| |
| |
| |
ROMAIN LOOYMANS: De Kroning van de H. Maagd.
(Hoofdkerk van Nymegen).
| |
| |
| |
[Deel XL]
| |
Romain Looymans
1864-1914
I
Leven en karakter
Romain Pieter Looymans, de uitstekende schilder, waarover wij het in deze bladzijden zullen hebben, werd geboren te Antwerpen, den 3n Februari 1864, en bracht er bijna zijn gansch leven door. Hij was de zoon van Michiel Looymans, die geteld werd onder de bekwaamste en vermaardste bouwmeesters van België, en die in de herinnering voortleeft, als een van de bevoegdste kunstliefhebbers en -kenners.
Romain Looymans was een leerling van J.L. Hendrix en Jan Portaels. De eerste is de schilder van den vermaalden Kruisweg die in de hoofdkerk van Antwerpen prijkt; de tweede, die ook tot de verdienstelijkste schilders behoort, aan wie men onder andere de bevallige Schouwburgloge te Pesth te danken heeft, zal in de geschiedenis van de Belgische kunst vooral gewaardeerd worden als bestuurder van de Koninklijke Academie van Schoone Kunsten te Brussel; het was in deze hoedanigheid dat hij een zeer heilzamen invloed uitoefende op een heele rij van waardevolle kunstenaars, die zijn onderricht genoten.
Bij Hendrix had de jonge Romain Looymans als atelier-vrienden: Anthony, Leo Van Aken en Henri De Smeth. Met dezen laatste knoopte hij vriendschapsbetrekkingen aan, die heel zijn leven geduurd hebben.
Het eerste optreden van Looymans dagteekent van 1885. Nauwelijks één en twintig jaar oud, stelde hij in het Salon te (Jent een doek getiteld Gepensionneerde ten toon, waardoor hij onmiddellijk de aandacht van de kritiek op zich vestigde, en den bijval van de kenners verwierf. Van dit oogenblik af onthulde hij een stevige en degelijke techniek, een weelderig koloriet, een gloedvolle en begeesterde manier van schilderen, waardoor hij zich aansloot bij de beste schilders van zijn ras.
In 1888, bij de honderdste verjaring van de Koninklijke Maatschappij van Schoone Kunsten, gaf hij nog een schitterender blijk van zijn talent, en
| |
| |
in 1889, ter gelegenheid van de Wereldtentoonstelling van Parijs, kende de Jury hem een eereplaats toe, en de voornaamste bladen van de wereldstad waren eenstemmig in hun lof over zijn werk.
Sedertdien was zijn weg gebaand. Na Parijs, bevestigde hij zijn meesterschap te Munchen en te Edinburg; zijn regelmatige toezending van werk naar de voornaamste tentoonstellingen in de gansche wereld breidde zijn roem voortdurend uit.
Nadat hij aan de oprichting en de werkzaamheid van verschillende Antwerpsche Kunstkringen deel genomen had, zooals ‘Eigen vorming’ en ‘Arte et Labore’ droeg hij in 1891 veel bij tot den luister en den bloei van een artistieke groepeering, die voor Antwerpen de beteekenis had, welke de vermaarde kring ‘Les XX’ en later de ‘Libre Esthétique’ voor Brussel hadden, ik bedoel namelijk de ‘Dertienen’ waar met Romain Looymans ook Mertens, Luyten, Van Engelen, Farasijn, Verstraete, De Jans, Verhaert, Hens, De Smeth, Claus, Larock, Leo Van Aken en Rul bijeen kwamen.
In dit midden, dat een weergaloozen luister verschafte aan de Antwerpsche School van de vijftien laatste jaren vóór den oorlog, door er, om zoo te zeggen, den bloei en het streven van samen te vatten, was het dat Looymans zijn beste werk voortbracht en zijn talent op het hoogtepunt kwam.
Machtig als kunstenaar, onderscheidde Looymans zich buitendien door de rechtschapenheid, de eerlijkheid en den adel van zijn karakter. Zijn vertrouwbaar en onpartijdig oordeel verschaften hem de eer, voortdurend door zijn vakgenooten, aangeduid te worden om deel uit te maken van de jury van de Driejaarlijksche Salons. De regeering had het hem niet laten ontbreken aan eerbewijzen en opdrachten. In 1906 werd hij tot leeraar benoemd bij de Academie van Antwerpen, waar hij, vooral bij zijne leerlingen, welke ook hun strekking mocht wezen, het heilig vuur onderhield, 't is te zeggen, hun begeestering, hun artistiek gevoel, hun vereering van het Schoone opwekte en bij de erkenning van meester-werken, van 't is gelijk welke school of land, voorlichtte. Streng en zonder omwegen, waar het gold eigen werk te beoordeelen, ging hij ruim begrijpend en eclectisch te werk bij het waardeeren van het werk van anderen; ook hier was hij getrouw aan de grondbeginselen van zijn meester Portaels en bleek hij ook de beste der meesters te zijn.
In 1912 werd hem de Leopoldsorde verleend.
Hij stierf een ontijdigen dood in 1914, toen hij pas vijftig jaar oud was.
De Stad Antwerpen bracht hem op treffende en grootsche wijze ten grave.
Twee jaar te voren was de begaafde kunstenaar mij komen vragen een studie te willen wijden aan zijn trouwen vriend, zijn waardigen ‘alter ego’, Henri De Smeth, studie, die moest verschijnen in het tijdschrift ‘Onze Kunst’.
Ik had hierbij de gelegenheid de goedheid, de toewijding, het edele en
| |
| |
gulle karakter te leeren waardeeren van een man, waarvan ik sedert lang reeds het zoo machtige en veelzijdige werk bewonderde. Met hoeveel vuur roemde Looymans het talent van zijn onafscheidbaren vriend en met welke ontroerde en aangrijpende woorden betreurde hij het ongeluk, dat dezen anderen prachtigen schilder trof, de vreeselijke blindheid, die hem voortaan van de vreugde, te kunnen schilderen, zou berooven.
ROMAIN LOOYMANS.
Zelden heb ik zooveel belangloosheid en zulke oprechte broederlijkheid aangetroffen. In den loop van ons gesprek heeft Looymans geen enkele maal over zich zelf gesproken: zijn eenige bekommernis was, mij de verdiensten van zijn waardigen mede-kunstenaar en wapenbroeder te doen waardeeren.
Hoe aanstekelijk was de gloed waarmee hij sprak over de technische waarde, de bekoring, de poëzie en het gevoel van Henri De Smeth's werk!
Mij dunkt dat ik hem nog hoor en zie. Hij was een groote, stevige vijftiger, met wilskrachtig voorkomen, vol openheid en welwillendheid, een vinnigen oogopslag, een overtuigde manier van spreken, vol gloed en kernachtige uitdrukkingen.
Nooit zal ik zijn bezoek vergeten! Dit broederlijke optreden kwam me losmaken uit zooveel kwaadsprekerij, kuiperij en gekonkel, waaraan schilders en letterkundigen zich zoo vaak schuldig maken, zonder er ooit aan te denken, dat zij, door dergelijk handelen, zich zelf verlagen en vernederen in het oordeel van degenen, bij wie zij hoopten hun kunstbroeders te kunnen benadeelen!
Wat een prachtig en echt kunstenaar was Looymans niet! Een gulden++ hart en een fonkelend verstand, in elk opzicht overeenstemmend met de warmte en het licht waarmee hij zijn doeken overgoot! Hierdoor is voldoende gezegd, hoe gelukkig en gevleid ik me gevoel, over hem te mogen spreken.
| |
II
Genre-stukken - interieurs - portretten - naaktstudies
Naar het voorbeeld van meesters uit het verleden, die belangstelling gevoelden voor elk natuurtafereel, voor elke uiting van leven, zich zoo min
| |
| |
mogelijk specialiseerden, en zich wel zouden gewacht hebben zich te beperken tot een enkel genre of ééne wijze van schilderen, heeft Romain Looymanseen werk nagelaten, dat aanzienlijk en tevens vol verscheidenheid is.
ROMAIN LOOYMANS: Slaapkamer.
(Verz. Luther).
Hij schilderde beurtelings, en steeds met dezelfde meesterschap, hetzelfde lyrisme en dezelfde plastische wellust, genrestukken en interieurs, naaktstudies en portretten, landschappen en stadsgezichten, hofsteden en godsdienstige doeken.
In dit opzicht is zijne voortbrengst zelfs vollediger dan die van de meeste der begaafde schilders van zijn tijd. Er is geen gebied van zijn kunst dat hem vreemd blijft. Nu eens zal hij zich, naar het voorbeeld van De Braekeleer, Alfred Verhaeren of James Ensor in een verlaten kamer opsluiten, om er de atmosteer van weer te geven, even godsdienstig als die van een sacristij, en waarvan hij de kleinste voorwerpen weet om te zetten tot evenveel juweelen; een andere maal zal hij de Polders langs de Schelde doorkruisen, of de zandvlakten van de Kempen, evenals een Theodoor Verstraete of een Heymans; of wel kiest hij de richting van de dierschilders, en gaat belang stellen in de dierenmodellen van Verwee en Stobbaerls; of wel, met hun aller meester, Jordaens, voor den geest, zal hij zijn realistische ervaring en kunst aanwenden tot het vervaardigen van godsdienstige schilderijen, en, zooals ook Rembrandt, zal hij een tooneel uit het oude of het Nieuwe Testament op een van onze groote straatwegen, in een dorpsherberg, een hofstede of een Vlaamsche herberg voor zich zien oprijzen.
| |
| |
Looymans heeft zijne figuren en decors nooit buiten de werkelijkheid gezocht, noch buiten den tegenwoordigen tijd of de streek van Antwerpen. Zelfs in zijne godsdienstige onderwerpen blijft hij niet alleen onze landgenoot, maar ook steeds onze tijdgenoot. Hij is meer een opmerkzame en realistische geest, dan wel een man der verbeelding of een mystieker. Zijn lyrisme is slechts een hartstochtelijk uitgebeelde werkelijkheid. Dit echter zonder uitschakeling van het aandeel der verbeelding en willekeur, dat bij elke werkelijke artistieke vertolking onontbeerlijk is, vertolking die een bekoorlijkheid, een grootschheid, een schoonheid, ja, een moraal aan de meest gewone tooneelen en de onbevalligste zaken bijzet.
ROMAIN LOOYMANS: Komfoortje. (Verzameling Looymans, Antwerpen).
In de reeks genre-stukken van Looymans hebben we, onder andere, een Slaapkamer, die onze aandacht en onze sympathie dadelijk in beslag neemt, door den zin voor kleuren en lichtschakeeringen, alsook de gelukkige samenstelling en schikking. Niettegenstaande de afwezigheid van elke figuur, komt de atmosfeer - haast zou ik zeggen: de temperatuur - ervan ons even belangrijk voor als de interieurs van Vermeer van Delft of 't is gelijk welke Hollander, of zelfs het een of ander beroemd doek van Ensor. Het familie- | |
| |
portret, dat boven den schoorsteen hangt, spreekt ons zelfs meer toe dan een levend wezen. Het lijdt geen twijfel dat in dit weelderige en innige decor een ziel aanwezig is.
De groote, dikke moeder die in haar keuken bij een Komfoortje bezig is, biedt niets bijzonder aantrekkelijks, en het is waarschijnlijk, dat bij een ontmoeting in de straat, of vluchtig gezien in haar huishouden, men er niet meer belangstelling zou voor over hebben, dan voor de eerste de beste dikke tante; maar wacht even: 't is Looymans die ze ontmoet, of liever die ze betrapt en weergeeft tusschen haar potten en pannen en blikken rommel, en dit is voldoende om het moedertje een belang bij te zetten, dat men nooit vermoed had, en om met onzen schilder even bij haar stil te staan. Want ja! Er gaat van die kleuren een prikkel en een gloed uit, ge hebt er een harmonie in de schakeeringen, dat zelfs de minste leek onbewust onder den indruk komen zou van het geslaagde waagstuk, om zoo vijandige kleuren als groen en rood naasteen te plaatsen. Het is een wonder van techniek en virtuositeit.
Evenals voor de kleine Hollandsche meesters, bestaat er voor hem geen huiselijk tooneel dat schijnbaar banaal, kinderachtig of alledaagsch is, of het leent zich tot een treffende vertolking, door middel van de schilderkunst. In de lijn van deze schilders en van onzen De Braekeleer, onthult Romain Looymans zich in zijn kunst als een wijsgeer uit de school van Emerson en Maeterlinck. Geen enkel menschelijk wezen is verachtelijk. Er ligt grootheid en poëzie in de meest prozaïsch-lijkende bezigheid.
Laten wij nog even stilstaan bij deze brave burgervrouw, die bezig is met het herstellen van versleten huishoudgoed. Aan werk zal het haar niet ontbreken, te oordeelen naar het stuk waar zij de naald doorheen haalt en dat op haar knieën ligt, en ook naar den hoop met kleedingstukken die in haar bereik, op een stoel geschikt liggen. Op het ernstige en tevens rustige gelaat van de huishoudster ligt de voldoening over den volbrachten plicht uitgedrukt. Gezeten in een gezellig gemeubeld vertrek, dat zelfs met een paar schilderijen versierd is, vertelt ons die simpele naaister wat orde is, en spaarzaamheid en vooruitzicht, alle burgerlijke deugden, dit geef ik toe, maar wier toepassing veel bijdraagt tot het geluk van een groot deel onzer tijdgenooten. Hier ook ten andere weet de schilder het gevoel van het doek te verhoogen door de betoovering van zijn penseelen. Het koloriet en de belichting veredelen dit min of meer alledaagsche gelaat en vergeestelijken er de uitdrukking van, brengen begeestering en verheerlijking in de geringste onderdeelen van de stoffeering, en brengen, tot in deze uiterst prozaïsche lappen, den gloed van een visuëele sympathie. Ik voeg hier zelfs aan toe, dat dit voorrecht, die eigenschap van een kunstenaar als Romain Looymans, me vaak doet terugdenken aan sommige beschrijvingen van Charles Dickens, waar de dichter onze belangstelling opvordert voor gebeurtenissen in het dagelijksche leven, waarvoor pennelikkers en journalisten zouden schokschouderen.
In het doek getiteld De Naad zijn het twee burgervrouwen, die Looymans
| |
| |
ons toont in de drukte van het naaldenspel. Ter eere van den nuttigen en nederigen arbeid dezer vrouwen, laat de kunstenaar het licht stralen met een ongeëvenaarde kracht en schittering; tot het uiterste voert hij de warmte van zijn koloriet op, zoodat deze bladzijde, die tevens stil-intiem en weelderig is, tot de merkwaardigste van zijn voortbrengst zal behooren. In de stilte verloopt het samenspel van deze twee vrouwen, waarvan de gedachten in eene zelfde richting voortdrijven; we krijgen hier een duo van den arbeid, waarvan de schilder ons de verrukkelijke harmonie doet zien, zooniet hooren.
ROMAIN LOOYMANS: De Naad. (Verzameling A. Lauwers, Antwerpen).
De modellen van Looymans zullen zich leenen tot nog prozaïscher arbeid, bij voorbeeld in Huishoudelijke zorgen waar ons de dienstmeid voorgesteld wordt, bezig met het poetsen en klaar maken van een kachel in een kamer, die nogmaals ingericht is met de meest burgerlijke weelde en gezelligheid. En, hoe alledaagsch de bezigheid ook is, de meid verricht haar arbeid met zooveel lust en opgewektheid, dat zij er de poëzie en aantrekkelijkheid van een Asschepoester door verwerft. ‘En ik vind dat niet zoo belachelijk!’ zou François Coppée uitgeroepen hebben.
De dame die een Voorlezing doet uit de krant voor een vriendin, is heelemaal niet voornaam, evenmin als zij, die toehoort; het zijn zelfs de meest gewone figuren, ik zou bijna zeggen, de meest democratische, die in onzen middenstand voorkomen. Onze schilder-wijsgeer, onze ‘Emersoniaan’ be- | |
| |
wijst ons nochtans, dat deze burgervrouwen hoegeunamd niet te minachten zijn, zelfs wanneer hij ze ons bijna zelfzuchtig, bij een kopje koffie, in haar knusse zelfgenoegzaamheid voorstelt. Zeker! Die eenvoudige vrouwen stellen zich niet aan als heldinnen. Zij passen zich aan bij haar rol. Zonder twijfel slaat er voor haar, als voor diegene welke zooeven voorgesteld werden, een uur voor de nederigste huisbezigheid, en zullen zij zonder weerzin de hand slaan aan elken arbeid. Benijd haar dus dit oogenblik van luiheid niet, deze lectuur, waardoor zij voeling krijgen met de buitenwereld en het openbaar leven. Die korte verpoozing, waardoor zij weer tot de menschheid komen, hebben zij wel verdiend. En zie maar, hoe de schilder ze gansch in haar voordeel voorstelt, nederig, tevreden, uitgerust! Ook hier worden deze vrouwtjes door de kunst van den schilder verhelderd en verheerlijkt door een genegen penseel, door de streeling en de zonnigheid van kleuren, van licht- en schaduwspel. Door de bekoring van zijn techniek, om niet te zeggen virtuositeit, weet hij ze als met een onvatbaar fluïdum te omhullen. Deze eenvoudige vrouwen vormen voor hem het thema, waarop hij, zonder het ooit te laten ontaarden, de vruchtbaarste variaties borduurt.
ROMAIN LOOYMANS: De Voorlezing. (Verzameling Looymans, Antwerpen).
Het is van belang er op te wijzen, dat voor deze huiselijke tooneelen, die steeds uit het leven gegrepen zijn, Romain Looymans hoegenaamd geen por- | |
| |
fretten, ja zelfs geen benaderende gelijkenis wilde geven van de modellen, die in zijn bereik waren, en dat hij veeleer de schoonheid en de bevalligheid van deze laatste offerde aan zijn vertolking van het essentieele, van de leidende gedachte, de reden van zijn schilderwerk zelf. Hij vereenzelvigde de wezens met hun omgeving; hij paste ze aan, hij liet zelfs niet na ze te vernederen in huiselijk, ja zelfs in meidenwerk, om juist uit deze proza en dit schijnbaar alledaagsche, hunne treffende ‘Emersoniaansche’ of ‘Maeterlincksche’ poëzie naar voren te halen. Het oogenblik en de plaats hadden den voorrang boven de personen, zoodat zij deze laatsten om zoo te zeggen opslorpten en zich gansch eigen maakten.
ROMAIN LOOYMANS: Prentenlief hebber. (Verzameling R. Moor, Ruschlikon, Zwitserland).
Maar het gebeurt hem ook dat hij rechtstreeks onze aandacht trekt door de bevalligheid en de bekoorlijkheid van de modellen zelf, zooals bijvoorbeeld in De oudste Zuster: twee meisjes die niet alleen belangstelling verdienen door den opzet van het doek, maar ook door de liefelijkheid van de gezichten en de houding.
| |
| |
Op Romain Looymans wil ik toepassen wat ik over zijn vriend Henri De Smeth schreef: ‘Hij is een echte rasschilder en tevens een kunstenaar van temperament, die de schilderkunst enkel om de schilderkunst, en vrij van eenige strekking, van alle bijgedachte beoefende. In dit opzicht is hij een echte Nederlander, een echte Vlaming en zet hij vooral de tradities van onze meesters uit het Noorden, bijna zinnelijk scherpziende opmerkers, sappige realisten voort, die enkel schilderen wat ze zien, maar tevens van het geziene genieten en die niet enkel door die uiterste gevoeligheid van hun oog, maar tevens door een poot, een wijze van uitvoering, een toets en een techniek gediend worden, zooals geen andere school ter wereld die in zulke mate aantoont. Bewonderenswaardige vertolkers, voor wie het schilderwerk, qua schilderwerk, volstaat en die geen ander doel hebben, dan haar eigen essenties, geen ander ideaal dan haar enkele technische pracht.
Ongetwijfeld zou men aan vele dier schilders een minder uitsluitend stoffelijke esthetiek hebben toegewenscht en is het geoorloofd om boven deze buitengewoon knappe werklui, boven deze verblindend schitterende virtuosen, den een of anderen meester, zelfs uit het Noorden te verkiezen, die ons zooals Rembrandt heeft gedaan, een diepere emotie, van minder fyzieken aard, vermogen mee te deelen. Maar zooals ze dan zijn, is hun toch nog een schoone rol toebedeeld en gebeurt het wel, dat hun enkele liefde voor schoone vormen, maar vooral hun rijke pâte en de rijke kleuren aan hun stukken een lyrisme, een grootheid en een fluïde verleent, die hen ver boven hun eigen conceptie uitvoert en die aan een eenvoudig stilleven of een uitstalling bij een slachter, soms een geest en een ziel heeft meegedeeld.
En indien onze Vlamingen of onze Hollanders zich niet steeds tot de hooge bergtoppen der kunst hebben verheven, in die sieren, waar naast onzen Rubens en van Dyck, da Vinci en Titiaan tronen, mogen we toch veilig zeggen, dat ze in ieder geval meester-schilders zijn geweest.
Hoevelen heeft Antwerpen alleen er niet gekend, die schilderen, zooals Henri De Smeth schildert, zonder dat ze bijna iets behoefden te leeren, en bij wie het plastische genot, - de passie voor de peintuur, de plaats van alle onderwijs inneemt, die schilderen, bijna zooals de leeuwerik zingt en die van Moeder-Natuur hun wonderpalet hebben ontvangen, zooals hun schitterend gevederte de pauw en paradijsvogel.
Deze zijn wellicht de ware gunstelingen der kunst en uit hunne rijen is 't dat ze zich haar staatsie-dienaren en hoogepriesters kiest. En tot hun geslacht behoort ook Henri De Smeth.’
Onder de modernen is Looymans, evenals zijn vriend De Smeth, verwant met Henri De Braekeleer, die bij uitnemendheid de schilder is van besloten levens, en waarover ik destijds in de ‘Jeune Belgique’ schreef:
‘Men heeft getracht in De Braekeleer niet meer te zien, dan een goochelend werkman, die de techniek en het oog van de groote Meesters uit het verleden bezat. Niet zonder reden heeft men hem vergeleken bij Van der Meer
| |
| |
van Delft, voor zijn goed gekozen en warme kleuren, voor het heerlijke goudstof dat in de geheimzinnige schaduwen van zijn doeken zweeft.
ROMAIN LOOYMANS: Vertrouwelijke mededeeling. (Verzameling H. Fester, Antwerpen).
Niemand weet beter dan hij de verrukkelijke morbidezza te treffen van een weelderigen en koninklijken toon die overgaat in de fijnste schakeeringen, noch de krachtige tegenstellingen tusschen schijnbaar vijandige kleuren oplossen in een teedere omhelzing. Maar er was meer bij dezen uitstekenden mengelaar van weelderige verwen. Er was niet alleen de prachtige penseelslag en het palet van Van der Meer, maar ook de menschelijke bezorgdheid voor de geringen, voor hun wankelend en verborgen leven, hun leed en hun berus- | |
| |
ting, bezorgdheid die de beste Hollandsche school, te beginnen met Rembrandt, kenmerkt.
Ik geef toe, dat De Braekeleer meer bescheidenheid toont bij de keuze van zijne onderwerpen en dat hij terugschrikt voor de gruwelijke en grijnzende ellende. Zijn geringe lui zijn eerlijke en gezonde menschjes. Hij laat het aan stormachtiger penseelen over, de gevangenissen, de knekelhuizen, de pestholen der menschheid te schilderen; zijn voorliefde gaat naar normaler levensvoorwaarden, naar wezens die sloven en stilletjes voortleven zonder opflakkering van ongeduld of verzet.
Interieurs waar geleerden een zeldzaam boek trachten te ontcijferen, of de wereldkaart bestudeeren; Vlaamsche herbergen op de slappe uren, wanneer de aarden pijpen in het rek hangen, de bierpompen het kreunen hebben gestaakt en de “bazinne” aan het hoekje bij den haard den tijd besteedt om de kousen van haar man te stoppen.
Of wel betreft het verhaal van De Braekeleer een kamer in een hoeve, waar de oude pachter raad geeft aan een jongen kerel, zijn zoon, die vóór hem staat, met de handen in den zak; een rooker, die geniet van de blauwe rookwolken, die uit zijn pijp opstijgen; een blonde jongeling, die in de bijna gothische rust van een zwaar behangen kamer, eenige schetterende klanken haalt uit een jachthoren, en van die muziek het innig genot heeft van een schooljongen die in een groenen appel bijt.
Een klein tuintje omgeven met hooge muren, waarlangs veil of wilde wingerd omhoog rankt; een dakkamer waar afgelegde kleeren en oude meubelen hun troost te samen zoeken; het atelier van een arm kunstenaar, waar een weinig licht de voorwerpen toch wat tracht te verlevendigen; middagdutjes en nachtwerk bij onaanzienlijke thuiswerkers; oude mannetjes en vrouwtjes die in hun gelukshoekje vergelen worden; zittende stielmannen enz. enz.: die wereld is het, die De Braekeleer kiest en behandelt, met de zorg van een oudheidkenner, die de zeldzame stukken uit zijn verzameling tracht te doen gelden.
Zijn goedheid gaat niet alleen naar de levende wezens, hij deelt ze ook mede aan de voorwerpen van hun omgeving. De onderdeelen blijven zulks niet langer en trachten den eersten rol te spelen. De schilder waardeert het droefgeestige uitzicht van een muur, het bedachtzame voorkomen van een latafel; de gastvrije glimlach van een schoorsteenmantel, de betraande blik van een venstertje met blauwgroene ruitjes; het magistrale uitzicht van een atlas op een lessenaar. Hij slaagt er in, hiervan de stilte te schilderen en er de kalmte van te hooren; hij onthult de eentonige en weinig ingewikkelde levensvormen. Het hart van de wezens, die hij ons voorstelt, gelijkt op die goede uurwerken met primitief raderwerk, waarvan men het regelmatige en aanhoudende getik in een hoek van zijn schilderijen meent te hooren. Dit gerucht, dit gefluister, dat men in zijn doeken waarneemt, dient slechts om er de rust en de stilte van te doen uitschijnen.’
| |
| |
Is het niet waar dat veel van het aangehaalde ook toepasselijk is op een groot deel van Romain Looymans' doeken? Hij heelt verwantschap met den ouderen meester, niet alleen door de innigheid en de wijding van de schilderij, maar zelfs door de keuze van het onderwerp, de figuren, hun bewegingen en hun bezigheid. Zoo mag de Prentenliefhebber van Looymans vergeleken worden met den Geograaf van De Braekeleer; de Vioolspeler van den leerling met den Horenblazer van den oudere. Deze Prentenliefhebber en deze Vioolspeler behooren beide tot de eerste wijze van werken van Looymans. Hij heeft zelfs een Horenblazer geschilderd, die verwant is aan dien van zijn voorganger, maar die nochtans zijn eigen leven leeft, minder droomerig maar even bezonken als de andere.
ROMAIN LOOYMANS: De Kaartspelers. (Verzameling H. Moor, Ruschlikon, Zwitserland).
Aan deze schilderij welke tot de verzameling Murdoch behoort, zullen
| |
| |
wij nog andere sterke voortbrengselen voegen: De vertrouwelijke mededeeling, De Dienstmeid en vooral de Kaartspelers, die niet minder belangrijk zijn door de harmonie van de kleuren, het natuurlijke in de bewegingen, de speelsche verdeeling van het licht dat grillig strijkt over de stof der xviiie eeuwsche kleederen welke deze spelers dragen.
BOMAIN LOOYMANS: De Keuken. (Verzameling Looymans, Antwerpen).
Eindelijk, om de lijst van deze merkwaardige genrestukken te sluiten, zullen wij nog even noemen De Wijnproevers, deze smakelijke herinnering aan Rabelais, die ons in een kelder voert
| |
| |
waar het geheimzinnige halfdonker een tegenstelling vormt met het stralende en gelukzalige gezicht van den ‘humeur de piot’ die met het geweten van een priester zijn onderzoek doet, en De Keuken waar de koloristische zinnelijkheid van den meester niet minder meesterlijk overeenstemt met het epicurisme en de gezapigheid van het onderwerp.
ROMAIN LOOYMANS: Portret van den advokaat Bossaers.
(Verzameling G. Bossaers, Antwerpen).
In al deze schilderijen en ook in vele andere dwingt de schilder van interieurs en genre-stukken eerhied af door de zuiverheid en natuurlijkheid van de teekening evenals door de juiste uitdrukking op het gelaat van zijn figuren. In deze uitdrukking valt nooit, zooals ik reeds te kennen gaf, overdrevenheid of gewildheid waar te nemen, evenmin als neigingen tot de karikatuur, waaraan onze schilders, onder voorwendsel het karakter toe te spitsen, zich maar al te vaak overgeven.
Indien Looymans zijn modellen niet steeds zoekt onder de toonheelden van physieke schoonheid, dan zijn zij toch ver van misdeeld of hespottelijk. En bij gehrek aan conventioneele voornaamheid of gewaande verfijning, brengen zijn tooneelen en interieurs een opgewektheid, een gemoedelijkheid en een gezelligheid tot uitdrukking, die duizendmaal te verkiezen
| |
| |
zijn boven de fratsen der ijdele vormelijkheid. Het is, ietwat ruwer dan bij De Smeth, de sappige vertrouwelijkheid van onze beste realisten. Ten andere, het tooverstuk der uitvoering, het onberispelijke gehalte van zijn werkwijze zouden het desnoods weer goed maken, indien het motief op zich zelf genomen iets alledaagsch mocht aankleven.
ROMAIN LOOYMANS: Portret der Zuster van den Meester.
(Verzameling Looymans, Antwerpen).
Evenals bij De Smeth, maken de burgervrouwen van Looymans geen aanspraak op ‘Schoonheidsprijzen’ en zullen zij nooit gerangschikt worden onder de ‘professional beauties’ te Londen en te New-York; nochtans zijn zij veel meer waard dan die salongodinnen of onbeduidende modeprenten; missen zij ook de klassieke beko- | |
| |
ring, dan nemen zij toch ook haar toevlucht niet tot nagemaakte aantrekkelijkheid, en kennen zij geen kunstmiddeltjes of blanketsel; zij doen zich voor zooals ze zijn; haar aard, haar eerlijkheid, haar openhartigheid, haar uiterlijk en lichamelijke gewoonten passen zich volstrekt bij de omgeving aan, en haar goedgunstigheid vervangt bij haar de eigenlijke bevalligheid.
ROMAIN LOOYMANS: Zelfportret van den Meester, op 16jarigen ouderdom.
(Verzameling Looymans, Antwerpen).
Zoo het noodig is Looymans naast zijn vriend en getrouwen De Smeth te plaatsen, zoo er bij hen veel aanrakingspunten zijn en wel ten voordeele van beide meesters, dan gaat het toch lang niet op, ze te beschouwen als dubbelgangers. Tweelingbroeders zijn niet noodzakelijk Siameesche tweelingen. Waar zij elkaar het meest gelijken, vertoonen zij nog een goed onderscheiden persoonlijkheid. Van hen beiden, zou Henri De Smeth de teederste en weekste realist zijn, die door zijn eenigszins vrouwelijke natuur het meest genegen zijn zou, het anecdotische of sentimenteele, ja, het litteraire karakter van het onderwerp te onderlijnen, en er de kracht en de zuiver schilderach- | |
| |
tige openheid van te verzachten. Looymans echter ontwikkelt meer gloed en kranigheid dan teederheid, en daar hij vooral aangetrokken wordt door de plastische eigenschappen van het onderwerp zelf, zal hij het minder als dichter dan als schilder vertolken, ofwel, zoo hij, even diep als zijn vriend, de poëzie van wezens en dingen gevoelt, zal hij zich inspannen het concrete en wezenlijke karakter van die poëzie vast te houden, dan wel ze in een verband tot zich zelf te brengen. De Smeth is subjectiever, Looymans objectiever. Daar hij minder belang stelt in zijn eigen indrukken, zal hij des te vaardiger zijn om hij zijn modellen de tegenstellingen en psychologische tegenstrijdigheden vast te stellen. Opgevorderd als hij is door het uiterlijke van zijn figuren, zal hij ook trachten ons er de moraal van te vertolken, niet alleen hun gezichtsuitdrukking te vatten, maar ook, in de mate van het mogelijke, het raderwerk van hun gedachten weer te geven.
ROMAIN LOOYMANS: Portret van Mevr. Looymans, moeder van den Meester.
(Verzameling Looymans. Antwerpen).
Looymans moest zich dan ook onthullen als een uitstekend portretschilder. Eenige van zijn portretten worden beschouwd als de beste van het genre,
| |
| |
namelijk dit van zijn vriend en kunstbroeder Van Aken, dat met zekere vrijpostige en geestige bevalligheid behandeld is; dit van den advokaat Bossaers, waar vriendelijkheid, ongegeneerdheid, goedhartigheid samen gaan met scherpzinnigheid en fijnheid; verschillende portretten van geestelijken, waarin het beroepskarakter uitgedrukt ligt zonder de persoonlijkheid in iets te benadeelen.
ROMAIN LOOYMANS: Het model, (Kind).
(Verzameling A, Lanwers, Antwerpen).
Onder deze zal ik de onvergelijkelijke portretten van Mgr. Kuyten en Mgr. Mutsaers van het Groot Seminarie van 's-Hertogenbosch, en het sprekende en natuurlijke portret van den heer Pastoor Van Brussel te Raemsdonck hier vooropstellen. Alle zijn afbeeldingen van krachtig leven, diep doordrongen en hartstochtelijke psychologische synthese. De portretten vergenoegen zich niet met een oppervlakkige en photographische d.i. tijdelijke gelijkenis, maar zij zijn uitingen, ik zon bijna zeggen uitwasemingen van het karakter van den afgebeelde, zijn zielstoestand, zonder dat de zorg voor zedelijke waarheid aanleiding geeft tot verwaarloozen van de materieele uit- | |
| |
voering; wel integendeel wordt deze er nog meeslerlijker bij, en overtreft nog ver de rijkheid, den samenhang, de kracht en de technische lenigheid, die de kunstenaar in zijn andere werken aan den dag legt. Een diepe indruk gaat ook uit van het portret van Mevrouw Murdoch en vooral van dit van Mevr. Looymans, de moeder van den schilder, waarin een noot trilt van echte kinderlijke liefde, een aandoening die onuitsprekelijk teeder is, zonder afbreuk te doen aan de vastheid van hand, de oprechtheid en het psychologische inzicht.
ROMAIN LOOYMANS: In Zeeland.
(Verzameling H. Verstraete, Antwerpen).
Bij die portretten in den echten zin van het woord, dienen ook enkele studies, eenige uitdrukkings-koppen gevoegd te worden, waarvan de psychologische grondtoon weergegeven is met een gloed en een levendigheid in den aanslag, die Frans Hals niet zou verloochenen.
Als elk gewetensvol kunstenaar heeft Looymans de anatomie grondig bestudeerd. Hij kent en waardeert de wonderen van het menschelijk lichaam als een waardig volgeling van de groote meesters aller scholen, die sedert de Renaissance zijn ontstaan. Men heeft aan hem naaktstudies te danken die Benvenuto Cellini, de geestdriftige bewonderaar van onzen lichamelijken bouw, zouden verheugd hebben.
Iedereen kent het prachtige doek Naakte Jongeling van de hand van
| |
| |
Agneessens, ook een leerling van Portaels, dat door een anderen leerling van dezen meesier, den beeldhouwer Van der Stappen, aan het moderne Museum te Brussel werd geschonken.
ROMAIN LOOYMANS: Binnenplaats.
(Verzameling R. Moor. Ruschlikon, Zwitserland).
Welnu, hel Model, naakt kind, door Romain Looymans, zou door de gelukkige, natuurlijke en eenvoudige voorstelling, zonder te reppen over de bevalligheid van het anatomische element, kunnen wedijveren met dit doek van bijna klassieke vermaardheid. Deze naaktsludie van den Antwerpschen meester heeft zelfs een voordeel boven die van zijn Brusselschen medeleerling, in dezen zin, dat hij ook van het model het mooie, reine en eenigszins verlegen gezichtje laat zien. Wat de kleur van het vleesch betreft, de korreling van de huid, de leekening van gewrichten en spieren, heel die rilde slankheid van het kind, dat een jongeling gaat worden - men zou zich moeilijk iets bevalligers en tevens natuurgetrouwers kunnen
| |
| |
voorstellen. Dit is zonder twijfel een meesterwerk dat ons bijna zon doen betreuren, dat Looymans zijn talent en kunde als naaklschilder niet in meer werken heelt aangewend.
ROMAIN LOOYMANS: Sneeuweffect.
(Verzameling Muller, Ruschlikon, Zwitserland).
| |
III
Landschappen - stadsgezichten - hofsteden
Looymans heeft een menigte landschappen, stadsgezichten, zeestukken en hotsteden nagelaten. Deze laatste mogen zelfs gerekend worden onder zijn oorspronkelijkste werken en vertegenwoordigen de wederga van zijn interieurs.
Laat ons eerst en vooral zeggen dat, zoo hij de natuur lief heeft, hij haar steeds dicht bij de menschheid haalt. Hij zondert haar zoo weinig mogelijk van de menschelijke aanwezigheid af. Wanneer hij het volle buiten behandelt, is het alsof het hem leed deed zich te verwijderen van de hutten en dorpswoningen. Hij geeft ons stellig prachtige en opgetogen zichten uit de vrije natuur, maar meestal staat hij stil bij wat men zou kunnen noemen ‘halve natuur’, namelijk tuinen, boomgaarden, boerderijen en hoenderhoven. Hij schildert achtergevels van boerenhutten, het uitwendige van vee- en paardenstallen, schuren, vervallen omheiningen, staketsels, hagen, afdaken, loodsen, al deze omringende gebouwen van de hoeve, waaruit orde, symetrie, te groote net- | |
| |
heid en burgerlijke keurigheid verbannen worden, tot grootere vreugde van den kunstenaar!
ROMAIN LOOYMANS: Het Kanaal.
(Verzameling H. Geiger).
Indien het waar is dat in onze Vlaamsche dorpen alle gevels op elkaar gelijken en een eenigszins éénvormig uitzicht verkrijgen zoowel wat de kleur als de lijn betreft, dan is het juist andersom, wanneer men door het huis gaat naar stallingen en andere bijgebouwen; daar treft men niets aan dan toevalligheid en fantasie, en de ‘mooie wanorde’ die reeds door den nochtans zoo klassieken Boileau geprezen werd, herneemt er haar volle recht. Om die soort van ‘schilderachtigheid’ aan te treffen, is het niet noodig, dat men zich mijlen ver van de stad verwijdert. Reeds bij het verlaten van de stad en aan den uitgang van de dorpen vindt men ze. Zoovele achterhuizen, zooveel verschillende en anders gestoffeerde schilderijen. Langs dien kant zal het huis wel niet aan dat van den gebuur gelijken! De muur heeft kleur, het dak is groen van mos en daklook, de paden van het tuintje zijn nauwelijks aangeschoffeld, het gras groeit tusschen de steenen van de koer. Het plekje krijgt zijn aandeel in de goedzakkigheid van zijn nederige bewoners. De huisvrouw, met klompen aan de voeten, schilt de aardappelen, terwijl de kleuters om haar spelen en tieren. ‘Het is, - volgens de treffende uitdrukking van C.N. Poinsot in een bijdrage, in het tijdschrift “Pan” -, een groente- | |
| |
madonna te midden van een hall dozijn Christuskindekes. De kippen scharrelen, de kat spint, de varkens knorren in hun hok, waar men af en toe hun rozige en vuile huiden te zien krijgt; doeken en lappen hangen te drogen op koorden of latten in de nabijheid van de waschlobbe die op een drievoet staat, de konijnen in hun hokken duiken ineen en slaan de ooren neer; de haan met lange sikkelveeren bekijkt zijn kippen, en, terwijl hij trotsch zijn mesthoop beheerscht, vult hij de lucht met een gebiedend gekraai; de half geheven slagboom gunt ons een blik op den put met de katrol of een oud vat waar het water van de dakgoot in afloopt’.
ROMAIN LOOYMANS: Op de Schelde.
(Verzameling van Dr. A. de Mets, Antwerpen).
Over dat alles vlot een ziel, de ziel van de landelijke dingen, waar de Vlaamsche en Hollandsche klein-meesters zooveel van hielden.
Die hoekjes zijn het ook, die Looymans met een aanstekelijke ontroering en een sappige meesterschap behandelde, terwijl hij er de geringste onderdeelen van wist te hervormen tot kleine sieraden, en de vreemdsoortigste voorwerpen wist samen te brengen lot een harmonieus geheel. Het licht wedijvert er met de kleur in grilligheid en speelschheid. Van de ondoorzichtigste schaduw gaat het plotselings over in een verblindenden glans, tenzij dat het gestuit en uitgedoofd wordt in een ‘smorzando’, dat even leer is als de schakeeringen waarin allengs een zegevierende loon uitsterft. Bij Looymans houdt de luminist gelijken tred met den kolorist. Men kan bezwaarlijk een
| |
| |
keus doen in zooveel geslaagde en steeds verschillende Hofsteden.
ROMAIN LOOYMANS: Dennenbosch.
(Verzameling van M.R. Moor, Ruschlikon, Zwitserland).
Zullen we die nemen waar, achter de schermen, een huisvrouw de handpomp in beweging brengt? Of die andere, neergehurkt in een hok van vermolmde planken en oud ijzer, bij een put onder een beschermend bladerdak? Of die, met een huismoeder die de groenten kuischt? Of die, waar een phantastische doolhof van hekken en paalwerk voorkomt, waar enkel de kippen haar weg vinden naar het hoenderrek? Tenzij dat we onze keus laten vallen op het doek, waar de meester wellicht zijn grootsten bijval mee behaalde, het karretje met een wit paard en een stalknecht die een emmer water aanbrengt, om het dier te drenken. In dit meesterstuk wordt het schemeruur weergegeven met een vaardigheid en vooral een poëzie, die onweerstaanbaar is, en, door de wijze
| |
| |
waarop dit eenvoudig tooneel behandeld en verdiept wordt, krijgt het een vlucht en een beteekenis, waarvan de schilder zich zelf misschien geen rekenschap gaf, toen hij het schilderde.
ROMAIN LOOYMANS: De Profeet David.
(Verzameling Looymans, Antwerpen).
Op dergelijke schilderijen is de volgende zin uit ‘Le Trésor des humbles’ toepasselijk, waar, sprekend over de ‘tragiek van elken dag’, Maurice Maeterlinck terecht opmerkt: ‘Een goed schilder zal niet meer Marius als overwinnaar van de Kimberen of de moord op den hertog van Guise schilderen, omdat de psychologie van den manslag of de overwinning, elementair en uitzonderlijk is, en dat het nutteloos geweld van een onstuimige daad het diepere maar aarzelende en bescheidene geluid van wezens en dingen smoort. Hij zal een huis schilderen, dat ergens verloren ligt in het veld, een open deur op 't einde van een gang, een stil gelaat of rustende handen; en die eenvoudige dingen zijn het die ons levensbewustzijn zullen verhoogen, wat een schat is die niet meer verloren gaat.’
En de bekoorlijke dichter en essayist, die den goeden schilder, den schilder van zijn verwachting stelt tegenover de middelmatige kladschilders, die zich zoogenaamd met ‘historieschildering’ bezighouden, stelt vast dat ‘zij de bedoeling hebben ons te vermaken bij middel van dezelfde daden, die de vreugd uitmaakten van de barbaren, voor wie de aanslagen, moorden en slachtingen, welke zij voorstellen, schering en inslag waren, terwijl de moderne kunstenaar ons de eenvoudige en nooit hoogdravende bewegingen schildert van
| |
| |
verborgen helden en geruischlooze menschjes van den plicht, waarvan het leven jammerlijk is, maar nuttig, ontroerend, moedig, volhardend en, schijnbaar, prozaïsch en eentonig.’
HOMAIN LOOYMANS: De wonderbare Vischvangst (Schets).
(Verzameling van Mevr. Murdoch, Antwerpen).
Het is stellig dat indien Maeterlinck de interieurs en de hofsteden van Romain Looymans gekend had, hij dezen meester zou geëerd hebben als een van de vertolkers, die bezieling genoeg hadden om de geringste daad van het dagelijksche leven op te voeren tot het pathetische toe.
Looymans had er zich dus kunnen bij bepalen ons slechts de onmiddellijke omgeving van gehuchten en dorpen te beschrijven, zonder zich van het gebied of de bedrijvigheid van de hoeve zelf te verwijderen. De wijze waarop hij er wist mee om te gaan in de reeks doeken waarover ik gesproken heb, zou voldoende geweest zijn om de faam van meer dan een kunstenaar te vestigen. Maar, zooals ik reeds in het begin opgemerkt heb, was Looymans er afkeerig van zich te specialiseeren.
Hij schilderde dan ook een groot aantal echte landschappen, die niet begrensd en omringd zijn door dorpswoningen, maar open staan voor vluchtige vergezichten, wijkende en breede horizonten. Het is met deze bedoeling dat hij dikwijls verblijf hield in Zeeland in gezelschap van Theodoor Verstraete, die hem hoog schatte en een van de eerste was om hem als een waardigen mededinger te begroeten. Het was echter niet noodzakelijk dat hij het Antwerpsche buiten verliet om stof te ontdekken voor bekoorlijke en aandoenlijke werken. De Polders langsheen de Schelde evenals de heiden onzer Kempen, onze vruchtbare of schrale vlakten, breede weiden of zandige braaklanden boden hem onuitputtelijke onderwerpen voor beschouwing,
| |
| |
zooals wij de ‘meditatie’ van een schilder heeten.
ROMAIN LOOYMANS: Christus ontkleed en met gal gelaafd.
(Groot Seminarie van Haren, hij Baarle-Hertog).
Die vertrouwde landschappen van de geboortestreek heeft hij weergegeven in al haar wisselende verschijningen van uur en seizoen. Hij zal er al de uitdrukkingswijzen van kennen en ze aanpassen aan zijn eigen subjectiviteit. Zijn stemming, en dus zijn werk, zal hem beurtelings dicht bij het luminisme van een Claus, de sombere melancholie van een Verstraete, de kracht van een Verwee of de weelderigheid van een Heymans brengen. In de weide bij voorbeeld, met grazende koeien op het voorplan, en op het achterplan, een windmolen, rieten daken, en de boomen van een boomgaard, zou kunnen samengaan met de hartstochtelijkste hymnen van den machtigen ‘dierschilder’ die het heerlijke Vlaamsche land bezong, zonder ooit vermoeienis te kennen. Daarentegen, in een ander ‘landschap’ aan den rand van 't een of ander bosch of een hoog struikwoud dat boven kreupel- en hakhout in de diepte rijst, zal hij doen denken aan Claus of Courtens. Maar het oorspronkelijkste en persoonlijkste voordeel dat hij heeft weten te trekken uit de gegevens van ons Antwerpsch landschap, ligt wel in zijn vertolking van onze Polders, tevens vruchtbaar en zwaar weelderig en toch eenigszins zwaarmoedig, doorweekt van vocht en verzadigd van bedwelmende sappen; zooals zij zich ontrollen langs de twee oevers van de Schelde, tenzij men wandelt tusschen Rumpst en Temsche, tenzij men zich over Eeckeren naar Hoevenen, Oorderen en Wilmarsdonck begeeft. In dezen toonaard ken ik niets dat soberder is, en dieper
| |
| |
ROMAIN LOOYMANS: Schetsen. (Verzameling Mevr. Murdoch, Antwerpen).
| |
| |
ROMAIN LOOYMANS: Studies. (Verzameling Looymans, Antwerpen).
| |
| |
prikkelt dan het doek getiteld Achter den dijk. De met gras begroeide glooiïng van de helling, aan den voet waarvan zich een smal wegeltje langsheen een rij hoornen voortslingert naar de nederige woning van een tolgaarder of een sluismeester. Niets dan dat. Maar door hetgeen ons de schilder te zien geeft van den horizon en de vlakte, is hem dit voldoende geweest, om ons een diepen en doorleefden indruk, een zoowel synthetisch als karaktervol denkbeeld van de gansche streek te verschaffen.
ROMAIN LOOYMANS: Christus aan het Kruis genageld.
(Groot Seminarie van Haren, bij Baarle-Hertog).
Niet minder slaagt Looymans bij het weergeven van het uitzicht der stad zelf. Toch treft men de werken die hem ingegeven werden door de groote verkeerswegen, kruispunten, dokken en kaaien van de groote handelsstad, niet overvloedig aan. Hetgeen hij er ons van te zien geeft, doet ons zelfs betreuren, dat hij zich niet méér aan dergelijke taak gezet heelt. Het is ook weer als innig dichter en bewonderenswaardig werkman dat hij een hoekje van Antwerpen in Sneeuwzicht voor ons brengt, en ook in Aan het Kanaal, twee doeken, die wij rangschikken naast de treffendste schilderingen van stadsgezichten door een Baertsoen of een Gilsoul.
| |
IV
Godsdienstige schilderijen
Ik heb reeds doen uitschijnen dat, zooals hij de meeste Vlaamsche meesters, het realisme den grondslag vormt van het werk van Looymans. Zooals
| |
| |
het van den oorsprong van onze schilderschool af, bij de Primitieven reeds het geval was, komt dit realisme ook voor, en treedt het zelfs op den voorgrond, bij de vertolking van godsdienstige onderwerpen, terwijl het zoogezegde mystieke element slechts op den tweeden rang komt, of liever, dit mysticisme, dat ook een van de kenmerken van de Vlaamsche kunst is, smelt volledig samen met het verlangen naar waarheid, nauwkeurige opmerking en plastische bekoorlijkheid.
ROMAIN LOOYMANS: De Graflegging.
(Groot Seminarie van Haren, bij Baarle-Hertog).
Bij Looymans wordt dat verlangen naar waarheid om zoo te zeggen een behoefte aan hedendaagschheid, en valt dit vooral op te merken in een van zijn voornaamste godsdienstige doeken: De kroning van de H. Maagd, de muurschildering die men algemeen in de hoofdkerk van Nymegen bewondert. Heiligen en heilige vrouwen geschaard aan weerskanten van de H. Maagd, die gekroond wordt door de personen van de Heilige Drievuldigheid, het komt ons voor dat wij ze reeds gezien hebben of ten minste dat het niet onmogelijk zijn zou, hen den eenen of anderen dag te ontmoeten. Die figuren zijn van onzen tijd, van ons ras, ik zou zelfs willen zeggen van onze stad en uit onze nabijheid. Zij zijn er niet minder belangwekkend en aangrijpend om. Wel integendeel. Welk geloof en wat een geest van aanbidding weerspiegelt het aangezicht van die heilige vrouw met haar weelderig kleed in brokaat, die in de hand een vlekkeloozen leliestengel draagt! Welke natuurlijkheid en ook welke mystieke drang ligt er uitgedrukt in de beweging van den H. Augusti-
| |
| |
ROMAIN LOOYMANS: De Vlucht der vrouwen van St. Question. (Ets).
| |
| |
nus die zijn hart opheft naar de Godheid en naar de Moeder van Jezus. De schets van deze zoo levende en onuitsprekelijk schoone figuur berust thans in het Museum van Antwerpen waar zij een voldoende getuigenis zou kunnen afleggen van de kracht, de innigheid en de geestelijke vervoering van den meester evenals van zijn eerlijke en strenge techniek.
Welk relief, welke forschheid, en terzelfderlijd welk godsdienstig gevoel in die twee eenvoudige schetsen van heiligen, de eene lezend, de andere, handen en oogen ten hemel heffend! Ook deze figuren behooren tot onze omgeving, en deze mogelijke nabijheid maakt ons het verstaan nog gemakkelijker van de geestelijke spanning, uitgedrukt op het gelaat van den eerste, en de extatische gelukzaligheid, die het gelaat van den andere verheldert.
Welke natuurlijke en sierlijke beweging is die van de moeder, die een klein kind, dat een rozenkrans bidt, ondersteunt, in een Verheerlijking van de H. Maagd die de kerk van den H. Augustinus te Nijmegen versiert.
Laat ons hier opmerken dat het in Holland is, dat zich eenige van de voornaamste werken van den Antwerpschen meester bevinden. In de hoofdkerk van Nijmegen bewondert men ook een Nederdaling van den H. Geest, die misschien een van de indrukwekkendste zoowel realistische als gewijde figurengroepen behelst die wij aan Romain Looymans te danken hebben. Alle, zoowel die van de Maagd als die van de Apostelen, brengen door hunne houding als door hun gelaat, het warmste geloof en het meest pathetische gevoel tot uitdrukking. Wij voegen er aan toe dat de schikking merkwaardig schoon is, en dat de achtergrond, een lichtvol panorama van Jerusalem, met meesterlijke vaardigheid behandeld is.
In de Prediking in den Tempel, noem ik onvergelijkelijk de figuur van een grijsaard, een nederig, eenvoudig mannetje, in profiel, met gespannen gezichtsuitdrukking, de hand krampachtig op de rugleuning van zijn eigen stoel, de houding eenigszins voorover gebogen; heel zijn persoon geeft blijk van een aandacht, een ijver en een verlangen die bijna aan den angst grenzen; zonder twijfel, een van de prachtigste stukken van den meester, een stuk, waarin een heele psychologie, een heele gemoedstoestand onthuld wordt. Ziedaar een stuk dat geschikt is om een waarachtig godsdienstige ontroering te verwekken, waar zooveel zoogezegd idealistische schilders blijven voorttrappelen in het meest akademische maakwerk, voortdurend dezelfde zoetsappige overleveringen opdisschen, en, in plaats van het gezag der verhevendste vizioenairs te verjongen en ons den hemel open te stellen, niet in staat zijn, ons, zooals Romain Looymans doet, de huivering te doen gevoelen der genade, het bovennatuurlijke en goddelijke meegedeeld aan de eenvoudige zielen en de armen van goeden wil!
In die voorwaarden kan men zich voorstellen welke meesterschap, beteekenis en relief een Kruisweg hebben moet, wanneer hij door dezen prachtigen kunstenaar geschilderd wordt. Het is nogmaals in Holland, te 's-Hertogenbosch, in het Groot Seminarie, dat zich dit werk bevindt, dat de
| |
| |
vergelijking met de meest geslaagde in deze soort kan doorstaan. Men weet niet welk van deze reeks tragische tooneelen men het meest bewonderen zal, wegens de er in uitgestorte verscheidenheid, kracht, gevoel en technische vaardigheid. Wat een tegenstelling tusschen het erbarmelijke bovenlijf en het troostelooze gelaat van Christus, en aan den anderen kant, de athletische gestalte van de beulen die den God-mensch knevelen! Welke adel en welke goedheid bij die Heilige Vrouwen die zich haasten om bij den doortocht van den goddelijken kruisdrager aanwezig te zijn! Het is niet mogelijk den nood van den Christus, die, bezwijkend onder zijn last, op den grond ligt, gevoelvoller voor te stellen. En de brutaliteit van de wachters die hem ophelpen! En de verschrikkelijke en tevens verheven gelaatsuitdrukking van den Messias, wanneer twee spijkers hem aan het kruishout nagelen! Eigenlijk zou men moeten stilstaan bij elk van die gezichten, zoowel bij die van de Apostelen en de Heilige Vrouwen, als bij die van de soldaten, de beulen, ja zelfs de gewone toekijkers, de figuranten waarvan enkele eenigszins medelijdend of gretig toezien, weer andere wreedheid of een vaag erbarmen gevoelen. Geen enkele herhaling in die galerij van figuren. Niets is onverschillig of banaal. Geen enkele figuur, die zich niet door plastische en dramatische eigenschappen onderscheidt. Als godsdienstig schilder, vertolker van het goddelijke lijden, zullen wij Looymans liever rangschikken bij onze primitieven dan bij onze romanisten en de school van Rubens. Er is ook bij hem een spoor van het tragische en jammervolle gevoel van een Grünewald en een Dürer. De twee reeksen penteekeningen, verhoogd met wit, waartoe deze laatste door de Passie van Christus (de ‘Groene Passie’ en de ‘Groote Passie’) begeesterd werd, hadden, vooral de eerste, den weg kunnen openen tot de godsdienstige voortbrengst van onzen Vlaamschen realistischen mystieker. De klip
van het genre welke ook de grootsten, zelfs Dürer, niet wisten te vermijden, bestaat in het overdrijven van het karakter, en in de neiging, uit medelijden met het Offer, de laagheid van de beulen aan te dikken, en zelfs den lichamelijken nood van den Martelaar te onderlijnen, waardoor deze te menschelijk wordt. Looymans schijnt me hierbij maat gehouden te hebben. Zijn meest antipathieke gezichten behouden een zekeren adel en ontaarden niet in gruwelijke grotesken zooals in zekere bijbelsche tooneelen van onzen Hieronymus Bosch, noch in mooie kerels, en eenigszins aanstellerige athleten die zoo wat voor de toekijkers geuren, zooals bij sommige Italianen van de school van Bologna. Andere oudere schilders, vooral Spaansche, die den ‘Ecce Homo’ moeten voorstellen, offeren het verheven karakter van het ideale voorbeeld aan den grijns en den grimlach, die door de pijniging veroorzaakt worden. Zoodanig dat men voor zich niet meer een God-Martelaar heeft, maar den eersten den besten terechtgestelde, die door den doodsangst in die mate onkenbaar gemaakt wordt, dat elke schijn van geestelijkheid er bij te loor gaat. Ik herhaal dat niettegenstaande zijn realistische neigingen, Looymans zich aan deze vergissingen niet schuldig gemaakt
| |
| |
heeft, en hij in zijn Kruisweg, evenals in zijn andere godsdienstige kunstwerken, uitgaat van de nauwkeurigste opmerking om ons op te voeren tot liet mystiekste gevoel. Jezus die den Kalvarieberg bestijgt, of die uitgestrekt hangt aan het kruis, behoudt op zijn gelaat den glans van zijn goddelijkheid...
Hiermee ben ik aan het einde van mijn taak. Het ware mogelijk geweest met genoegen uit te wijden over nog meer werken van den kunstenaar en zonder dat mijn oordeel de waarde en de beteekenis van den betreurden meester zou overschat hebben, maar door het overzicht en de ontleding van enkele zijner schilderijen en composities, heb ik er aan gehouden vooral de verscheidenheid van zijn voortbrengst te doen uitkomen, en de meesterschap, die hij in de meest uiteenloopende genres aan den dag legde.
Romain Looymans was een schilder in den vollen omvang van het woord, een kunstenaar zooals het zijn groote voorouders waren of zijn hedendaagsche mededingers in alle Europeesche scholen, en vooral in de onze, het is te zeggen, een eerlijk en volmaakt arbeider in de Kunst, die de liefde tot zijn vak vereenigde met de liefde tot de natuur en de tafereelen die de schepping ons vertoont. Deze degelijkheid in het vak wist hij toe te passen, deze gloed en weetgierigheid wist hij uit te drukken in meesterwerken, die de beste vakgenooten van St. Lukas waardig zijn, door geloofs- en liefdesbelijdenissen, door schilderijen die even lyrisch en doorvoeld zijn als gebeden. Want voor Looymans, evenals voor alle echte schilders en dichters, is de kunst de meest levendige van alle godsdiensten.
Georges Eekhoud.
|
|