Onze Stam. Jaargang 1908(1908)– [tijdschrift] Onze Stam– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Heine nagezongen. Dennenboom met groene vingren Klopt aan 't lage vensterkijn, En de mane, de bespiedster, Blikt daarin met zachten schijn. Vader, moeder aad'men hoorbaar In 't aangrenzend kamerkijn, Waar wij beiden, zalig koutend, Nog te zamen wakker zijn Dat gij hebt zoo vaak gebeden Dat gelooven valt mij zwaar. Zie, dat trekken van uw lippen Is toch niet van 't bidden daar. O! dat booze, koude trekken, Het verschrikt mij menigmaal, Maar die donkere angst verdrijft weer Uwer oogen vrome straal. 'k Denk ook niet dat ge kunt gelooven Wat steeds geloofbaar is geweest. Zeg, gelooft ge aan God den Vader, Aan den Zoon en Heil'gen Geest? - O! mijn kleine, reeds als knaapje, Toen ik zat op Moeder's schoot, [pagina 41] [p. 41] Loofde ik innig God, den Vader Die regeert zoo goed en groot. Die de wereld heeft geschapen En daarop den schoonen mensch, Die en zonne en maan en sterren Voorgeschreven heeft zijn wensch. Toen ik grooter werd, mijn kindje, Werd ook meer begrip mijn loon 'k Overdacht en werd verstandig En geloofde ook aan den Zoon. Aan den Zoon, die zelf zoo liedrijk Ons de liefde kennen doet, En door 't eigen volk verloochend, Aan het kruishout sterven moet. En 'k ben thans een man geworden, Die veel reisde, die veel leest, 't Harte zwelt mij, immer voller, Nu versta 'k den Heiligen Geest. Dees volbracht de grootste wondren En veel groot're doet hij nog: De tirannen sloeg hij neder, En bevrijdde de armen toch. Heelend de oude zielewonden Schiep hij 't recht door zijne macht. Alle menschen ooit geboren Zijn van adellijk geslacht. Hij verjaagt de booze nevels En het somber harteleed, Dat ons liefde en vreugd vergalde Dag en nacht ons lijden deed. [pagina 42] [p. 42] Duizend ridders, welgewapend Koos de heilge Geest, zoo goed, Dat ze trouw zijn wil vervullen Heeft hij hen bezield met moed. En hun blanke zwaarden flikk'ren Bij het wapp'ren van elks vaan. O, gij zaagt gewis, mijn kindje! Gaarne zulk een ridder aan, Nu zie mij dan aan, mijn liefje, Kus me vrij en onbevreesd, Want ik zelf, ik ben een ridder, Ridder van den Heil'gen Geest. (Reisebilder). Joh. Kesler. Vorige Volgende