Onze Stam. Jaargang 1907
(1907)– [tijdschrift] Onze Stam– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| |
[Nummer 7] | |
Hooggeachte Heeren,Met hoopvol genoegen, vernam het Vlaamsche volk, dat gij, in zitting van 26 Juni 11., het eerste deel van het wetsvoorstel des Heeren Coremans aangenomen hadt, bepalende dat ‘de getuigschriften, voorzien bij de artikelen 5 en 12 der wet van 10 April 1890 op de academische graden, en bij artikel 17 § 1, lit. E en F der kieswet van 12 April 1894, te beginnen met 1 Juli 1913. de bevestiging zullen inhouden, dat de titularis van het getuigschrift ten minste twee leergangen, behalve het Vlaamsen, het Duitsch en het Engelsen, in 't Vlaamsch heeft aangeleerd, overeenkomstig de wet van 15 Juni 1883’. Diep teleurgesteld waren de Vlamingen integendeel, toen zij vernamen, dat gij daags daarna, het volgende gedeelte van bewust voorstel, dat namelijk aanvangende met de woorden ‘of dat hij een bijzonder examen in het Vlaamsch heeft afgelegd’ van de hand hadt gewezen evenals de voorgedragen wijzigingen strekkende tot het invoeren van een bijzonder stelsel voor de inrichtingen van middelbaar onderwijs in het arrondissement Brussel. Merkelijk steeg nog de misnoegdheid, wanneer in het Vlaamsche land de mare toekwam, dat de Kamer, in zitting van 12n dezer, de behandeling van dat zoo belangwekkend wetsvoorstel | |
[pagina 178]
| |
onderbroken had en het, zooals het uit de beraadslaging en eerste stemming te voorschijn gekomen is, verzonden had naar eene Commissie, die voor opdracht zal hebben, het te volledigen met de bepalingen, welke ‘noodzakelijk schijnen om eene goede wet te maken, maar waarvan het opnieuw voordragen, in den verwekten toestand, door de Verordening der Kamer verboden werd. Tergend gaven de vijanden van het Vlaamsche volk dadelijk lucht aan hunne boosaardige vreugd: het besluit der Kamer, verkondigden zij, is feitelijk de begraving, zooniet voor goed, dan toch voor geruimen tijd, van dat voorstel, waarvan alle verlichte Vlamingen zooveel verwachten voor de opbeuring en veredeling hunner taalbroeders. Wij willen de logenstraffing van die ontstemmende voorspellingen zien in de volgende woorden, ontleend aan de verklaring, waardoor uw achtbare Voorzitter Ued., Hooggeachte Heeren, bewoog tot het nemen van bedoeld besluit: ≫ De beraadslaging bracht mij tot het besluit, dat de Kamer bezield is met den schier eenparigen wil, eene oplossing te vinden, die aan 't Vlaamsche deel der bevolking rechtmatige voldoening geeft. Akte nemende van die verklaring, meenen wij het gevoelen aller Vlamingen te vertolken, wanneer wij oordeelen, dat de | |
[pagina 179]
| |
grondgedachte van het oorspronkelijk voorstel, vertolkt in den reeds gestemden tekst, dient beschouwd te worden als de verworven en blijvende kern van het nieuw voorstel, dat aan de beraadslaging der Kamer zal te onderwerpen zijn en dat die kern dient bijgewerkt, aangevuld, volledigd te worden met inachtneming dezer vier herhaaldelijk uitgedrukte wenschen: 10 de beoogde wet moet het Vlaamsch gedeelte des lands, met inbegrip van het arrondissement Brussel, alléén bedoelen; 20 voor de omschrijving Brussel - (of althans voor de stad Brussel en aanpalende gemeenten) - moeten, gezien de bijzondere samenstelling der bevolking in taalopzicht, ook bijzondere regels voorgeschreven worden; 30 geen taaldwang mag aan de bevolking der Waalsche gewesten opgelegd worden; 40 artikel 5 der wet van 15 Juni 1883 blijve van kracht. Door die beschouwingen geleid en willende het onze bijdragen tot het bespoedigen eener oplossing, welke door het Vlaamsche Volk met rechtmatig ongeduld te gemoet gezien wordt, hebben wij de eer Ued., Hooggeachte Heeren, hierbij een ontwerp onder oogen te brengen dat, onzes inziens, aan alle billijke verlangens volkomen beantwoordt, alle bezwaren uit den weg ruimt en niemands belangen krenkt. Dringend verzoeken wij Ued., Hooggeachte Heeren, dat ontwerp naar de door Ued. aangestelde commissie te verzenden, met uitdrukkelijke bede, haar verslag ter tafel te leggen, vóór het einde van den loopenden zittijd, opdat de bespreking kunne aanvangen in de maand November e.k. Tevens bidden wij Ued. met het oog daarop, van nu reeds te beslissen, dat het hier besproken wetsvoorstel als eerste punt zal vermeld worden op de dagorde uwer werkzaamheden voor den zittijd 1907-1908. Hopende, dat gij aldus, zonder meer verwijl, aan het Vlaamsche volk zult willen eene voldoening schenken, waaraan het terecht den hoogsten prijs hecht, bieden wij Ued., Hooggeachte Heeren, de betuiging onzer eerbiedige gevoelens aan. |
|