Onze Stam. Jaargang 1907
(1907)– [tijdschrift] Onze Stam– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |
Inleiding over het leven en de gedichten van Ugo FoscoloGa naar voetnoot(*)Ugo Foscolo, de gloeiende patriot en dichter, werd in 1778 aan boord van een Venetiaansch schip, dicht bij het eiland Zante geboren. Na den vroegtijdigen dood zijns vaders, die van Venetiaansche patriciërs afstamde, trok zijne moeder, een Grieksche, met den knaap naar Venetië, dat zijn tweede vaderland werd. Wild en ontembaar was dejonge F. de schrik zijner onderwijzers, maar later wierp hij zich tot over de ooren in de studie, en onder de leiding van den beroemden Cesarotti te Padua, verwierf hij een zeldzame kennis der klassieke oudheid. Door vrijheidsliefde gedreven schreef hij reeds op 18 jarigen leeftijd zijn treurspel Fieste, dat in Venetië opgang maakte. Toen de fransche legers Italië binnenrukten, droomde F. van de wedergeboorte zijns vaderlands, en schreef een ode op Bonaparte, den ‘liberatore’. Hij ging als militair in dienst bij de republiek Venetië doch werd gruwelijk teleurgesteld, toen Napoleon Venetië aan zijn belang opofferde en aan Oostenrijk overgaf. F. verliet Venetië en trad in dienst der pasgestichte Cisalpijnsche Republiek, waarop de patriotten nu al hun hoop bouwden. Als lid van het z.g. Cisalpijnsche Legioen, vocht F. dapper mede bij Cento, waar hij gewond werd, bij Forte Urbano, aan de Trebbia, en nam onder Massena deel aan de beroemde verdediging van Genua. Van hier uit herinnerde hij Buonaparte in een waarlijk prophetischen brief nogmaals aan zijne plichten tegenover Italië. Nadat hij den slag bij Marengo had bijgewoond, ging hij naar Milaan en voltooide hier zijne ‘Ultime lettere di J. Ortis,’ een roman, die zijn naam populair maakte en die de ‘Italiaansche | |
[pagina 36]
| |
Werther’ kan genoemd. Een jaar later, volgde eene vertaling van Callimachus' gedicht op het haar van Berenice, met illustraties en een geleerden commentaar. In 1804, in het kamp van Bologna begon F. als kapitein zijne vertaling ‘Viaggio sentimentale di Yorick’, alsmede eene vertolking van de Ilias. De volgende jaren werden in Milaan en Brescia met militaire studiën doorgebracht, doch ook met literairen arbeid; de Homerusvertaling werd voortgezet, een geïllustreerde uitgave der werken van Montecuccoli uitgegeven, en in het jaar 1807 verscheen het ‘Carme de sepolcri’, dat overal in Italië de grootste geestdrift opwekte, en aan zijn dichter terstond de onsterfelijkheid schonk; het gedicht werd herhaaldelijk in het latijn vertaald en Foscolo heette voortaan niet anders dan de ‘autor dei sepolcri’. Niet ten onrechte, want wij hebben hier te doen met een der schitterendste meesterstukken van de Italiaansche lyrische poëzie, wij bewonderen als om strijd hetgeen Foscolo's vriend Pindemonte noemt ‘quelle malinconia sublime, quelle immagini, quei suoni, quel misto di soave e di forte, quelle dolcezza e quell' ira’. De prachtige taal en de beeldenrijkdom des dichters is in het Nederlandsch slechts gebrekkig weer te geven. In het jaar 1809, scheen Foscolo's hoogste wensch vervuld te worden; hij werd als professor in de literatuur beroepen naar Pavia. Zijn beroemde intreerede ‘Dell' origine e dell' uffizis della letteratura’ geldt als een meesterstuk van welsprekendheid. Maar reeds eenige maanden later, werd de leerstoel door Napoleon opgeheven, waarschijnlijk ten gevolge van Foscolo's vrijmoedigheid. F. begaf zich hierop naar graaf Giovio te Como, waar hij zijn Car me alle Grazie begon, en iets later schreef hij te Milaan een reeks artikelen voor de Annali di scienze e lettere, en voltooide in 1810 zijn patriotisch treurspel Ajace, hetwelk ten gevolge had, dat hij uit Lombardije werd verbannen. Hij ging toen naar Florence, waar hij zijn treurspel Ricciarda schreef en zijn Carme alle Grazie voortzette, een gedicht, dat door de Santis genoemd is ‘ultimo fiore del classicismo italiano’. Ondertusschen was Napoleon gevallen, en waren de Oostenrijkers Lombardije binnengerukt. F. keerde naar Milaan terug, | |
[pagina 37]
| |
was weer in 't leger getreden, maar weigerde den eed van trouw aan den vreemden overheerscher en werd zóó verdacht gemaakt, dat hij naar Zwitserland moest vluchten, waar hij in de bergen van Graubünden een of twee jaar in eenzaamheid en ontberingen doorbracht. Uit dezen tijd, dateert zijne briefwisseling met signora Quirina Magiotti, de ‘donna gentile,’ die innige vriendschap voor hem gevoelde en voor hem de teederste offers bracht. In Zwitserland schreef F. ook zijne vier Discorsi sulla servitù dell' Italia. In 1816 verhuisde F. naar Engeland, om vrij te wezen van alle vervolging; te Londen werd hij schitterend ontvangen en overal bewonderd, doch hij stortte zich hierdoor in schulden en was weldra verplicht, al zijne krachten te wijden aan den arbeid voor het dagelijksch brood. Behalve vele artikelen in de Edinburgh Review, Quarterly Review, New Monthly Magazine, London Magazine, enz. waaronder uitmunten zijne ‘Saggi sul Petrarca’ en zijn ‘Dante e il suo secolo’, vervaardigde hij hier zijn Discorsi sulla lingua italiana, gaf critische uitgaven van Boccacio en Dante, en publiceerde nog veel meer. Doch meermalen, ook door uitgevers bedrogen, ging hij finantieel voortdurend achteruit en leefde ten slotte arm in een van Londen's achterbuurten. Een van zijn laatste werken was zijn lettera apologetica, door Alberto Mario genoemd ‘la più potente ed eloquente e luminosa prosa della letteratura italiana.’Ga naar voetnoot(*) Een zware leverziekte met waterzucht verbonden, voltooide den treurigen toestand van den grooten poeet, die zijn lijden met sterken geest en met een Jobs geduld wist te dragen. Een edele weldoener, Mr Hudson Gurney, hoorde nu van Foscolo's ellende, hielp hem zooveel mogelijk en liet hem naar Turnham Green, een klein dorp aan de oevers van de Theems, | |
[pagina 38]
| |
overbrengen, om betere lucht te genieten. Hier overleed F. den 10en sept, 1827, en werd op het nabijzijnde kerkhof van Chiswick begraven. Hier rustte hij vele jaren, vergeten naar het scheen; maar in 1871 herinnerde zich het vereenigde Italië zijn grooten dichter, en zond het Kamerlid Bargoni naar Engeland om Foscolo's stoffelijk overschot naar zijn vaderland te begeleiden. Den 24en Juni 1871 werd dit, onder deelname van geheel Italië, in het Pantheon Sante Croce te Florence (door hem zoo vaak verheerlijkt) plechtig bijgezet. Fenige in het graf te Chiswick gevonden voorwerpen, alsmede een uitgave van Tacitus, die de dichter met zich mee placht te voeren, worden in het Museo di san Marco te Florence als relieken bewaardGa naar voetnoot(*) Zoo leefde en stierf Foscolo, niet vrij van fouten, maar rijk aan deugden, een uomo antico, zooals Lord Byron hem noemde. Hij was een onverschrokken strijder voor waarheid, recht en vrijheid, een onverbiddelijk vijand van alle huichelarij en slaafschheid, een uitstekend dichter en geleerde. Schitterende aanbiedingen werden hem gedaan, als hij zijn pen in dienst wilde stellen van de vreemde overheersching, maar hij verkoor liever aan zijne overtuiging welvaart, vermogen en positie op te offeren. Een schoone trek van F. is ook zijne liefde voor zijn oude moeder, aan wie hij eens schreef: ‘E tu, madre mia, mandami la tua sante benedizione, e mi credere sicuro come se fossi sotto l'ali di Dio’. De dichter Ippolito Pindemonte, Foscolo's vriend, aan wien het Carme dei sepolcri is toegewijd, leefde van 1753 tot 1828, en is de schrijver van teedere, innige en zwaarmoedige lyrische gedichten ‘deren sanfte, idyllische Klänge (zooals Scherr het uitdrukt) je doch unter dem Kampflärm einer so bewegten Zeit meist ungehört verhallten’. Dr H.C. Muller.Ga naar voetnoot(*) Utrecht, Februari 1907. |
|