| |
| |
| |
[Nummer 3]
De kikkers
Kluchtspel in Verzen.
Personen:
Hoofdpersonen:
|
Joost van den VONDEL. |
W. BILDERDIJK. |
E.J. POTGIETER. |
Cd. BUSKEN HUET. |
MOLENAAR, auteur. |
VAN KNELRING, zijn Secretaris. |
GOD APOLLO |
CHARON, veerman. |
Een Poppekastman. |
(Neven) Personen.
|
Lodewijk van RIJN |
Samuel ADELAARSBLIK |
Albert VERBREED |
Willem SONNET |
Jan De Ondermeester |
Louis MELLERUS |
Frans VAN DAPPEREN |
Herman HAVERMOUT |
Jan POSTBUS |
Piet BUIK |
Kees DEZWART |
Meester Van Achterhoek |
Van ENGHUIS |
Smit GROOTE |
Henriette van der Grap |
Hélène WITH |
Anna HOLMAN |
| |
| |
| |
Koor van kikkers.
Het tooneel is in de boven - en onder wereld.
| |
Eerste Bedrijf
Eerste Tooneel
Molenaar, Van Knelring.
Ziezoo, nu gaan wij samen toch op reis,
De Bilderdijk - commissie is voltallig,
En Schimmel zit er in - dat is een goede!
Maar om het goed te doen, moeten wij samen
Een reisje ṁaken naar de onderwereld,
En Bilderdijk en Vondel gaan bezoeken.
Wel praat vriend Schimmel dikwijls van hun geesten,
Maar méér dan spiritistische seances
Geeft een bezoek aan d'oude heeren zelf.
We gaan naar d'onderwereld -
Mijn Bilderdijk - bloemlezing is verschenen,
Nu wil ik d'ouweheer eens zelf gaan spreken;
Ze zeiden dat hij altijd bromde in 't leven,
Nu, nà z'n dood, is hij misschien tevreden.
Ik hulde mij vast in 'n dichtermantel,
Ik nam een lier, die hooggestemd is, mede,
Of zoo iets! Is een dichter in gevoel sterk,
Wij slaan hem fluks met rijmen op z'n smoelwerk.
| |
Twee de Tooneel.
(Potg. en Huet gearmd op.)
| |
| |
Wie ben jelui? Wat deftige ouweheeren!
Die samen bij de poort der hel flaneeren!
Weet jullie soms den weg naar d'onderwereld?
D'een lijkt een makelaar, een blozend heertje,
En toch een knappe vent. Wat rijzig voorhoofd!
En d'ander - die heeft veel weg van een Franschman,
Een beetje fattig, toch geen journalist?
Wel kon ik dikwijls overdrijven,
En wuft gelijk een Franschman schrijven,
| |
| |
En ook talenten de ooren wrijven,
Doch op de ondermaansche velden
Beginnen nù de letterheldén
Elkaar geregeld uit te schelden:
Men geeft niet om kritriek en wetten,
Wie zonder op den vorm te letten
Den grootsten mond weet op te zetten,
Wie zonder studie van de letteren,
Alleen maar door zijn harde schetteren
Z'n tegenstander kan verpletteren,
Als men maar schreeuwen kan en kijven,
Men hoeft geen hollandsch meer te schrijven,
Studeeren doen slechts ouwewijven,
Kritiek is iedereen gegeven,
Men moet brutaal zijn dat ze heven;
Is d'eerste bladzij volgeschreven,
Respect voor die twee lui! Vernuftig tweetal,
Dat indertijd den naam van Gids verdiende!
Hier bij de poorten van de onderwereld
Is 't mij een eer, Potgieter te ontmoeten,
En ook z'n vriend Huet, den veelgevreesde,
Wat Braga en Ten Kate ook mocht vertellen,
Ik weet niet of gij beiden het gelooft,
Is vaak de glans van 't oud orgaan verdoofd.
Er komen nieuwe gidsen, jonge gidsen,
Die allemaal zich op kritieken spitsen;
Zoo gaat het steeds, op actie volgt reactie:
| |
| |
Geeft m'een recept, meneeren, voor redactie!
Wil je soms een leuk receptje?
Dan zal 'k zeggen: kip, ik heb je!
Neem een man met fraaie haren,
En doorkneed en welervaren,
Alles naar den laatsten eisch,
Zoo in Nederlandsche boeken
Als in gaten en in hoeken
Van den schouwburg te Parijs.
Neem een kundig zoöloogje,
Die altijd een wakend oogje,
Een professor in den wandel,
Die verstand heeft van den handel,
En het recht geleerd beschouwt.
Neem iemand die fransch kan koeteren,
En niet zonder smaak kan ploeteren
In de nieuwste lit'ratuur,
Neem vooral ook, als hij daar is,
Snuff' laar tot z'n laatste uur:
Noem nog voor een achterdeurtje,
'n Lettervriend, een ingenieurtje,
Zet ze samen op een rits,
Als ik elk dan in z'n vak zie
Zijn ze saam een puikred actie,
En hun tijdschrift wordt een gids!
Ik dank je voor 't recept! 't is te probeeren,
Zoodra wij van ons reisje retourneeren.
Maar zog me nu, Potgieter en Huet!
Er is een helhond aan de poort gezet,
Zal Cerberos ons beiden niet verslinden?
Daar is geen nood voor, allerbeste vrinden!
Toen ik voor 't eerst beneden ben gekomen,
| |
| |
Had ik m'n bundel proza meegenomen,
En vriend Huet, die zwaaide als een wiek
Een bundel letterkundige kritiek.
't Scheen dat z'n literaire speldeprikken
Tot zelfs den helhond 'n beetje deden schrikken;
Hij liet ons kalm voorbij -
'k Geloof dat Cerberos van verre al jankt!
| |
Derde Tooneel
Strakjes trap ik je nog dood!
Wij, de Bilderdijk - Commissie,
Vragen nederig permissie,
Om te stappen in je boot...
De Bilderdijk - Commissie? Onbekend,
Maar ik vermoed wel dat je dichters bent;
Van dichters en van schijvers, vol gelol,
Is haast de heele onderwereld vol.
Wanneer je mij het veergeld wild betalen,
Zal ik je gauw en netjes overhalen.
Maar liever niet dien tweede; Hij 's zoo jong,
Het reciteeren ligt hem op de tong,
Hij zit maar altijd verzen uit te braken,
Ik houd niet van die jonge lettersnaken.
Kom, laat me meegaan, Charon! Beste schippertje!
't Is maar een kort bezoek, het is een wippertje.
Nu 'k zal het doen! Want weetje, gistren avond
Is ook m'n boot geschonden en gehavend,
Een heel gezelschap kwam op 't late uur,
| |
| |
Van jongeren en nieuw're literatuur.
Heeren en dames, in reformtoiletten,
En vroegen of ik z'over wilde zetten;
Ik vroeg: waarom? Toen toonden ze veel boeken,
Ze wilden Vondel, Bilderdijk bezoeken.
Voor oen rijksdaalder liet ik me bepraten,
En heb ze allen in de boot gelaten.
Nu is die heele bende tegelijk
Aan d'overkant en in het schimmenrijk,
De lucht weerklonk van verzen en sonnetten,
Zoodra ik al die lui aan land kon zetten,
't Leek wel een Venitiaansche dichtergondel:
Dat 's allemaal voor Bilderdijk en Vondel!
O jee, we zijn verschalkt! God allemachtig!
Dat is een streekje van de lui van tachtig!
Ze zijn ons vóór geweest, uit alle hoeken
Gaat men nu Vondel, Bilderdijk bezoeken.
Ze willen (er is zeker lont geroken)
De Bilderdijk - Commissie gaan bestoken!
Wrekekek koak koak (bis, bis)
Welkom, Nederlandsche dichters,
Rijmverkrachters, tweedrachtstichters,
Steeds gesprongen uit den band,
Verzenmakers, onzinkrakers,
Ambrozijn - en nekker - smakers,
Welkom in het kikkerland!
Wrekekek koak koak (bis, bis)
Welkom, Neerland's dichteressen,
Kunt gij meer dan mannen kletsen,
Met echtvrouwelijk verstand,
Verzen mengelen, rijmen strengelen,
Naar kritiek van mannen hengelen,
Welkom in het kikkerland!
Wrekekek koak koak (bis, bis)
Vondel wordt hier vaak beschetterd,
| |
| |
Vader Bilderdijk verpletterd,
Alwat oud is wordt verbrand,
Met sonnetten en romannetjes
Zwaaien w' als jacobakannetjes,
Welkom in het kikkerland!
| |
Solo
Bilderdijk? dat was een kletser,
'n Verzenmaker, 'n groote zwetser,
Hem te lezen maakt mij ziek;
Onze letteren. allemachtig,
Die beginnen pas bij tachtig,
Vondel, ja, is breedgeschouderd,
Maar toch ook al haast verouderd,
Vondel, Hooft, dat's oude kost,
't Is een enkle keer te lezen;
Maar om echtmodern te wezen
Moet je van dat soort verlost.
Dooie verzen, holle klanken,
Heb je aan die lui te danken,
En dat noemen ze klassiek!
Neen, de lit'ratuur, waarachtig,
Die begint toch pas bij tachtig,
En de rest is - rhetoriek.
(V.K. tracht met woedende gebaren den solist onder water te krijgen.)
Wij kikkers, springen, poot aan poot
Te zamen in de moddersloot,
En hebben 't heft in handen,
Want onze kwakende muziek
De Rotterdammer, Telegraaf,
Het Handelsblad - is onze slaaf,
| |
| |
Alwat maar glanst of flikkert,
En in den literairen poel
Zich zelf zet op den rechterstoel
Dat is op ons - verkikkerd.
Alwat maar ooit is opgetreên,
Dat halen wij wel naar beneên
Door ons kritiekgeflodder,
Wij, kikkers, blijven eensgezind,
En wie ons lied niet heerlijk vindt,
Dien - kwaken w' in den modder.
Is iemand soms te sterk, te groot,
Dan zwijgen wij hem netjes dood,
Hij valt toch eens in 't water,
En rolt hij eindlijk in de sloot,
Dan jubelen wij poot aan poot,
Geen kikker houdt zijn snater.
Want als hij tot geen kliek behoort,
Dan kwaken wij maar altijd voort,
Totdat hij doof en blind is:
Dan roept hij, vol van smartgevoel,
Verzonken in den modderpoel:
Nu weet ik wie m'n vriend is!
Zoo steunen wij door vorschgekwaak
En houden 't heft in handen,
En onze kikkerkwaakmuziek
|
|