niet van aard, om die eer te genieten, daar 't er verre bovenstond en geen prijskampverhoudingen aannam...
Degenen, wien we 't uitbeeldend woordschoon uwer tale doceeren, staan in gestadig bewonderen voor Uwe heerlijke vlucht langs de rotsige bane uwer ‘Ruwe Paden’ en groeten in U een zanger, die de bloemenweelde en den beeldenrijkdom van een de Geyter paarde aan 't classiek schoone van een Ledeganck en de frischheid van een Gezelle; plots ontstijgt Ge zelfs die klippen en bochtige randen uws lastigen levens, om den aether in te schieten en daar te zweven, onmetelijk hoog, door den wiekslag gedragen eener bezieling, nog nooit in onze lage landen gemerkt. Dooptet gij niet Flammarion's veder in den goudglans van Shelley's zonnig gestraal en griftet Gij niet alzoo het woord van het Goede, het Ware en het Schoone in het marmer van Uw ongeëvenaarde Dietsch? Na Uw zweven en zwerven door 't Rijk der Natuur, dwaaldet Gij wel af in den poel waar zoo wordt geploeterd door eenvoudige vlaamschbewegers, onmachtig gedoemd door tuchterigheid of tuchteloosheid, maar dan juist riept Gij ons op als een heraut met forsch klaroengeschal tot hooger bedoelen en krachtiger pogen; der Vlaamsche Maagd reiktet Gij een adelbrief, of Gij zongt Uwen eenigen Kunstcredo voor het Puik van den Nederlandschen Stam, op de gulden harp Uwer godenmuziek.
Uwe nederige vrienden als wij zijn, die zich deemoedig neerkrommen voor Uw vorstelijk talent, bewonderen daarom niet Uwe onaantastbare grootheid of Uwe niet bedilbare onsterfelijkheid. Gij hebt uwe wegen zelf gebaand door wereldsche heesters en aardsche struiken heen, en toen Uw lastige ‘struggle for life’ was voldongen, streefdet Gij boven onze hoofden uit naar ‘Idealen’, wier lichtglans 't menschdom verblinden moest, door volmaaktheid en bovenaardsche pracht. Gij waart immers de Vlaamsche Le Conte de l'Isle, zonder zijn vaak marmerkoud hart, want het Uwe klopte zoo luid voor het volk der Vlaamsche paria's, die gij wildet welvarend zien, groot, Vlaamsch en vrij.
Buiten en boven kapellegekonkel, boven staatkunderij en nijdig gewrok, droomdet Gij een Vlaanderen, dat zou zijn een paradijs van beschaving voor den minderen man, een oord van Vlaamsche krachtdadigheid bij den alouden kerelenstam, een nieuw rijk van geluk en wezenlijke broederlijkheid voor al degenen, die hier lijden en