brake = braak (om paarden vast te zetten).
Voor hogan, mogan denkt de Hoog aan hoogmogendheden. Is hier niet eerder eene veronderstelling te maken in verband met de godenleer. Te Londen bemerkt men namelijk in Guildhall de twee standbeelden van Hogin en Mogin, die verheerlijkt worden als de twee beschermgeesten van de stad. Voor Heug geeft Prof. Vercouillie op hugs verstand; Etym. Wob. bl. 111).
Cardel, dit geven we als aanvulling (bl. 193), bestaat nog in West-Vlaanderen, met uitspraak van karteel b.v. aalkarteel, dat misschien al evenzeer kan teruggevoerd worden tot kar.
Is Coper, cooper zijnde een ‘vessel fitted out to supply ardent spirits to the fishers in the North sea’ wel zeker afgeleid uit ‘kooper’ en niet uit ‘kuiper’? De Noordzee zou evenwel eerder ‘kooper’ billijken.
To domineer bl. 197, kan bezwaarlijk in verband gebracht worden met een ander woord dan ‘dominus’ (Lat). dat wel een bastaardwoord kan gevormd hebben, dat ook nog in ander talen, buiten het Nederl., werd overgenomen.
Bij to forslinger (bl. 200) paste, zonder twijfel, eerder eene vergelijking met het Hoogduitsch. ‘Schlingen’, waar de g zich heeft behouden, terwijl de d van verslinden in ‘Schlund’ is rechtgebleven.
Bij Holster (bl. 205) luidt het ‘a leathern case for a pistol’ = pistool, holster. Een woord van later tijd. Uit Ned. holster = foudraal, knapzak; oorsprong onzeker.
Huckster = a pedlar, retailer, hawker = venter, kramer; cf. hawker... vg. hukken, huiken = dus iemand, die onder zijn last gebukt gaat of verwant met hoek = in de beteekenis van winkel. Oorsprong is onzeker.
Knure, knur = ‘a swelling, a knot in wood = knoest. ME. knorre, uit Oudnederduitsch. Friesch knure, vg. Ned. knor = kwast, Mn. Cnorre, vg. knoest, knorf’. In 't Limburgsch bestaat knor in den zin van harde pees in het vleesch of aan het been. Vandaar wellicht elke hardheid of knoop, ook in het hout?
To loiter = ‘to delay, to linger. Mr. loitren, cf. lout = lummel....’ vg. West. Vl. ‘hitte’ = vrouwe ‘lummel.’