Onze Stam. Jaargang 1907(1907)– [tijdschrift] Onze Stam– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 4] [p. 4] Heinrich Heine nagezongen. En wisten't de bloemen, de kleenen, hoe diep verwond is mijn hart, zij zouden met mij weenen En heelen mijne smart. En wisten 't de filomelen, hoe treurig ik ben en krank, zij, ook, zij zouden mij kweelen 't verkwikkendste gezang. De sterren daar omhooge, ach! was hun mijn leed bekend, vlug kwamen ze neergevlogen en heelden mijne ellend! Zij allen kunnen 't niet weten; slechts ééne kent mijn smart, zij heeft ja opengereten, verscheurd heeft zij mijn hart. * * * Ik stond te droomen aan den mast, en elke baar ik telde; vaarwel, mijn dierbaar vaderland! mijn schip, hoe vlug het snelde! Ik kwam schoon liefjes huis voorbij; de vensterschijven blinken; ik kijk bijna mijn oogen uit, toch wil me niemand winken. Gij tranen, blijft toch uit mijn oog, dat 't mij niet duister schijne. Mijn kloppend harte, breek me niet van al te groote pijne. [pagina 5] [p. 5] Op vleuglen van akkoorden, mijn harteliefje, draag ik u voort, voort naar des Ganges boorden, daar weet ik het liefelijkst oord. Daar zijn er tuinen, die bloeien in stillen maneschijn; de lotosbloemen, ze gloeien voor 't zoete zusterlijn. Viooltjes streelen en koozen, en zien naar des hemels gloor; heimlijk vertellen de rozen zich geurende sprookjes in 't oor. Het huppelt nabij en luistert, het vrome en schuwe hert; de heilige stroom, hij fluistert en vloeit heel zacht in de vert. * * * Gij mooie visschersmeisje, drijf uwe boot aan land; kom bij mij en zet u hier neder, wij koozen hand in hand. Leg op mijn hart uw hoofdje, en vrees toch niet te zeer; vertrouwt gij u niet zorgloos en daaglijks aan 't wilde meer? Mijn hart gelijk der zee ook, heeft storm en ebbe en vloed, en in zijn diepte blinkt er ook menige perel zoet. P.V.Y. Vorige Volgende