Onze Stam. Jaargang 1907
(1907)– [tijdschrift] Onze Stam– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBoekbeschouwingen.Van Maurits Sabbe, den gunstig gekenden schrijver van Een Mei van Vroomheid en Aan 't Minnewater, verschijnt bij van Dishoeck, te Bussum, eene uitgebreide novelle: De Filosoof van 't Sashuis. (Prijs: 2,50 fr.)Dicht en Proza, leesboek door Oscar van Hauwaert en M. Brants, Uitgeversfirma I. Van der Poorten, Gent. Behalve eene lettergeschiedenis of liever het overzicht ervan in vogelvlucht, is hier nog in dit boek voorhanden eene schets der taal, zooals die met min of meer kans van gelukken den leerlingen kan medegedeeld worden, en dit is met de beknopte notas aan den voet der blz. en de korte stijlleer, het persoonlijk werk der verzamelaars. Om hunne keus, mogen zij evenwel ook worden gelukge-wenscht, al hadden wij wel wat nieuwers verwacht uit Verhulst en Van Oye. De biografische notas zijn o.i. wat te kort, wat b.v. de Potter en Verhulst betreft, tegenover 't geen o.m. over den knappen redenaar Jan | |
[pagina 109]
| |
van Rijswijck wordt verteld. Den drukker komt lof toe voor de schikking en den fraaien vorm. Spijtig, dat in de levensbeschrijving van Guido Gezelle en in die van Antheunis een paar zetfouten geslopen zijn, alsook in 't gedicht Angelus (bl. 119), nl. ‘hare’ in plaats van ‘heur bane’. Bij denzelfden schrijver weet men niet of er van boeken dan wel van letterkundige opstellen spraak is. De uitgave werd aantrekkelijk gemaakt door eene reeks tamelijk goed geslaagde portretten, waaronder wij H. Swarth met genoegen aantreffen, maar flinke Vlaamsche koppen als Rodenbach en Verhulst ongaarne vermissen. Het boek is evenwel eene goede aanwinst voor de schoolliteratuur, en al duikt nog hier en daar een te Duitsch gekleurde uitdrukking op te midden der ophelderingen, toch durven wij het gerust aanbevelen voor de prijsboekenlijst en den gewonen kataloog van handboeken voor de hoogere afdeeling van lager onderwijs en voor de middelbare en normale scholen. F.V. | |
De opleiding der burgerij in Vlaanderen (Brussel, Krijn, Vlaamsche Boekhandel, Rotterdam, Meindert Boogaert Jun.)In dit belangrijk boek van Prof. Van den Weghe, wordt aan de hand van tal van officieële en andere bronnen het middelbaar onderwijs van den hoogeren en dat van den tweeden graad in België behandeld, met aanwijzing van de gebreken, die het aankleven en de middelen om tot verbeteringen te geraken. De beschouwingen en wenken, hier bijeen gebracht, zijn echter niet alleen voor Vlaanderen van waarde, maar hebben ook groot belang voor Noord-Nederland. Na de uiteenzetting der inrichting van het atheneumonderwijs, (bestaande uit twee afdeelingen, die van de humaniora en die van het beroepsonderwijs) volgt eene algemeene beoordeeling, waarin vooral de aandacht wordt gevestigd op het onderwijs in de moderne talen, dat thans den leerling wel in staat stelt een mooie vertaling te leveren van een stuk uit Shakespeare, doch niet ‘om zijn weg te vinden in London, of zich een stuk vleesch of een glas bier te doen opdienen te New-York of te Berlijn.’ Een waar woord dat ook in Nederland maar al te veel het resultaat van het onderwijs in de moderne talen weergeeft. Voorts, wordt er gewezen op de overlading in het onderwijs door de vele vakken, van weinig of geen practisch belang voor sommige categoriën van leerlingen, terwijl andere vakken nagenoeg geheel ontbreken. Holland wordt aangeprezen als het land ‘waar men het bij het goede einde heeft’, door vijf jaren Latijnsche studiën voldoende te achten. Vooral de studie van het GriekschGa naar voetnoot(1) moet het ontgelden; met uitspraken van geleerde binnenen buitenlanders wordt ze nagenoeg doodgedrukt. ‘Wat blijft er toch den studenten in de geneeskunde bij van die zoo | |
[pagina 110]
| |
wonderbare talen der oudheid? Bij het eindigen hunner humaniora kennen zij geen Grieksch, en de toekomstige geneesheeren hebben evenmin de taal der Ephoren als die der Archonten noodig’. De programma's van verschillende landen, Zwitserland (Gymnasium en Realschùle) Nederland (Rijks- Hoogere en Burgerschool te Assen), worden vergeleken met het Belgische, en eene schema vastgesteld, dat voor de verscheidene afdeelingen de leerstof beter verdeelt, en den leerlingen een behoorlijken grondslag geeft, om er op voort te bouwen. Een uitgewerkt program wordt verder medegedeeld. In een volgend hoofdstuk verneemt men de ‘stemmen uit den vreemde’. Het middelbaar onderwijs in Duitschland, Frankrijk, Zwitserland, Holland, Denemarken, Polen, Engeland en N.-Amerika, wordt uitvoerig geschetst, vooral wat betreft de studie van talen, waarbij gewezen wordt op de uitgebreide studie der talen in Duitschland, waarbij slechte uitspraak een kenmerk is, den grooten aanleg der Hollanders, om zich verschillende talen eigen te maken, en den tegenzin der Engelschen, om vreemde talen aan te leeren. Ook wordt breedvoerig behandeld het oordeel van het Belgisch leeraarscorps over de verschillende deelen der studie-vakken. Die van de moedertaal nemen we hier over: ‘Het theoretisch gedeelte dient tot het volstrekt noodzakelijke beperkt. Om levend te zijn, behoeven de regelen rechtstreeks uit de bestu-deerde werken afgeleid. Bij de studie der spraakleer komt geheugen in aanmerking, doch in veel mindere mate dan overweging en redeneering. Bij het kiezen van opstel-onderwerpen dient men zich te wachten voor te vroegtijdig gebruik van letterkundige, geschiedkundige, wijsgeerige of zedenkundige gedachten. Het letterkundig onderricht is slechts op 2 voorwaarden vruchtbaar; vooreerst moet het bij den leerling eigenwerken bevorderen en al zijn vermogens aanprikkelen, vervolgens dient het gesteund op de lezing der schoonste werken op school of aan huis gedaan’. We kunnen hier niet verder al de stellingen voor de onderscheidene vakken nagaan, maar bevelen ze zeer ter kennismaking aan, omdat het niet een speciaal Belgisch, maar een algemeen belang geldt. Het persoonlijk gevoelen van den schrijver komt in het vijfde hoofdstuk aan de orde, en vooraan staat ook hier weer de moedertaal. Aan de hand van het bekende pleidooi van prof. Kalff, geeft de schrijver hier een overzicht van hetgeen hij zich van dat deel van het onderwijs voorstelt, en legt vooral den nadruk op de opvoedkundige waarde ervan. Het Grieksch en Latijn, en vooral de moderne talen komen vervolgens aan de beurt. Bij de laatste doet de schrijver allereerst de practische zijde der studie uitkomen, het spreken en schrijven; de let erkundige en taalkundige beoefening komen daarna tot haar recht. Dit gedeelte is wel een der belangrijkste van het boek (blz. 209-225). Zoo wordt de aandacht gewijd aan alle vakken, ook in de verschillende onderafdeelingen der middelbare school, terwijl aan het einde van dit hoofdstuk het private (vrije) onderwijs wordt geschetst, als ‘nog even | |
[pagina 111]
| |
verfranscht als vijftien, twintig jaar geleden’. In het tweede hoofdstuk schetst de schrijver het middelbaar onderwijs van den tweeden graad, en trekt daarbij te velde tegen het van buitenleeren. Aan het slot van het boek geeft hij voorts de conclusiën, waartoe hij door zijne beschouwingen en mededeelingen gekomen is. Hij meent ‘het beeld van het middelbaar onderwijs gedeeltelijk te hebben omgehaald, maar anderzijds het ook te hebben kaarsrecht gesteld’; onder die conclusiën komen voor dat het onderwijs in het Grieksch overbodig is, dat het Latijn moet behouden blijven, daar geen enkel groot cultuurvolk er aan denkt, dat heel en al af te schaffen. De tijd uitgewonnen door het schrappen van het Grieksch moet besteed worden aan het modern taalonderwijs. Het taalonderwijs moet volgens de rechtstreeksche methode geschieden, hoewel niet uitsluitend. Het Nederlandsch moct de voertaal der handboeken zijn voor al de vakken. ‘Voor de algemeene Vlaamsch-her-wording van het middelbaar onderwijs, werd reeds de Vlaamsche lagere school opgevat, zooals de heer Temmerman ze voorstelde, en op den middelbaren graad volgde een Nederlandsche Universitair onderwijs met het stelsel Mac Leod, bijgewerkt door den heer de Raet; tusschen eene vlaamsche Hooge-school en eene lagere school met zuiver vlaamsche voertaal verrijze ook eerlang eene vlaamsche middelbare school-inrichting, zooals die bestaat in alle een, twee, en meertalige landen van Europa’. Ziedaar schrijvers wensch. We meenden dit werk wat uitvoeriger te moeten bespreken, omdat Nederland er menigmaal in genoemd wordt, en als voorbeeld aangeprezen, en ook, omdat bij de verschillende vakken zulke uiterst behartigingswaardige opmerkingen worden gemaakt, die ook voor ons Middelbaar en gymnasiaal onderwijs van belang kunnen geacht worden. Ook onze gymnasia zuchten nog steeds onder den last van Grieksch en Latijn, waarvan de vormende kracht zoo hoog door velen wordt aangeslagen, en toch zoo weinig tot de eigenlijke ontwikkeling toebrengt. Ook op onze scholen is de studie der moderne talen nog lang niet op de practijk gericht, en is men tevreden met overzettingen uit de vreemde in de moedertaal. Zoodat ook ten onzent de stem van hen, die andere inzichten hebben wel eens mag gehoord worden, zij het dan niet om een of ander vak geheel te schrappen, dan toch om het dienstbaar te maken aan het doel van het onderwijs. De Dordtsche Courant. |
|