eene ‘meerschuimen’ pijp, waar ‘clay pipe’ zeker wel eene pijp in potaarde, eene eenvoudige ‘steenen’ pijp deed verwachten. Men stuit op vormen, die wezenlijk niet vergeven kunnen worden als ‘met een verstand meer gezeten’, ‘wegens den verbazenden voorval’, ‘meer dan schandige (!) wijntobben’, ‘en stoop nu’, ‘ik aan mijnen kant’ ‘ik kreeg een onuitsprekelijke walg’, ‘hoe langer zoo duidelijker’ (germanisme) ‘Zoo gauw had ik die afschuwelijke moord bedreven’, ‘bachten 't welke’, dat alles in de 18 eerste bladzijden. ‘In andere vorm’ pronkt op bl. 21; ‘hunnen vorm en houding’ bl. 26; ‘weinig 't eenegader’ ‘tegenover de dood’ (bl. 27); kortom, er zijn geen bladzijden in 't boek waar niet twee, drie grove taalfouten en kolossale flaters voorkomen, als het niet omzetten in de vragende woordende, net als in 't Fransch en 't Engelsch, het aanwenden van woorden, die niet bestaan: Ongehiere (monsterachtige Cf. D. Ungeheuer) en dan een mecgelmoes van Fransche en Duitsche uitdrukkiugen, die aan 't geheel een arlekijnsuitelijk geven. Zulke boekjes brengen den schrijver binnen bij 't Vlaamsche volk, maar de wijze waarop dit wordt gedaan is zoo potsierlijk dat men beter doet, Poe in den oorspronkolijken tekst te lezen en zoo men dit bezwaarlijk kan, het woordenboek bij der hand te hebben, want zoo 't betreurenswaardig is, dat men geen Engelsch verstaat, veel erger is 't nog, zijn eigen taal te verknoeien bij die bewerking en te leeren zondigen tegen de woordorde, tegen de geslachten en de allereerste grondbeginselen zijner moederspraak.
F.V.