III
(Stad)
Dààr voor mij uit, achter de laan van boompjes, aan overzij van de vaart, zie en voel ik de stad. Geen drukke wijk. Een stil kerkhof met dicht zwart geboomte, nog zwarter in de voller wordende duisternis. Enkele lantaarns geven uit - gele stippen als seinlichtjes - verre of princesse-illuminatie.
Trams met hei-gele boeglichten en groene of witte bovenlichtjes snijden het donkerende door aan die overzijde.
Een kerkje heeft een kleine torenspits de lucht in geheven, ook al vredeloutering meedeelend aan het wondere natuurschouwspel, dat mij boeit. Huizen donkeren ver af, nu en dan licht-spikkeringen toonend.
En langzaam, langzaam daalt de nacht,
Nu mete mijn ziele uit van 't diepgevoelen
Van stemming in natuur boven 't menschenvoelen,
Nu rusten mijne oogen van 't aanschouwen
Van spel van maan en lucht grootsch boven de landouwen...
S. de Vries.