Onze Stam. Jaargang 1913(1913)– [tijdschrift] Onze Stam– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Aan haar. Wanneer ik stap des morgens aan uw zij, dan vliedt de tijd voor mij, zoo snel, zoo rap voorbij. Hunk'rend naar dat oogenblik is 't duren van den dag zoo lang, dat ik ervan zoo droeve ben... en bang. 't Gestage somber-trage eeuwigdurend wachten, - vreêloos smachten - der slaaplooze nachten maakt, dat ik rustig-hulploos ben... en hooploos. [pagina 155] [p. 155] Wanneer mijn blik in d'uwen baadt, dan is er niets meer dat me schaadt, want met uw blauwig oog troont ge in mijn brein, o, liefste schoone! zoo zacht en teeder-fijn, en mooier dan de schoonste regenboog, een stralende Schoonheidskrone. Eén blik, één lonk - een vlammende, vurige vonk - die uit uw ooge blonk, en g'hadt mijn hart veroverd. M'n bewaasde geest, door nektarsdronk, is als bedwelmd, betooverd, en met een sluier van teeder-zoet genot belooverd. Eén wenk, eén lach, - die welleft als een hemel vol flik'rend zongewemel - maakt van mijn, ach! zoo droogen blokkersdag, een paradijs, met rozen - bloeiend als uw schuchter blozen - van zuiver mingeluk. Daniel De Vriendt. Vorige Volgende