[Deel XLV]
Aan onze lezers
Wanneer de trouwe abonnenten van ‘Onze Kunst’ zich even de moeite willen geven een vergelijking te maken tusschen den toestand van ons tijdschrift vóór den oorlog, en dien na 1919, dan zal het hun spoedig blijken dat de ziekte waaraan het leed eerst na de wereldramp is ingetreden.
De toestand was dus, zooals wijlen Paul Buschmann, de toenmalige redacteur, het schreef, alleen te wijten aan a ‘de naweeën van den oorlog, de buitensporige opdrijving der productiekosten, de economische crisis, en - waarom het verzwijgen? - ook aan het feit dat de leider der uitgave zoozeer in beslag werd genomen door de functies, waartoe hij ondertusschen beroepen was, dat tijd en krachten hem te kort schoten.’
Toch bleek ‘Onze Kunst’ steeds te beantwoorden aan een behoefte. En Buschmann mocht ‘uit deze overtuiging den moed en de kracht putten, om den last weer goedschiks op te nemen.’
Wij weten wat het onzen diep betreurden vriend gekost heeft: de last bleek te zwaar voor zijn wankele gezondheid.
We mogen het nu achteraf wel bekennen dat, toen hij er in 1925 onder bezweek, wij dien last slechts met den moed der wanhoop hebben overgenomen. Wij moesten het ons immers niet ontveinzen dat wij daarbij met ontzaglijke moeilijkheden zouden te kampen hebben.
En inderdaad, de crisis verergerde met den dag! Ze werd zelfs gevaarlijker dan wij aanvankelijk hadden gedacht, en meer dan eens, in den loop der vier volgende jaren, tijdens dewelke wij steeds tegenover nieuwe hinderpalen stonden, zijn wij op het punt geweest er het bijltje bij neer te leggen...
Maar telkens kwamen de herhaalde en dringende aansporingen van medewerkers en abonnenten onzen moed weer aanwakkeren.
De leefbaarheid van ‘Onze Kunst’ bleef dus spijts alles onaangetast.
Dit heeft ons, na deze nieuwe onderbreking van anderhalf jaar, doen besluiten hardnekkiger dan ooit den strijd te hervatten. Van verschillende zijden werden ons aanmoediging en steun toegezegd, zoodat we nu mogen hopen dat de moeilijkheden eindelijk van de baan zijn.
We doen dan ook bij onze herverschijning een nieuw en dringend beroep op al degenen die bij machte zijn onze onderneming te steunen: op de kunstenaars vooreerst, opdat zij zouden begrijpen dat ons tijdschrift het groote middel is om hun werk in alle groote wereldcentra beter bekend te maken; op de kunstliefhebbers, die door ‘Onze Kunst’ steeds op de meest betrouwbare wijze op de hoogte worden gebracht van al wat oude en moderne kunst betreft; op de museumbesturen, die door ons orgaan de hun toevertrouwde schatten in breederen kring kunnen doen apprecieeren; op de kunstgeleerden en critici, aan wie ons tijdschrift steeds gelegenheid zal bieden de resultaten hunner studiën in twee talen te verspreiden; op de kunsthandelaars, voor wie het een der beste middelen is tot doeltreffende en eerlijke publiciteit.
Ten slotte ook - en vooral! - op het geheele intellectueele publiek! Men heeft onlangs alarmkreten geslaakt over den nood van onze geleerde wereld, over het verval onzer wetenschappelijke instituten en genootschappen, over de materieele crisis die het bestaan onzer cultuurtijdschriften ernstig bedreigde. Men heeft allerwegen krachtdadig de hand aan het werk geslagen om die