Onze Stam. Jaargang 1909
(1909)– [tijdschrift] Onze Stam– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 252]
| |
Boekbeoordeelingen.Het Antwerpsch dialect met eene schets van de geschiedenis van dit dialect in de 17e en in de 18e eeuw, door Herman Smout. - Gand, libr. sc. E. Van Goethem. - 159 blz.Dit werk van een geboren Antwerpenaar, wiens voorouders behoorden tot de echte Sinjoren, die even vertrouwd waren met den waterkant als met het zuid, en zijn inAntwerpsche burgerij, -draagt benevens den stempel van onvervalschte waar, ook dat van wezenlijke wentenschap en echt philologische opleiding. S. heeft zijn werk in twee gesplitst; in het eerste behandelt hij de klankleer en legt nadruk op beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen; verder, heeft hij het over de grammatische figuren, over de Sandhi en den klemtoon. In het tweede deel wordt de vormleer behandeld. In verscheidene aanhangsels, bekomt men proeven van Antwerpsche volkstaal. Om de uitspraak aan te duiden, neemt S. zijn toevlucht tot het phonetisch schrift, naar Sweet en Victor. Hij verklaart, zich in globo aan te sluiten bij de methode gevolgd door Prof. Ph. Colinet en herdenkt dankbaar zijne hoogleeraars Prof. Vercoullie, Prof. H. Logeman en Dr. P. Fredericq. Deze bijdrage tot de kennis der volkstaal, werd wetenschappelijk opgevat zooals Prof. Te Winkel het wenschte op het laatste kongres gehouden te Brussel, en kan tot voorbeeld strekken voor verdere soortgelijke proeven.
F. V. | |
Einführung in die Kaufmännische korrespondenz unter berücksichtigung der wissenswertesten bestimmungen des Deutschen Handelsgesetzbuches. - Heft I, Gent, Verlag von E. Van Goethem, Voldersstraat, I, 136 S.Dit degelijk werk behelst bijna ‘Des Guten Zuviel’. Voor het middelbaar onderwijs, zal de leerling vooral zijn gading vinden in het derde deel, gaande van 119-124. Daarentegen z | |
[pagina 253]
| |
het boek heel en al als handleiding den leeraar uitstekende diensten bewijzen; ook den handelaar en den goeden leerling, welke bij het aankoopen van een werk, er niet aan denkt, het ooit te verkoopen, in een hoek of kant te gooien, maar het te benuttigen in den lastigen strijd om het bestaan. ‘Non scholae sed vitae’ was des Schrijvers leuze, vreemd genoeg, de kenspreuk namelijk van alle echte schoolmannen, die afgebroken hebben met sleur en dorheid, en wier geest een ruimen blik werpt op den breeden en ver slingerenden stroom des levens.
F: V. | |
Kroonprins Herman (Julius De: Geyter's Werken, IV). - Antwerpen, de Nederlandsche Boekhandel.Eene daad van piëteit was het, als Dr. Max Rooses ertoe besloot, den laatsten wil van den Dichter uit te voeren, namelijk al zijne werken uit te geven. Dit is dan ook gebeurd, en zoo zagen wij beurtelings zeven mooie bundels van de pers komen, op stevig papier, met duidelijke letter en smaakvollen omslag. Het is ons heden te doen, eenigen tijd te verwijlen bij deel IV, behelzend ‘Kroonprins Herman’, voorafgegaan van ‘Hendrik en Rosa’. Deze bundel is zeker wel de meest kenschetsende van de geheele reeks. Stellig zijn de prozabijdragen van een ander boekdeel leerend en pittig; ongetwijfeld blijft ‘Reinaert de Vos’ met zijne in deze uitgave nog al talrijke varianten, boven de bewerking van Prudens Van Duyse en Jan-Frans Willems zelfs; ook is deel I met den ‘Keizer Karel’ aleven benieuwend, met zijn stoutste poging op episch gebied, sedert Bilderdijk, maar bundel IV is merkwaardig vooral, omdat hij geeft de samentrekking van De Geyter's drievoudig talent van epieker, cantatendichter, dus lyricus, en van dramaticus. Hendrik en Rosa, door de politieke veeten hunner ouders vaneeengereten, komen terug bij elkaar, omdat Hendrik zijn eng vaderland verlaat en door zijn krachtig initiatief erin slaagt, eenen mooien stand in de Nieuwe Wereld te veroveren. Naast de meest alledaagsche voorvallen, naast de gewoonste dingen worden hier | |
[pagina 254]
| |
ook wezenlijk schoone gevoelens op dichtmaat verteld. Van de Cantaten hoeft de roem niet meer te worden gemaakt. Ze zijn mannelijk als de Van Rijswijck-cantate met haar heerlijk vers: ‘Hij vleide geen grooten der aarde....’
of lief als ‘de Wereld in’, breed en plastisch als ‘Van Ar-tevelde's Geest’, ‘De Muze der Geschiedenis’ enz. Maar naast het verhaal ‘Hendrik en Rosa’, naast de Cantaten bewonderen wij het drama in verzen ‘Kroonprins Herman’. De kroonprins bemint Bertha van Gaver. Door den koning worden zij te midden hunner hartstochtelijkste uitboezemingen verrast. Hij geeft aan Bertha den raad, een edelman Fernand van 't Laar te huwen en aan den kroonprins meldt hij, dat hij hem heeft voorbestemd de kroonprinses van Rusland. Niettegenstaande aanvankelijk halsstarig geweiger, geschiedt het dubbel huwelijk, naar den wensch des vorsten. - De oorlog barst los; elk trekt naar de grens. Fernand van 't Laar en de kroonprins zijn bij den staf. Van Pelt is naijverig, omdat hij uit de omgeving des konings verwijderd blijft en kolonel geworden is. Dat van 't Laar deze gunst overwaardig is, blijkt uit zijn volgend moedig gedrag. Van Pelt's verloofde, eeredame der kroonprinses, deelt in zijn wrok. Op de hoogte gebracht van de betrekkingen van kroonprins Herman met Bertha van Gaver, en wel namelijk door Emma, Van Pelt's verloofde, ontdekt de kroonprinses de brieven en de gestorven bloemen vallend uit een opengewrongen kistje. De minne van Herman had het geheim aan Emma verklapt. Daar Van Pelt achteruitgedreven wordt, braakt hij zijn haat uit tegen van 't Laar, hem zeggend dat zijn eerekruis te lezen staat onder zijn haar. Eene worsteling grijpt plaats, waarbij Van Pelt, naar de lastertong wordt gesteken. In allerijl schiet van 't Laar naar 't kasteel van Bertha van Gaver, ook Zijn woning; dit verneemt de koning, die het gevaar inziet; doch als hij aankomt is het te laat; reeds werden kogels gewisseld; Bertha's kindje, dat kwam aangeloopen, werd getroffen; het was denkelijk | |
[pagina 255]
| |
eerder Herman's, die zich nu den kop doorbrandt. De koning legt de handen van Herman en van van 't Laar in elkander: zij waren broeders, zegt de koning, en hij snelt terug naar 't oorlogsveld, om die verschrikkelijke rampen te vergeten, Als 't Kan. De karakters zijn goed uitgebeeld: de koning is een waardig vorst, een onvolmaakt mensch nochtans; evenwel, en juist als vorst, een diplomaat, een zwijger. Hij bemint Herman en van 't Laar en zorgt voor beider toekomst. Als ze gevallen zijn, is hij een beeld van stomme wanhoop, om evenwel terug als koning naar de grens te snellen - Bertha van Gaver betoovert door hare innemende schoonheid. Was ze heerschzuchtig, met naar den kroonprins op te zien, toch bleef ze trouw aan haar ideaal. Hare schuld wordt gestraft door den dood van het kindje, dat als het ware gedreven wordt naar beide vechtende vaders. -Herman is heel en al natuur, hij verleidt en verlokt Bertha en keert haar in de oogen der wereld den rug toe, maar in werkelijkheid niet. Zijne dubbelzinnigheid kost hem het leven, dat hij zich ontneemt, overstelpt door zijn smart om 's kindjes dood. Prachtige uittreksels zouden wij kunnen mededeelen, doch wij verkiezen den lezer te verwijzen naar bl. 175-179; naar bl. 220-223; naar de roerende en wel wat melodramatische ontknooping. Is er jacht naar effekt, dit wordt ruimschoots vergoed door de schoone, schilderende taal, die hier en daar uitsprong neemt als waren 't bloemen of tastbare beelden. Het is een waar genot, zoo'n stuk te lezen, omdat S. zooveel weet te zeggen in zoo weinig heerlijke woorden. De versbouw van De Geyter is middeleeuwsch, met een grillig getal lettergrepen, doch met het gevorderde getal slagen en opslagen van de maat. De Geyter oordeelt, en niet ten onrecht, dat in paleizen de meest dramatische toestanden te vinden zijn. Reeds in Keizer Karel en het Rijk der Nederlanden heeft bij Rozemonde's en Keizer Karel's betrekking in afbreuk wonderwel geschetst; reeds in dat werk worden vele toestanden dramatisch voorgesteld. (Van Melle's dood b.v. en Livina Verschelpen's verschijning). Dat de zanger van den Nederlandschen stam geen onwaarschijnlijkheden voorstelde, blijkt uit het drama van Meyerling en uit | |
[pagina 256]
| |
den tragischen dood van een paar wezenlijke kroonprinsen, ons niet onbekend.
Frans Vanden Weghe. | |
De Vlaamsche treinwachter, Almanak voor het jaar 1910. Drukker-Uitgever: J.V. Schoepen, Prinsenstraat, 44, Antwerpen.De Vlaamsche treinwachters vormen een kring, die gansch afgescheiden leeft van den algemeenen bond. De hoofdman van deze inrichting is de befaamde letterkundige Gustaaf Vermeersch, hoofdtreinwachter en schrijver van ‘De Last’, ‘Mannenwet-ten’ en verscheidene andere werken van waarde; de ondervoorzitter is de knappe flamingant Edmond Vermeersch, alias Schorremans, in de schrijverswereld geen onbekende meer. Verscheidene andere veelbelovende beambten hebben nog bijdragen ingezonden. Wachter Flor is een gevoelvol en keurig dichter. De schrijver van Dodenwaak maakt zich niet bekend, doch iedereen vermoedt al dadelijk in die fijne ontledingen den schranderen zielkundige van ‘De Last’, al teekende hij met zijn naam niet. Zonnedag van Schorremans verraadt veel opmerkingsgeest; schrijver moet evenwel zijne drukproeven beter nazien. Hendrik Fier-mans moet zijn roerend gevoel nog wat louteren en er zijne taal beter op aanpassen. V. Zonnekeyn is een humorist en een overtuigd Vlaamschgezinde; Pol Magits verraadt eveneens veel aanleg, en het dichtje van Hillemans over het rollende leven is een waarlijk mooi klinkdicht. De bundel is daarenboven verrijkt met inlichtingen over geboortedagen van schrijvers en denkers, en een paar historische artikels over den spoorweg. Wij vertrouwen, dat de commissie er aanstaande maal zal aan houden, nog wat strenger toezicht te oefenen over de taalvormen en de drukproeven aan gestrenger verbetering zal onderwerpen. Toch is deze eersteling volop de opoffering der uitgave - 0,50 - waard, want in dezen almanak, zijn goede propagandisten, als W. Berthaud en Zonnekein, naast flinke schrijvers als G. Ver- | |
[pagina 257]
| |
meersch en Wachter Flor, die hunne veelbelovende volgelingen zullen medetronen op de baan der kunst. Wij wenschen derhalve het boekje in aller handen, want het is een mooi deeltje, opgeluisterd met een beeld van Groeninghe en een paar liederen, waarbij zelfs de vrouwelijke hand niet onwerkzaam bleef, wat de kansen tot welslagen bij de lezende en zingende gemeente steeds verhoogt.
F. V. | |
Verschenen: Vlaamsch Belgie sedert, 1830 door Dr Paul Fredericq (1909 III, 2e stuk). -S. heeft in den historischen, rijk gedocumenteerden stijl hem eigen, vele feiten op sobere wijze verhaald en somwijlen eenvoudig vastgesteld. Zijne bronnenopgave is vrij volledigGa naar voetnoot(1). Omtrent zekere instellingen als de Hoogere VI. Normaalschool, waar Nederlandsch niet altijd de voertaal was (Leergangen van Wijsbegeerte, Geschiedenis enz ) hoort de lezer niet gaarne zoo luidruchtig de loftrompet steken. De studentenkongressen worden ook niet alle beschreven, en er zijn spreekbeurten die grooten bijval verwierven, welke maar onvolledig worden aangestipt. Het boek is anders eene zeer nuttige, ja, onmisbare bron voor de Geschiedenis der Vlaamsche Beweging.
F. V. | |
Quid me persequeris, tableaux de l'Existence au 1r Siècle par Charles Barbier (Comines, Paul Denys, imprimeur-éditeur) 417 pages.In deze tafereelen van de beroerde tijden des schemerenden Christendoms, worden ons toestanden voorgesteld in dichterlijke kleurvolle taal en heerlijk poëtische vizie. Het is eene wezen lijke opeenstapeling van feiten, ook soms als een hinderenden verfhoop, waarachter lijk in vele tafereelen der nieuwe school van schilderkunst, men de handeling niet meer bespeurt, al blijft men bewondering koesteren voor de geleerdheid en de zakenkennis, | |
[pagina 258]
| |
welke wordt tentoon gespreid op iedere bladzijde. Het boek werd nog al smaakvol uitgegeven door den zoon van onzen lettervriend P.P. Denys, maar hier en daar kon de verbetering der proeven meer verzorgd zijn; zulke werken, al is hun samenstel niet onberispelijk, leeren veel meer dan vele dorre handboeken van leeraars in de geschiedenis.
F. V. |