Latijnsche taal
Dietsche taal.
I.
Wat kan er aangenamer zijn dan den oorsprong zijner moedertaal te kennen? Onder Karel den Calewe, Koning der Vranken, die aan onzen eersten graaf Boudewyn Yzerenarm, in 863, zijn graafschap gaf, was de Latijnsche taal alleen in zwang in deze streek. Zij was nog in zwang voor publieke akten in de jaren 1200. Maar Margareta, gravinne van Vlaanderen, schreef die akten in het vlaamsch te beginnen met 1252. Zoo werd het vlaamsch, onze moedertaal, in Vlaanderen vastgesteld.
Het gebruik der latijnsche tale was zoo gemeen te Doornik, dat de H. Piatus, apostel van het Doorniksche, er het geloof binnen de derde (IIIe) eeuw in het latijn verkondigde. Ten tijde van den H. Eleutherius, Bisschop van Doornik, die in- of omtrent het jaar 523 overleed, was het latijn in deze evenvermelde stad nog in zwang. Hij predikte in deze tale even als zijne voorzaten. Het Latijn bleef nog lang daarna als levende tolk bestaan. Hierin kan men de reden vinden, waarom eenige gemeenten, staande tusschen Kortrijk en Oudenaerde (Audenaerde), eerstmaal te voorschijn kwamen onder latijnsche namen. Ondertusschen was er te Doornijk een omwenteling geschied. De Duitschers, onder den naam van Franken, hadden de Romeinen verslegen en de stad overweldigd. Clodius of Clodion, vader