Onze Stam. Jaargang 1907(1907)– [tijdschrift] Onze Stam– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 158] [p. 158] Kapila. I. Kapila, Kapila, zoo jong en zoo braaf, 'k Wensch groot eens als gij ook ie zijn, En 'k doe na den strijd u telkens de vraag: Wordt ooit wel uw Dapperheid mijn? Kapila zat op zijn hengst zoo schoon; Nooit statig een held zooals hij. ‘Wie alles bemint is de vriend der goôn; De liefde schonk dapperheid mij. Een vrouw heeft eens mij heur ziele gewijd Om ziel van mijn ziel te zijn altijd; Voor haar werd ik dapper en koen. Ga, poog nu als ik te doen.’ II. Kapila, Kapila, zoo oud en zoo grijs, Mij roept tot haar de vorstin; Doch eer ik er ga, zeg, oude, zoo wijs, Wat was van uw weten 't begin? Kapila stond in zijn tempelpoort, Een priester in monnikendracht. ‘Zij kwam niet uit stoffrige schriften voort; 't Geloof heeft mij wijsheid gebracht. ‘Een vrouw heeft eens mij heur herte gewijd, Om hart van mijn hart te zijn altijd; Door haar kwam de Wijsheid mij toen. Ga, poog nu als ik te doen.’ (Naar Wallace). Joh. Kesler. Vorige Volgende