Onze Stam. Jaargang 1908
(1908)– [tijdschrift] Onze Stam– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 1] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De oorsprong der talen en hunne verspreiding.Ga naar voetnoot(1)I. De taal en haar ontstaan.De taal is het middel waardoor de levende wezens uitdrukken wat uiterlijk hunne zintuigen treft of innerlijk in hen omgaat...De taal is niet het uitsluitend eigendom van den mensch, ook de dieren hebben ze noodig om elkander te begrijpen en hunne voorstellingen mee te deelen. Men maakt echter een onderscheid tusschen:
Hoe is nu die taal ontstaan? Algemeen neemt men in de taalkunde aan, dat de spraak zich uit de eenvoudigste beginselen heeft ontwikkeld: b) is dus ontstaan uit a). Over het begin dier ontwikkeling nu bestaan verschillende gissingen. Darwn beschouwde de muzikale geluiden als de grondslagen der spraak. Die veronderstelling werd verworpen en de muzikale noten ruimden de plaats in voor uitroepingen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
klanknabootsende woorden, dus natuurklanken, die concrete begrippen vormden. De laatste stelling is de volgende; ‘De taal is eene PHYSIOLOGISCHE werking van het menschelijk organisme, die zich gelijktijdig ontwikkeld heeft met hare organen (strottenhoofd en tong) en met de hersenfunctie.’ (Vergelijk met de ontwikkeling der taal bij het kind). Zoo ontstaan eerst eenvoudige klanken, dan taalwortels en eindelijk afgeleide woorden. Hieruit volgt dat alle talen, de meest ontwikkelde niet uitgezonderd, ontstaan zijn uit eene gemeenzame oortaal. Waar is die oortaal geboren? Op die vraag zullen wij trachten te antwoorden in het tweede gedeelte dezer voordracht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. De bakermat van het menschdom.Hier komen wij op het terrein der natuurkunde, die in de laatste jaren zulken grooten invloed op de taalkunde heeft uitgeoefend. Alleen de studie van den aardbodem kan ons inlichten over die zoo belangrijke en nog voortdurend betwiste vraag: waar is de mensch ontstaan? En ziehier tot welke gissingen dit vraagstuk aanleiding heeft gegeven.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De langzame verkoeling van den aardbodem verplichte die bewoners steeds een warmer en zachter klimaat op te zoeken, dreef hen dus naar het Zuiden tot in het midden ongeveer van Europië en Azië, waar zij stuitten op het groote gebergte dat die landen daar verdeelt van West naar Oost. Daar zouden zij verplicht geweest zijn zich te vestigen en ook hunne levensvoorwaarden te veranderen volgens klimaat en omgeving. Zij zouden dus de voorouders zijn van de Indogermaansche volkeren, die zich op zulke groote geestelijke eigenschappen kunnen roemen en door hunne cultuur de wereld beheerschen. Over die afkomst zouden wij niet te blozen hebben. Het stamras van dien homo primigenius (van de eerste soort) of homo europaeus, zooals Dr L. Wilser hem gedoopt heeft, zou zijn de homo priscus, die in het Noord-Westen van Europa leefde op het Scandinavische Schiereiland. Zijne vestiging zou dateeren van op het einde van het tertiaire tijdvak,Ga naar voetnoot(1) of het begin van het quaternaire. De eer van deze laatste hypothese komt toe aan een Nederlander, Dr Hartogh Heys van Zouteveen, den knappen vertaler en bewerker van Darwin's werken. In Darwin's Afstamming van den mensch, deel I, bladzijde 322 heeft hij een hoofdstuk ingelascht over: ‘Het oorspronkelijk vaderland van den mensch en de oudste volksverhuizingen in het Palaeolitische tijdvak,’ naar aanleiding van een opstel van Markies de Saporta, verschenen in Mei 1883 in de Revue des deux Mondes. Daarin zet hij voor het eerst de stoute veronderstelling vooruit, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat de mensch ontstaan is aan de Noordpool en zich van daar uit verspreid heeft over Amerika en Europa in de richting Noord-Zuid. Veel later pas hebben Duitsche geleerden ook die theorie verkondigd, die thans door de meeste anthropologen, en vooral door Dr Wilser uit Heidelberg, met hardnekkigheid verdedigd wordt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliographie.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III. De verdeeling der talen en de Indogermaansche groep.Volgens bouw en ontwikkeling verdeelt men de talen in 3 groepen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Indogermaansch (3 à 2000 jaar voor Christus).Oorsprong: wordt gezocht in Azië, den Kaukasus, Zuid-Rusland, Skandinavië. Volgens de hypothese zal ook de opvatting hunner beschaving verschillen. Het verschil in klankleer, woordvoorraad en syntaxis schijnt er op te wijzen dat de Idg. als veroveraar zich in de verschillende landen hebben gevestigd en den invloed hebben ondergaan van de veroverde bevolkig.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV. Het Germaansch.Het Germaansch of beter Oorgermaansch is de taal gespro- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken door de Germanen toen zij nog een enkelen stam vormden. Die taal heeft men moeten opmaken uit hare vertakkingen (cf. Indogerm.) met behulp van enkele voorletterkundige bronnen: Germ. eigennamen, bij Lat. en Gr. schrijvers, Germ. woorden in Finsch-Lapsche talen en de Runenopschriften, gevonden vooral in het Noorden, ook op het vasteland tot in Roemenië. Zij bekleedt eene zelfstandige plaats in het Idgm. om de klankverschuiving: wijziging ondergaan door de Idgm. vaste medeklinkers (b, p, f - d, th - g, k, ch), die een graad van hunnen vroegeren toestand zijn afgeweken. Voorbeelden: père, father - pied, foot - fero, beren - frère, broeder; - dix, tien - deux, twee - trois, three - genou, knie - corne, hoorn - cent, honderd - hô (s) te, gast. Dit is de wet van Grimm, eerst opgemerkt door den onderwijzer Ten Kate (1674-1731), geformuleerd door Jacob Grimm (1785-1863) en aangevuld door Verner (1877), Bûgge en Wackernagel. - Die verschuiving, die nooit faalt, dateert met de veranderingen in verbuiging en vervoeging, de klemverschuiving en het ontstaan der alliteratie, van 1000-400 v. Chr. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verspreiding der Germanen.
Hunne Geschiedenis. - De groote volksverhuizingen en de stichting van tijdelijke, meestal Oostgermaansche koninkrijken: in Spanje door de Westgoten (419-711), in Italië door de Oostgoten (493-555. - Diederik van Bern of Verona). in Afrika door de Vandalen (435-533), in Italié door de Langobarden (568-774), in Engeland door de Angelen, Jutten en Saksers (449). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De kolonisatie en de nederzetting der Westgermanen: de Friezen op de kusten der Noordzee, de Franken in Noord- en Zuid-Nederland, de Saksen e.a. in Duitschland. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Germaansche dialecten:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V. Geschiedenis onzer moedertaal.De middeleeuwen (4-16e eeuw). -Ontstaan van de Nederlandsche dialecten uit het Oudnederfrankisch en hunne verspreiding over de Nederlanden. - De oudste letterkunde (4-12e eeuw) bestond uit mondeling overgebrachte overleveringen, waarvan we het bestaan slechts kunnen gissen, en christelijke geschriften. - Invloed der kerk op de verspreiding van de taal der geleerden, het Latijn, en de ontwikkeling van de taal van het volk, dat moest bekeerd worden. Verandering in de maatschappelijke toestanden, waarvan de latere zoo rijke letterkunde (12e-16e eeuw) een trouwe spiegel is: de ridderromans, geestelijk proza, volksliteratuur (lied en tooneel), de didactische school. Uit de toestanden moest eene beschaafde omgangstaal ontstaan, die nationaliteit en solidariteit ontwikkelde. Die taal is altijd gesteund op den tongval van de streek, die economisch en politisch het meeste invloed heeft, in dit geval: VLAANDEREN (cf. Frankrijk: l'Isle de France), waar zij den naam draagt van Dietsc of Duutsc. - Tot den bloei dier taal hebben vooral bijgedragen: Heinric van Veldeke (1170), Jacob van Maerlant (1225-1300) en Jan van Ruusbroec (1294-1381). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overgangstijdperk (16e eeuw).Invloed van het BRABANTSCH op de schrijftaal en van het Fransch tijdens de Boergondische heerschappij. - Verval der gemeenten en der volkstaal: de rederijkkamers. - De godsdienstige strijd, waaruit de splitsing volgt van Noord- en Zuid-Nederland. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De moderne tijden (17e-19e eeuwen).Gevolgen van de afscheiding: verplaatsing van onze taal en letterkunde naar het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Noorden. Invloed van het Hollandsch (uit Zuid-Holland). Tijdperk van bloei voor het Noorden, van verval voor het Zuiden, dat gedurende twee eeuwen en half (1576-1815) geteisterd werd door vreemde dwingelandij en oorlogsrampen. Van daar taalverwaarloozing en verwildering. Die wonden zijn nog niet geheeld: Vlaanderens achterlijkheid en laksheid zijn er de bewijzen van. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De nieuwere tijd: I. (1815-1830).Hollandsch tijdvak: Verademing en beoefening van het Nederlandsch, waaraan 1830 algauw een einde stelde. II. (1830....). Verdrukking van het Vlaamsch. De oorzaken der Vlaamsche beweging, waaruit eene gansche schaar van letterkundigen is ontstaan, die nu weer streven naar eene eenvormige beschaafde taal, maar daarbij ook hun eigen tongval niet opofferen en niet kunnen opofferen. - Alles laat voorzien dat we gaan naar een nieuw verjongd Nederlandsch, dat eene samensmelting zal wezen van Noord en Zuid, en eene bezegeling van beider eenzelvig stamgevoel en bewustzijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Besluit:Het hedendaagsch Nederlandsch is dus het Vlaamsch uit de Middeleeuwen, in de 16e eeuw gewijzigd door het Brabantsch, en in de 17e eeuw door het Hollandsch. DIE TAAL IS ONS DUS NIET VREEMD EN HET VLAAMSCH IS NOCH EEN DIALECT NOCH EENE DOODE TAAL. ‘Dat zeggen de ketters, maar zij dolen.’ Het Nederlandsch heeft zijn eigen bestaan, zijne eigene ontwikkeling en ‘beantwoordt dus volkomen aan de eischen die men aan eene TAAL in den vollen zin van 't woord mag stellen.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliographie:
Dr. R. Verdeyen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
N.B. Wie nader inlichtingen wenscht over de Nederl. dialecten, leze: Dr J. Te Winkel: Geschiedenis der Nederlandsche taal (met kaart), bij Blom & Olivierse te Culemborg. |
|