Onze Stam. Jaargang 1908
(1908)– [tijdschrift] Onze Stam– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 233]
| ||||||
Wroeging
|
LODEWIJK HANS, rijksontvanger, vrijgezel. |
IRMA PAREIN, eene wees. |
SANDER VION, klerk. |
FRANK JANSIE, stuurman ter lange ommevaart. |
Voorzitter en Leden van 't Gerechtshof, Gerechtsdienaars, Jury, Matrozen met bootsman. |
Eerste bedrijf.
Het tooneel verbeeldt eene zitplaats van een burgershuis, op het gelijkvloers. De andere verdiepen zijn onbewoond. De tafel is gedekt voor twee menschen. Eene deur uitgevend in den gang, in het midden van den achtergrond des tooneels. Links, eene deur leidend naar de trap. Rechts voor den speler, brandt het vuur; nevens de kachel, naar den achtergrond toe, eene eetkas met glazen deuren. Vóór het vuur, een kamerschut, waarachter een leunstoel.
1e Tooneel
Wat? Nog vraagjeGa naar voetnoot(1) me ‘wat’? Moet ik het je zeggen? Welnu, wat me verveelt, 't is dat aanhoudend zitten over dat kussen, Irma! Dat is ongezond, bepaald ongezond is 't. Verdomd! En nooit kijkt gij op!
Vind je, dat mijn blik verzwakt? Ik ben het gewaar ook. Maar de opbrengst van mijn werk verzoet den arbeid.
Van wat, Sander?
Van dat leven uit de hand in den tand! Ik wil niet meer teren op je gezwoeg, dat je schoone oogen naar de knoppen helpt!
Maar jij brengt toch ook wel vaak iets naar huis, zeg!
Ja, maar 't is bespottelijk!
Ik heb geduld, vriend, en ik leef in de zoete hoop, dat het beteren zal. We hebben toch een onderkomen, Sander!
't Leven op zoo'n voet steekt me erg tegen; 't hangt me werkelijk de keel uit. Ik wil ineens geld, veel geld!
Voor eeuwig, zegje? Daar heb ik nou niet eens aan gedacht, maar ga verder, ik luister...
Sinds ik je uit die kroeg meenam, waar je ging
verleppen, schoone bloem, heb ik je alle dagen liever gekregen.
Sander, zóóver bennen we nog niet. Ik aanzie je...
wel... als een soort voedstervader...
Je gevoel kan zich wijzigen... Dankbaarheid voert wel eens tot liefde. 'k Ben zeker, dat zulks met jou ook het geval zal zijn. Irma, kijk me aan; ik wil onzen toestand verbeteren,..
Welnu, spreek duidelijk. Verbeteren, zegje?
We kunnen man en vrouw worden, als je wilt. Doch we moeten handelen, om ons uit dezen neteligen toestand te helpen, en dan huwen, of althans naast elkaar leven, zonder zorg voor den dag van morgen!
Sander, je bent werkelijk zeer goed voor me geweest Ik wil alles wagen, want je hebt me krachtig bijgestaan; dit dient gezeid! Ja, wie weet, komt geen inniger gevoel de dankbaarheid ooit vervangen; ja, wie weet?
Schrik dan niet terug voor de middelen, lieve! Het moet!
Je zegt niets, Irma! Wat hebje in dit tranendal te verwachten, zeg?
Weinig goeds, inderdaad! Wellicht ben ik tot eeuwigdurende armoe verwezen! Aan de menschelijke gerechtigheid geloof ik niet meer, en de goedheid van het Opperwezen schijnt me ook zoo twijfelachtig toe!
Neen, daar is geen rechtvaardigheid, Irma, noch hier, noch hiernamaals! 't Goede wordt gestraft en 't kwade beloond. Ik erken geen gezag meer. De laatste aarzelingen zijn geweken, de uiterste, flauwste weifelingen zijn verzwonden. We zullen ons lot zelf verzekeren, ja, dat wil ik, dat zal, dat moet!
Sander, eene stalen kracht spreekt uit je oogen.
Te beter! Ons lot zal beslist worden, door ons, met ons, voor ons, op bloedige wijze, desnoods...
Een ruk, een neep van deze hand
Moeder leerde mij: ge zult niet doodslaan!
En de oorlogen dan, zijn dàt geen broedermoorden op breede schaal?
Inderdaad! Ik geloof, dat er eigenlijk maar twee soorten van menschen zijn: de sterken en de zwakken.
De wolven en de schapen maken heel de menschen-
wereld uit. We moeten zien, dat we niet bij de laatsten zijn, Irma! Er is een kracht, die de weerloozen ten gronde brengt. Daarom juist mogen wij niets onbeproefd laten, moeten wij alles wagen....
Ja, doch op vreedzame wijze, Sander! Zacht en zoet was Jezus, de vriend der armen...
Het Agnus Dei verleidt me niet meer... Daar is niets te winnen bij al die evangelische zoetsappigheid.
Is er geen werk, geen eerlijk werk meer te krijgen?
Wat zou er nog te vinden zijn? Te weinig om te leven, te veel om te sterven?
Zouje bij den heer Hans niet meer kunnen terug in dienst treden?
Het tekort in mijne kas vastgesteld is afdoende geweest voor den kontroleur, om mij door den ontvanger bepaald te doen afdanken.
Als we nu maar aten, Sander, want het is reeds zeven uren.
Om ons moed in te spreken. Ik wil er heden mede gedaan maken, Irma! Ten ander, de gelegenheid is uitmuntend!
Irma!
Zouden we 't nuchter niet durven bestaan? Moeten we dan verhit zijn door den drank?
Als je dankbaar zijn wilt, volg me dan, volg me tot het uiterste, in naam van onze toekomst. Weg, beste kind, weg met de vergulde armoede!
Welnu, ik aanvaard! 'k Heb er eigenlijk ook genoeg van, mijn vingeren krom en mijn oogen stekeblind te werken. Zeg nu maar vlakaf, wat er te doen valt. Anders, tref ik vast later niet meer de noodige stuwkracht, om het te doen...
Ik heb haar in mijne macht!
Ja, desnoods met geweld, maar niet met bloed!
Zet andere borden, Irma, en ga onze laatste flesch wijn halen uit den kelder, maar die is voor den redder!
Onze redder?
En onze prooi...
Hoe dat? Wat bedoelje dan toch eigenlijk met die prooi?
Er is iemand, die moet verdwijnen.... een man....
Ken ik hem?
Van naam, ja.....
Is hij een goed mensch?
Hij is een onverzadelijke wulpschaard, een vrouwenliefhebber di primo cartello. Hij draagt zijden kousen en verlakte laarsjes. Wat verlies zou dat wel zijn, als die man van het wereldtooneel verdween? Er ware een jager van fijne patrijzen minder.....
Wat komt dit altemaal hierdoen?
Luister en wees moedig! Morgen - gij hoort het goed nietwaar? - morgen zijn wij vrij, morgen zijn wij één, morgen kennen wij eene weelde zonder weerga.
Ten koste van wien?
Zulje willen, gedurende vijf minuutjes maar, eene slechte daad helpen plegen? Irma, ik bezweerje, zie, hoe de wilskracht me bezielt.
Laat ons boos wezen gedurende stonden maar, om dan te mogen het malsche beeld des geluks in de armen drukken, en niet meer het rif der armoede.
Eene niet te verklaren macht werkt op mij in, ketent me aan je vast. Ja, Sander, ik ben je zwakke, onderworpen dienaresse...
O, als ik nu wou, nu ware ze aan mij! maar neen, zwijg, ellendige drift, en breek mijne krachten niet door wulpsche listen. Zou ik haar dan nog zoo schoon, zoo beeldschoon vinden? Zou ik dàn nog de kracht hebben om te handelen?
Wat prevelje daar nu alléén? En wat moet er gebeuren?
Zulje 't geheim trouw bewaren?
Ik moet zeker niet zweren, aangezien ik je medeplichtige ben? Spreek, ik zalje niet verraden, daar mijn verderf alsdan zou beginnen...
Welnu, de rijksontvanger is nog een vrijgezel....
Hij! O...
Welnu, val toch niet in bezwijming om een naam!
Ga verder; maak het liever kort...
Hij is zeer verzot op roksnepjes, zooals men in Vlaanderen zegt. Ik heb er hem zoo reeds een paar bezorgd. 'k Speelde den koppelaar, dus! Of ik genoeg heb van dat walgelijk stieltje! Dezen middag, heb ik hem eene nieuwe verovering voor oogen doen schemeren.... En deze ‘conquête’ zal niet lastig vallen, want 't meisje is niet verre van hier. Ze vreeze ten ander niets, want ze zal ongerept blijven.
Moet ik erom?
Neen, want 't is van jou, dat er spraak is!
Wat 'n laagheid!
Wijkje reeds?
Volstrekt niet, spreek voort, ik zal zien...
Hier is mijn leunstoel; hij zal er zich behagelijk in nedervlijen. Je doet, of je dol veel van hem hieldt.
Ik geef hem de hand, is 't niet?
Neen, onnoozele, je vliegt om zijn hals en noemt hem ‘mon chéri, mon amour’, zoodra hij binnenkomt. Je neemt hem bij de hand, leidt hem naar den leunstoel, kijkt in zijne oogen; hij zal in jou verloren zijn. Dan kom ik af, heel stil en doe de rest.
Moet ik dan niets doen dan hem bezien?
Toch wèl, nog iets.
Ja, maar dat zal ik niet kunnen zien!
Wees gerust, ik zal me alléén wel kunnen verhelpen, zoodra hij in mijne klauwen zit.
IJselijk!...
Irma, er valt niet meer te aarzelen. Je kent thans mijn geheim. Thans moet het ontwerp worden uitgevoerd! Wilje niet, dan moeten we beiden sterven; indien de daad ons niet saam verbindt of het huwelijk, dan zouje mij verraden. De dankbaarheid weegt niet zwaar genoeg om er 't geheim onder te houden. Hij zal sterven of wij allebei!... Irma, luister; nog enkele oogenblikken, en rijkdom, welstand eenerzijds; ontbering, armoe, bedelarij anderzijds; aan jou de keus. En dàn, je kent deze hand?
Ik wil, omdat ik moet; ik zal, omdat ik niet anders kan...
Houdje kloek, Irma.
2e Tooneel.
3e Tooneel.
Mejuffer, u verwacht me, denkelijk?... 't Ziet er hier recht gezellig uit.
Welgekomen, lieve man!
U is verrukkelijk mooi, mejuffer. U is voorwaar eene
lieve verschijning, waaraan ik geen kwaad wil. Een wezen, als u, is niet voor aardsche lusten gekneed; met u te spreken is al wat ik verlang.
Ik ben zeer gevoelig aan uwe vleiende beoordeeling, waarde heer! Dit brengt echter geen zaad in 't bakske. Laat ons liever een glaasje drinken, heer rijksontvanger, want u is zeker vermoeid door eene reis te lande?
U kent me dus, mejuffer... Is u hier reeds lang, mejuffer?
Waartoe die vraag, mijnheer?
Omdat ik u uit het pad des verderfs wil brengen...
Dank u, mon amour, doch ik kan op mijne stappen niet meer terugkeeren.
Irma, de teerling is geworpen, we zijn rijk!
IRMA
Ja... maar hoe?