Onze Stam. Jaargang 1910
(1910)– [tijdschrift] Onze Stam– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 185]
| |
IDeftig is het, nooit te toonen,
Wat men is of wat men doet,
Deftig is het groot te wonen,
Schoon men slecht de huur voldoet,
Deftig is het stijf te loopen
Met gewilde ernstigheid,
En zijn jas goed dicht te knoopen
Midden in den zomertijd.
| |
IIDeftig is het, steeds te prijken
Met veel geld, dat men ontbeert,
Deftig is het nooit te kijken
Naar een meisje, dat passeert;
Deftig is het veel te zwijgen,
Met een ernstig aangezicht,
Deftig is 't een lintje krijgen,
Waar men niets heeft voor verricht.
| |
IIIDeftig is 't de kerk bezoeken,
Vol van walm en wierookgeur,
Maar den armen man te vloeken,
Weg te sturen van de deur,
Nooit een schuinen mop verkoopen,
Krentriger nog dan een krent,
's Winters met een kraag te loopen,
Dood te vallen op een cent.
| |
IVDeftig is het, rijk te trouwen
Met een monster, dat veel kijft,
Altijd ekwipaadje hoûen,
Schoon j'een groote lummel blijft,
Deftig is het steeds te glippen
Door de mazen van het net,
Deftig is 't coupons te knippen,
Met de schaar nog voor je bed.
| |
[pagina 186]
| |
VDeftig is een Hollandsch woordje,
Dat reeds menig heeft verleid,
Gooi het maar op een akkoordje
Met je ziel en zaligheid:
Neen, ik houd meer van de leuken,
Want wat is toch eens het end?
Deftig kan je de lui vern..ken,
Tot je zelf vern.ken bent.
Utrecht.
Dr Muller.
|
|