Wet betreffende de studie der moderne talen in het middelbaar onderwijs van den hoogeren graad.
ALBERT, Koning der Belgen,
Aan allen, tegenwoordigen en toekomenden, Heil.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt:
Art. 1. Te rekenen van 1 Augustus van het zesde jaar volgende op het jaar, waarin deze wet wordt afgekondigd, zal niemand worden toegelaten tot het examen van:
candidaat in de wijsbegeerte en letteren, |
candidaat-notaris, |
candidaat in de natuurwetenschappen, |
candidaat in de natuur- en wiskunde, |
candidaat-ingenieur, |
indien hij niet met goed gevolg een voorbereidend examen heeft afgelegd over de moderne talen.
Art. 2. Het examen loopt:
Over de vlaamsche taal en over ééne van deze drie talen: de fransche, de duitsche of de engelsche, voor de candidaten, die hunne studiën deden in het vlaamsche gedeelte des lands; over de fransche taal en over ééne van deze drie talen: de vlaamsche, de duitsche of de engelsche, voor de andere candidaten.
Voor de candidaten, die hunne studiën deden in de bestuurlijke arrondissementen Aarlen, Bastenaken en Verviers, mag het examen loopen over de duitsche taal en over ééne van deze drie talen: de fransche, de vlaamsche of de engelsche.
Art. 3. Voor de fransche taal in het waalsche gedeelte des lands, voor de vlaamsche taal in het vlaamsche gedeelte, en, in de bestuurlijke arrondissementen Aarlen, Bastenaken en Verviers, voor de fransche of de duitsche taal, naar verkiezing van den candidaat, bevat de proef:
10 Een opstel, zonder woordenboek;
20 Eene ondervraging over een onderwerp van geschiedenis behoorende tot de rhetorische klas of tot de eerste wetenschappelijke klas.