door de Borger-wacht rechtvaerdighlijck door-schooten,
Verscheurt van lidt tot lidt, en onder 't Volck verdeelt,
Soo sy met 't Landt, en 't Volck, heeft men met haer gespeelt.
Capiteyn. Ia wel mijn Heer, daer zijn voorseecker al meer schelmen als de Witten in 't vaer-water. Quaksalver. Dat bewijsen veel verraderse wercken wel; want daer werden dagelijcks tot Amsterdam, Rotterdam, en in meer andere Steden, soo veel Schepen met Ammonitie van oorlogh, die haer desseyn naer den vyandt strecken, aengehaelt, dat sy qualijck te tellen zijn: want nu pas twee a drie dagen geleden, is 'er noch een Schip, geladen met kruyt, loot, en geschut, 't welck naer Uytrecht gevoert soude werden, door de Borgers tot Amsterdam aengehaelt; en wy hoopen dat de Borgeren in alle Steden daer vlijtigh na sien en op passen sullen; want als den vyandt geen Ammonitie wert toegesonden, soo sal haer Hof haest uyt zijn. Doch ick verpraet hier al mijn tijdt, en vergeet ondertusschen mijn salf te verkoopen en op te veylen. Nu vrienden, heeft 'er ymant lust en begeerte tot mijn oprechte Oranje-salf, die kan daer noch van krijgen, en alsoo van sijn gebreeken genesen werden; maer wat mach ick doch al praten, hier staen niet als een party van de Arminische Factie, en daer schortet aen dat ick niet meer verkoop; daerom is 't best dat ick op-kraem, en vertreck; maer evenwel sal ick haer, of 'er noch eenige Patriotten onder waren, op dusdanigen manier aenspreeken, en mijn afscheyt nemen. |
|