Onze Stam. Jaargang 1911
(1911)– [tijdschrift] Onze Stam– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd1.Rembrandt is nu uitgehuldigd,
Daarna was men voor fatsoen
Vader Bilderdijk verschuldigd
Ook een hulde aan te doen,
En toen kwam Michiel de Ruyter,
Ook dat grapje is geweest,
Nu roept zelfs de jongste snuiter:
Eindlijk zijn wij uitgefeest.
| |
2Tal van middelmatigheden
Hebben Neerland weer verblijd,
Keur van onbeduidendheden
Hebben 't hunne weer gezeid,
't Was weer zeuren met 't verleden,
Stoffen op de gulden eeuw,
| |
[pagina 82]
| |
Waar wij gingen, waar wij schreden,
Volgde ons het marktgeschreeuw.
| |
3Rembrandt werd, terwijl hij leefde,
Steeds miskend en steeds verguisd,
Wat hij heerlijk voelde en streefde,
Scheen elk wild en onbesuisd;
Menig ouder, menig jonger
Vond nog schamel een bestaan,
Rembrandt liet men van den honger
Bijna naar den duivel gaan.
| |
4Maar na twee, driehonderd jaren,
Waakt de kleinzoon eindlijk op,
Hangt een krans verwelkte blaren
Om zijn ouden schilderskop,
Vetpot - kaarsen - slechte verzen
Is, o Rembrandt, dit uw loon?
Schilder beter - verfkwasteter!
Overtref hem, kleine zoon!
| |
5Bilderdijk had weinig vrindjes,
Noode werd zijn vers betaald,
Maar nu kwamen huldelintjes
Uit de hoogte neergedaald,
Huldig niet, maar volg zijn schreden,
Overtref zijn vers, vol pracht,
Wees weer Bilderdijk in 't heden,
O verbasterd nageslacht!
| |
6Zeeheld Michiel, die de baren
Bruisen deed van kruit en lood,
Walgt gij niet van redenaren,
Die op lof gaan na uw dood?
Gij schonkt Nederland den vrede
Door den strijd op 't element...
| |
[pagina 83]
| |
Heel de schacherbeurs schreeuwt mede:
‘Leev de Ruyter! drie percent’!
| |
7Maar niet door feestommegangen,
Niet door lintjens vol van pracht,
Niet door kreuple huldezangen
Toont een volk zijn levenskracht,
Niet door roes of feestgezwijmel
Van het hoog of laag gemeen,
Niet door pover versgerijmel
Op de daden van 't verleên,
| |
8Maar door geestkracht, maar door werken,
Maar door scheppen, onverpoosd,
Maar door mannen, flinken, sterken,
Vaders van een heldenkroost,
Die niet pochen op 't verleden,
Uitgestorven en vergaan,
Maar die fier en forsch van schreden
Moedig door het heden gaan.
| |
9Nederland, eens fier en machtig,
Hoe verschijnt mij thans uw beeld!
In 't verleden waart gij krachtig,
Thans verkleind, verscheurd, verdeeld.
Waar zijn thans de pijlenbondels?
't Volk door kracht en zee gevoed?
Waar zijn thans de Ruyters, Vondels,
't Onverbasterd Neerlandsch bloed?
| |
10Op den geldzak neergesmeten
En door kliek en sleur ontaard,
Door partij vaneen gereten,
Sleept Jan Salie zich langs d'aard:
Moeders, vloeit er in uw aadren
Nog één drup van 't oude bloed,
| |
[pagina 84]
| |
Denkt dan aan het kroost der vaadren,
Schept weer mannen, groot en goed.
| |
11Feestcommissies, bentgenooten,
Thans niet meer de trom geroerd,
Alle feesten zijn gesloten,
Alle hulde - weggevoerd,
Op, o Nederlandsche leeuwers,
Toont u in het heden groot,
Aan het werk, o huldeschreeuwers,
Steekt de handen uit den schoot:
| |
12Tot de vrijheid van gedachte
Waarlijk heersch' op Hollands strand,
Tot een bloeiend nageslachte
Waarlijk heersch' in Nederland,
Totdat Jan de Witt en Ruyter,
Hollands glorie tot aan 't end,
In den allerkleinsten snuiter
Nog zijn nageslacht herkent.
N.B. - De twee laatste regels vormen telkens het refrein.
H.C.M.
|
|