Onze Kunst. Jaargang 17
(1918)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Deel XXXIV] | |
Het oxaal van 's-HertogenboschToen Victor de Stuers in 1873 zijn beroemd geworden Gids-artikel Holland op zijn smalst schreef, was een der klinkendste argumenten van zijn betoog de toen nog versche verwijdering van het oxaal uit de St. Janskerk te 's-Hertogenbosch. Het monument was enkele jaren te voren gesloopt, verkwanseld en spoorloos verdwenen, totdat het in Juli 1873 den schrijver in een der nieuwe zalen van het South-Kensington Museum verraste. ‘Het Bossche schandaal, schreef hij, is niet uitsluitend aan de plaatselijke kerkelijke autoriteit te wijten, ook niet aan de Regeering alleen; geheel de natie, wier jaren lange onverschilligheid dergelijke feiten mogelijk maakte en verontschuldigde, draagt daarvan de schuld. Het is te hopen dat men eindelijk het kwaad zal inzien en op verbetering zal bedacht zijn; de geschiedenis van het oxaal is slechts één paragraaf uit den dikken foliant gescheurd; moge die treurige historie den slotparagraaf zijn.’ Zóó heeft het nu wel niet mogen zijn, maar toch is steeds overtuigender gebleken hoezeer Nederland er, in dit opzicht, in latere jaren is op vooruitgegaan. En misschien was het Bossche oxaal de tol, die betaald moest worden om den goeden weg te ontsluiten. Voor degenen die het goed meenen met de monumentenzorg in de Nederlanden is dit kunstwerk, zooals het thans is opgesteld in het wijdsche Londensche Museum, het merkteeken van een heilzamen ommekeer, en een bestendige waarschuwing tevens. Het spant zich niet over ons heen als een triomfboog, waar we trots onder door wandelen, maar het is ons te moede als hoorden we er een stem die riep: ‘Buig het hoofd, fiere Brabander!’ En toen dit oxaal gebouwd werd, wist men nog maar van één soort Brabanders; - het compliment steken wij dus mede in onzen zak. Maar niet slechts om deze symbolische beteekenis, leek het mij de | |
[pagina 2]
| |
moeite waard om aan dit monument eenige nadere aandacht te wijden; het is het eenige nog bekende werk van een te Namen geboren en te 's-Hertogenbosch ingeburgerd meester: Coenraet van Noremberg; het heet een repliek te zijn van het verdwenen oxaal der O.L. Vrouwenkerk te Antwerpen; het is een schakel in de ontwikkeling van het oxaal, die reikt van de vroege middeleeuwen tot de late renaissance; het ontstond in een tijd toen in de bouw- en sierkunst der Nederlanden een hoogst belangrijke omwenteling bezig was zich te voltrekken. En buiten en boven dit alles heeft het een niet te onderschatten kunstwaarde. Het werk is, overigens, volstrekt niet onbekend. In tal van oudere en nieuwere plaatsbeschrijvingen werd het met lof vermeld; archivalische gegevens werden er over gepubliceerd, archeologische studies er aan gewijdGa naar voetnoot(1). Maar al dit materiaal is versnipperd, ontoereikend en soms onbetrouwbaar. Vergissingen als b.v. door Ch. Piot in 1867 begaanGa naar voetnoot(2) werden tot in den laatsten tijd blindelings herhaald; in iconografische beschrijvingen heerscht verwarring; het opschrift op het monument zelf te South-Kensington en in de catalogi is misleidendGa naar voetnoot(3), en de kunsthistorische en esthetische beteekenis van het werk werd m.i. nooit op bevredigende wijze in het licht gesteld. In de volgende bladzijden wil ik mijn krachten aan een vollediger kenschetsing beproeven; het is mij een hoogst aangename plicht daarbij mijn dank te betuigen aan het Bestuur van het Victoria-and-Albert-Museum, dat te mijnen gerieve een aantal nieuwe fotografieën | |
[pagina 3]
| |
van het monument liet uitvoeren, en mij toestond deze in dit opstel af te beelden.
Tot beter begrip van het werk is het gewenscht een blik te werpen op de ontwikkelingsgeschiedenis van het oxaal in het algemeenGa naar voetnoot(1). De functioneele elementen waaruit een oxaal is samengesteld, waren reeds in latijnsche, byzantijnsche en romaansche kerken aanwezig: een lage afsluiting (cancelli), meestal uit rechtstaande marmerplaten bestaande, welke het koor omringde, d.w.z. de plaats voorbehouden voor de zangers; twee ambonen of lezenaars, dienend tot voorlezing en prediking, welke meestal met deze afsluiting verbonden waren; en een balk (trabs of tref) die op zekere hoogte boven de koor-afsluiting dwars door de kerk heen liep. Deze balk werd met min of meer weelde versierd; er werden kandelaars op geplaatst en midden in of er boven vaak een groot crucifix met de figuren van de H. Maagd, St. Jan enz. In de groote kerken bleek het noodig, dien balk met stijlen of kolommen te onderschragen, en de ruimte tusschen deze stijlen werd tot op zekere hoogte aangevuld met rijk bewerkte marmerplaten. Hiermede was dus een koor-afsluiting verkregen, waaruit zich, in het Oosten het Iconotasis ontwikkelde, dat in de Byzantijnsche, Armenische, Grieksche en Russische kerken een zoo belangrijke plaats inneemt. Die afsluiting gaf tevens de silhouët aan, van wat in de Westersche kerken het oxaal zou wezen; met dit verschil echter, dat een oxaal niet een eenvoudige, min of meer opengewerkte ‘wand’ is, maar een tribune draagt, waarmee de ambonen organisch versmolten werden, en die weldra zoo ruim werd, dat een heel zangerkoor er plaats kon vinden; twee wenteltrappen, soms zichtbaar, soms ingebouwd in de viering-pijlers, gaven toegang tot die tribune. Evenwel kan men niet zeggen, dat het oxaal zich rechtstreeks uit de hierboven beschreven elementen der vroeg-middeleeuwsche kerkinrichting heeft ontwikkeld. Er bestaat een hiatus, die samentreft met de opkomst van den zoogenaamd gothischen stijl. De geest, die de groote kathedralenbouwers van het laatste kwart der XIIe tot omstreeks het midden der XIIIe eeuw bezielde, duldde geen belemmerende koorafsluiting. De kathedraal werd opgevat als het gemeenschappelijke gebouw bij uitnemendheid, een vergaderplaats der bevolking, niet | |
[pagina 4]
| |
alleen voor de uitoefening van den godsdienst, maar ook voor wereldsche aangelegenheden, b.v. voor de algemeene rechtspraak, die er door den Bisschop, op grond van zijn geestelijk gezag, werd uitgeoefend. Een gothische kathedraal vergde een reusachtige open ruimte, waar de menigte zich ongehinderd kon bewegen. Van een koor-afsluiting was er in den aanvang dan ook geen sprake; het altaar kon slechts door een voorhangsel aan het oog onttrokken worden. Tengevolge van gebeurtenissen, waarop het hier de plaats niet is om verder in te gaan, veranderde, in de tweede helft der XIIIe eeuw, de geest die de groote kathedralen had doen oprijzen; hij was te nauwernood zestig jaar lang vaardig gebleven, en had in dien korten tijd den heerlijksten bloei der bouwkunst in het leven geroepen, die de wereld heeft gekend. Een gevolg van dien omkeer was, dat de behoefte weder gevoeld werd om het koor van het schip der kerk af te zonderen door een oxaal, dat, zooals we gezien hebben, cancelli, ambonen en trabs der oude basilieken in één monument vereenigde, en met een ruime tribune verrijkte. Langs den koortrans of kooromgang werd de afsluiting meestal voortgezet door een, deels doorluchtigen, rijk met beeldhouwwerk versierden muur, waartegen, aan de binnenzijde, de koorbanken of gestoelten werden geplaatst. Evenals de monniken in hun romaansche kloosterkerken, zouden voortaan ook de priesters, kanunniken en zangers zich in hun koor kunnen afzonderen. Het oxaal was het functioneel en decoratief belangrijkste deel van die afsluiting en bijgevolg van het kerk-interieur, en minstens drie eeuwen lang is dit zoo gebleven. Waaruit blijkt, dat het oxaal zoo maar niet met een woord valt te veroordeelen, en verleden of toekomstige sloopers niet te verontschuldigen zijn met de bewering, dat het een onnut en hinderlijk meubel is. In de meeste onzer kerken is de koor-afsluiting overigens in den een of anderen vorm blijven bestaan, hetzij als een omloopend, houten of metalen hek of balie, hetzij als een houten of steenen wand; soms vormen de koorbanken een min of meer volledige afsluiting om het koor heen. In den vervaltijd der XVIIIe en XIXe eeuw vond men het sloopen van oxalen blijkbaar een prijzenswaardige en niet al te zware taak. Een kathedraal - begin er maar eens aan! Het staat daar als een rots; zelfs de Duitsche mortieren kregen niet alle kathedralen klein, waarop zij hebben gemikt. Men moest die barbaarsche bouwsels dan wel voor lief nemen, zooals ze er eenmaal stonden - al trachtte men ze, bij plechtige gelegenheden, zooals bij de kroning van Napoleon in Notre- | |
[pagina t.o. 4]
| |
COENRAET VAN NOREMBERG, uit Namen: Het oxaal der St. Janskerk te 's-Hertogenbosch (1610-1613).
(Thans in het Victoria-and-Albert Museum, South-Kensington, Londen). | |
[pagina 5]
| |
Dame, zoo goed en zoo kwaad het ging ‘à l'antique’ te stoffeeren.... Maar een oxaal, dat is nog wat voor moker en houweel! Daar haalt ge eer van uw werk - en er werden er dan ook bij dozijnen neergehaald. Natuurlijk de schoonste en kostbaarste het eerst, en wat schatten van kunst op die wijze roekeloos zijn verwoest, kan blijken uit de fragmenten, die hier en daar nog zijn te voorschijn gekomen. Men kan zeggen, dat van de gothische oxalen uit het beste tijdperk, die eenmaal als wonderen van bouw- en beeldhouwkunst de groote kerken sierden, zoo goed als niets is overgebleven. De oxalen van Chartres, Parijs, St. Denis, Bourges, Amiens, Rheims, in Frankrijk, zijn gesloopt; evenzoo die van Antwerpen, Gent, 's-Hertogenbosch, Mechelen, Doornik, Luik, in the NederlandenGa naar voetnoot(1). Slechts in kleinere of meer afgelegen plaatsen ontsnapten zij aan de vernielingswoede; zij behooren meest tot het laatste tijdperk der Gothiek, of tot de renaissance, en geven slechts een flauw denkbeeld van wat elders ten onder is gegaan. Vooral in onze gewesten zijn de gegevens omtrent de vroegere oxalen zeldzaam of onbetrouwbaar, zooals b.v. het geval is met de meeste afbeeldingen op oude schilderijen of prenten. Zooveel echter is zeker, dat wij den vorm van het gothische oxaal van Frankrijk hebben overgenomen, evenals wij het deden met de vormen der gothiek in het algemeen; die loot van den Franschen stam kwam op onzen bodem tot eigen, krachtige ontwikkeling en bleef met taaie levenskracht bloeien, lang nadat de stam zelf door de vormen der renaissance was overwoekerd en verstikt. Het oudste oxaal, dat wij hebben behouden, is dat van de St. Pieterskerk Leuven; het dagteekent van 1488, en is dus bijna twee-en-een-halve eeuw jonger dan de verdwenen meesterstukken der Fransche gothiek. Ondanks het late tijdperk is het uiterst sober van stijl en doet in zijn grooten eenvoud als het ware reeds den klassieken vorm der wedergeboorte voorgevoelen. Toch zou de verdere ontwikkeling den weg niet volgen, die hier reeds aangewezen scheen. Er kwam onrust in de Gothiek, zij streefde naar steeds weelderiger versiering, naar steeds grooter complicatie van lijn; zoo ontstonden, in de eerste helft der XVIe eeuw, de oxalen te Walcourt, te Lier, te Averbode (overgebracht naar Tessenderloo), te | |
[pagina 6]
| |
Aerschot. De hoofdvorm bleef behouden: een tribune gedragen door drie bogen - met dit verschil echter, dat de zijkanten niet rechthoekig maar schuin naar de voorzijde toeliepen, zoodat men van voren niet drie, maar vijf grootere en kleinere bogen te zien kreeg. Eindelijk zou Meester Jan Bertet in het oxaal te DixmudeGa naar voetnoot(1) alle banden verbreken, en vrijen teugel vieren aan de uitbundigste fantazie. Hier schijnt de Gothiek wel haar laatste woord te hebben gesproken, althans het lijkt onmogelijk om in die richting nog een stap verder te doen. Het oxaal der St. Pieterskerk te Leuven (1488).
Dit oxaal werd begonnen in 1536 en in 1543 voltooid. Juist omtrent denzelfden tijd (1535-1548) richtte Jacques Dubroeucq in de Ste. Waltrudiskerk te Bergen (Henegouwen) zijn beroemd geworden oxaal op; het werd afgebroken, maar de bewaarde brokstukken benevens een ontwerp-teekening in het Staatsarchief te Bergen maken het mogelijk, zich daarvan een vrij volledig denkbeeld te vormenGa naar voetnoot(2). Hier heeft de Renaissance de Gothiek voorgoed verdrongen. Weliswaar verschilt de structuur niet bijster veel van het gothische type, dat we reeds te Leuven aan- | |
[pagina 7]
| |
troffen, en we weten inderdaad uit de oorkonden, dat Dubroeucq, naast andere voorbeelden, dit oxaal voor zijne opdracht bestudeerde; maar hij transponeerde het in de taal der Renaissance; de laat-gothische paanderbogen werden door tongewelven met caissonversiering vervangen; de gothische profileeringen door ‘klassieke’ pilasters; de heele decoratie werd op zijn Italiaansch opgevat en uitgevoerd. JAN BERTET: Het oxaal der St. Nicolaaskerk te Dixmude
(1536-1543; vernield in 1914). Hiermede schiep hij het type van het renaissance-oxaal. Toen Cornelis Floris in 1570-73 het zeer belangrijke oxaal te Doornik oprichtte, volgde hij Dubroeucq's voorbeeld, onder wijziging der proporties, zooals de reusachtige afmetingen der aloude kathedraal dit vergden. En te Doornik zijn we beland bij het model, dat (via Antwerpen) te 's-Hertogenbosch vrij getrouw werd nagevolgd, en dat voortaan een stereotype vorm zou blijvenGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 8]
| |
Wanneer we vóór het monument staan, en we lezen het groote bord met den naam: COENRAAD VAN NOREMBORGH OF NAMUR, dan is onze eerste vraag: wie was die Coenraad van Noremborgh eigenlijk? Voorzeker is het geen beroemde naam uit de kunstgeschiedenis der Nederlanden, en we zouden hem geen ander werk kunnen toeschrijven. Heelemaal onbekend is hij echter niet. Een Conrad de Nuremberg wordt vermeld in de lijst der bouwmeesters van het Graafschap Namen, gaande van Philips den Goede tot Karel IIGa naar voetnoot(1). Hij volgde in 1571 in genoemde hoedanigheid een zekeren Michel Votron of Voutron op, en werd, in 1595, na zijn dood, door een Charles Misson opgevolgd. In 1607/8 wordt aan een Coenraet Coenraets van Norenberch, geboren tot Namen, het recht van Poorterschap te 's-Hertogenbosch verleendGa naar voetnoot(2). Deze is de maker van het oxaal, en zonder twijfel de zoon van den hooger gemelden bouwmeesterGa naar voetnoot(3). Over de oprichting van het oxaal zelf, met een onverkwikkelijken nasleep van verschillende processen, zijn de bronnen overvloedig: rapporten der kerkmeesters, beslissingen der stedelijke regeering, stadsrekeningen, vonnissen van den raad van Brabant enz.Ga naar voetnoot(4). In December 1610 werd den kunstenaar de opdracht gegeven; het oxaal moest binnen de twee jaar voltooid zijn, en een prijs van elf duizend gulden er voor betaald worden. Maar achteraf ontstond een geschil naar aanleiding van de aan het oorspronkelijke ontwerp toegebrachte veranderingen en toevoegingen. De kunstenaar eischte hiervoor een hooge extra vergoeding, welke door de opdrachtgevers geweigerd werd. Wij zullen het verloop van het lange geding hier niet in zijn verschillende phasen volgen: er komt geen eind aan de extra betalingen en kosten van allen aard, welke de Stad 's-Hertogenbosch | |
[pagina 9]
| |
uit dien hoofde te boeken had. En al spandeerde men b.v. op 8 Mei 1614 28 gulden ‘ter cause van wyn ende oncosten byden gecommitteerden deser Stadt, neffens den kerkmeesteren van St. Janskercke, int communiceeren met Mr. Coenraat van Nooremberch’ - men werd het met den meester niet eens; - want op 15 September van hetzelfde jaar had men andermaal 15 gulden te verteeren ‘ter cause van wyn, in 't maecken vande rescriptie tegen Mr. Coenraat van Noorenberg gedroncken’. De ‘beeldsnyders’ Jeronimus de Quesnoy en Hans van Mildert moesten in de aangelegenheid als experten respectievelijk uit Brussel en Antwerpen ontboden worden, en men had item zooveel te betalen voor hunne ‘vacatien ende voagie’ - om verder niet te spreken van ‘seeckere schrifturen ende rapporten’ of ‘vacatien ende besoignen ter cause van den oxael’. JACQUES DUBROEUCQ: Het oxaal der Ste. Waltrudiskerk te Bergen (Henegouwen). (1535-1548).
Volgens de ontwerp-teekening in het Rijksarchief aldaar. Ondanks al den wijn en de schrifturen werden fabriekmeesters en schepenen bij vonnis van den Raad van Brabant te Brussel, op 9 Mei 1616 veroordeeld om den meester, behalve de bedongen 11.000 gulden, nog 6.000 gulden met interessen en kosten te betalen. En op 6 Juli 1618 | |
[pagina 10]
| |
betaalde men den kunstenaar andermaal 700 gulden, volgens Hezenmans als transactie op een nieuwe vordering van 2101 gulden door hem tot vergoeding van bouwmaterialen ingesteld. Een verdere vordering na de reductie der stad (1629) ingediend, werd afgewezen. Niettemin zag de Stadsregeering zich genoodzaakt geld op te nemen, om zich van hare schuld te kwijten; Hezenmans zegt dat ook de fabriekmeesters persoonlijk tot de kosten schijnen bijgedragen te hebben, en genoodzaakt waren daartoe vaste goederen te verkoopen. Hoe zou het den vroeden vaderen van Den Bosch wel te moede zijn geweest, indien zij geweten hadden dat hun zoo duur betaald oxaal twee-en-een-halve eeuw later voor een appel en een ei zou worden verkwanseld?Ga naar voetnoot(1).... In ieder geval liet Meester Coenraet zich de kaas niet van het brood halen, en uit alles blijkt dat hij in hoog aanzien stond. Het is dan ook des te meer te verwonderen, dat geen spoor van eenig ander werk van zijne hand is overgebleven, althans niet bij name bekend. Men mag gerust veronderstellen dat er zulk werk in België of in Nederland schuil gaat onder de massa van het naamlooze XVIIe-eeuwsche beeld- en sierwerk. Of het gedenkteeken van Bisschop Gisbertus Masius in de St. Janskerk aan hem mag worden toegeschreven weet ik niet, en kan ik voorloopig niet beoordeelen. Wellicht kunnen de hierbij gaande afbeeldingen er toe bijdragen om, door vergelijking, vroeg of laat iets méér van zijn arbeid aan het licht te brengen.
Deze afbeeldingen maken een wijdloopige beschrijving dan ook overbodig; ik zal mij dus tot enkele iconografische aanwijzingen beperkenGa naar voetnoot(2). Aan de voor- of Westzijde, boven de gekoppelde kolommen rijzen vier standbeelden op: rechts en links St. Pieter en St. Pauwel, daar tusschen O.L. Vrouw met het Kind en St. Jan de Evangelist, patroon der kerk. Vijf andere standbeelden zijn, ter hoogte der balustrade, op een console geplaatst, boven den sluitsteen van elken rondboog: drie aan den voorkant en één aan elken zijkant; deze vijf standbeelden zijn min of meer verminkt: de armen en de attributen ontbreken meestal; ze zijn als volgt te identifieeren: aan de zijkanten (ten Noorden): de Gerechtigheid; (ten Zuiden): de Vrede; aan de voorof Westzijde: het Geloof, de Liefde, de Hoop. Met andere woorden: de drie theologische Deugden (Fides, Caritas, Spes), één der cardinale | |
[pagina 11]
| |
Deugden (Justitia) en één allegorische figuur: Pax. Deze laatste springt, iconografisch, wel eenigszins uit den band; immers duldt de traditie te dezer plaatse wel voorstellingen van de Zeven Deugden, van Evangelisten, Apostelen of Kerkvaders, naast bas-reliefs met tooneelen uit het leven van Christus, maar een allegorische figuur als Pax is hier, voor zoover ik weet, wel iets nieuws. COENRAET VAN NOREMBERG: Linkergedeelte van het oxaal.
Maar o! hoe goed kunnen wij, menschen van 1918, ons voorstellen, dat onze voorvaderen in 1610 een heel bijzondere plaats aan het beeld der Vrede inruimden, wanneer wij er aan denken dat juist het jaar te voren het Twaalfjarig Bestand was gesloten.... De vier nissen waarmee de balustrade geflankeerd is, bevatten schilddragers; deze moesten voorstellen: ‘een antiquis gestoffeert manspersoon, ende in zynen schilt d'wapen van Brabant’; - ‘het belt van hartoch Godefridus, fundateur deser Stadt van Shertogenbossche hebbende zyn wapen in synen schilt’; - ‘een manspersoon met eenen laurcrans opt hooft, antiquis gecleet, hebbende in zynen schilt het | |
[pagina 12]
| |
wapen van de Ertshertoghen Aelbert ende Isabella’; - en ‘eenen Wildeman, hebbende in zynen schilt de wapen deser stadt 'Tshertogenbossche’. - De eenmaal ‘geschilderde’ wapenteekens zijn verdwenen. COENRAET VAN NOREMBERG: De Dorstigen laven.
(Een der in 1917 weergevonden reliefs van het oxaal). De kleine rechthoekige relievo's welke om de balustrade heenloopen stellen voor: zijkant ten Noorden ‘de Geboirte Christi’ en ‘dofferande der drye coninghen’Ga naar voetnoot(1); voorkant: ‘de Bruyloft, daer van water wyn worde gemaekt’; ‘daer Christus met vyff garstebroykens ende twe vischkens de schair spysde’; ‘de transfiguratie opten berch Thabar’; ‘daer (Christus) in den hoff worde gevangen’; ‘Ecce homo’; ‘daer Christus ter erden liggende, gecruyst worde’: ten Zuiden: de Verrijzenis en de HemelvaartGa naar voetnoot(2). Deze iconografie werd aangevuld door het groote crucifix dat sedert 1592 te dezer plaatse hing, en dat in 1632 verdween. Aan de koorzijde moesten, volgens de Memorie en het besluit der Schepenen, nog acht relievo's komen, voorstellende het Laatste Oordeel en de Zeven Werken van Barmhartigheid, benevens een beeld van den Salvator. Te Londen echter staat het oxaal niet vrij, maar werd met de achterzijde tegen den zaalwand aangebouwd. De middenarkade is als een doorgang opengelaten, doch aan de achter- of koorzijde is er niet anders van het werk te zien dan de twee kolommen die dezen doorgang flankeeren, met archivolt en hoekvelden. ‘De achterzijde is verloren’ schreef Victor de Stuers in zijn Gids-artikel; ‘de brokstukken ervan moeten zich nog in de St. Janskerk en in handen van enkele particulieren bevinden’. Op mijne navraag was Dr. J. Kalf zoo vriendelijk mij (in 1916) mede te deelen, dat hem omtrent het bestaan van zulke fragmenten in Nederland niets bekend was. Ondertusschen is men ook in het Victoria-and-Albert Museum zelf op zoek gegaan, en korten tijd geleden ontdekte men boven op het oxaal een paar manden met oude, gebroken marmerplaten, die daar | |
[pagina 13]
| |
ongetwijfeld sedert bijna een halve eeuw vergeten waren. Die stukken bleken niet anders te zijn dan de ontbrekende reliefs! Onder de intelligente leiding van den heer R.P. Bedford, assistent aan de afdeeling Architectuur en Beeldhouwwerk, is men er in geslaagd deze fragmenten weer samen te voegen, en de acht relievo's geheel compleet te herstellen. Het is ons een voorrecht daarvan enkele afbeeldingen te kunnen geven. Van het Salvator-beeld en van het sierwerk dat ongetwijfeld ook aan de achterzijde moet bestaan hebben, ontdekte men echter geen spoor, zoodat vooralsnog geen volledige reconstructie mogelijk is, bijaldien men er ooit mocht toe besluiten om het monument op meer rationeele wijze op te stellen. COENRAET VAN NOREMBERG: Rechtergedeelte van het oxaal.
Thans blijft nog het meer decoratieve beeldhouwwerk te vermelden: de engelenfiguren, kronen en horens van overvloed dragende, in de hoekvelden der bogen; de metopen- en -triglyphenfries boven de gekoppelde kolommen; de vruchtenkorf-consolen boven de sluitsteenen der bogen, en de arabeskenfries die daarachter loopt; en ten slotte de | |
[pagina 14]
| |
fries van het hoofdgestel der balustrade. Al dit beeldhouwwerk is in albast; de schachten der kolommen en kolonnetten in rood geaderd marmer; de architraven, archivolten, kroonlijsten enz. in zwart marmer of ‘toetssteen’. Tien koperen kandelaars, gegoten door Anthony Janssen, ‘keteler’, prijken boven op het oxaal. COENRAET VAN NOREMBERG: De Zieken verplegen.
(Een der in 1917 weergevonden reliefs van het oxaal). COENRAET VAN NOREMBERG: De Gevangenen bezoeken.
(Een der in 1917 weergevonden reliefs van het oxaal). *
Wij merkten reeds op, dat het werk in rechte lijn afstamt van de oxalen van Jacques Dubroeucq, te Bergen, en van Cornelis Floris, te Doornik. Vooral met dit laatste werk gaal de overeenkomst zeer verre, zooals bij een vergelijking der afbeeldingen dadelijk in het oog springt. Te 's-Hertogenbosch is echter de (ook in gothische oxalen veelal aanwezige) uitsprong, dienende als lezenaar, verdwenen. En, constructief, is er grooter onderscheid. Dubroeucq zoowel als Floris lieten de tribune rusten op drie tongewelven met caisson-versiering, geheel naar den geest der renaissance. Meester Coenraet echter verkoos drie kruisgewelven op ribben, en deed daarmee, chronologisch, een flinken stap achteruit. Hoe kon hij, zeventiend'-eeuwer, grooter hulde brengen aan de nog steeds niet verwurgde traditie der Gothiek, dan door hier een constructieven vorm toe te passen, die juist de sleutel tot de gothische architectuur in al haar luister is geweest? Biologen zouden spreken van een reversie-verschijnsel. Maar Meester Coenraet wist wel | |
[pagina 15]
| |
wat hij deed. Floris' tongewelven vallen zwaar op de zuilen neer, en een horizontaal vlak dekt de ruimte er tusschen en sluit het oxaal aan de zijkanten ongracelijk af. De kruisgewelven veroorloofden den bouwmeester te 's-Hertogenbosch om de kolommenkoppels ook in de diepte met rondbogen te verbinden, waardoor zijn constructie heel wat luchtiger en gespierder werdGa naar voetnoot(1). Hij had echter met een eenvoudig kruisgewelf zonder ribben hetzelfde resultaat kunnen bereiken. Ribben en sluitsteen zijn een niet te miskennen concessie aan den ten onzent zoo diep ingewortelden geest der Gothiek - en het feit verdient onze aandacht. CORNELIS FLORIS: Het oxaal der kathedraal van Doornik (1570-1573).
Een gelukkige innovatie van Coenraet van Noremberg was ook om elk kolommenkoppel met een ‘dorisch’ hoofdgestel te verbinden. Floris had slechts een architraaf boven zijn kolommen laten loopen, aan één stuk met de archivolten verbonden, en die architraaf schijnt, | |
[pagina 16]
| |
op het oog, niet berekend voor de er op rustende massa. Door sterkeren uitsprong der kroonlijsten en het plaatsen der beelden boven ieder zuilenkoppel verkreeg Meester Coenraet ook meer lijn en leven in zijne constructie, die heel wat slanker en veerkrachtiger op haar voetstuk staat dan het eenigszins logge monument van Cornelis Floris. COENRAET VAN NOREMBERG: Schilddrager.
Beschouwen we het beeldhouwwerk, en vooral het decoratieve beeldhouwwerk, dan valt een verregaande verwantschap met Corn. Floris niet te miskennen. Floris was zijn loopbaan als decorateur begonnen, en hij is dit in hoofdzaak gebleven; ongetwijfeld zijn architectonische scheppingen als het Stadhuis en het Oostersch Huis te Antwerpen van groote beteekenis; onpersoonlijker schijnen zijne gebeeldhouwde figuren; maar zijne oorspronkelijkheid ontwikkelt zich met volle kracht in zijn sierwerk, en hiermede heeft hij dan ook den stempel gedrukt op de kunst van zijn tijd en van zijn land. De friezen die om het oxaal van 's-Hertogenbosch loopen, met hun ‘grotissen’ en ‘compartementen’, hun festoenen en arabesken, hun ranken en vruchten, hadden evengoed uit Floris' werkplaats kunnen komen. Geheel op Floris geïnspireerd zijn de kleine maskers die hier en daar komen kijken, en de engelen met kronen of hoornen van overvloed in de hoekvelden der bogen, die in vrijwel gelijken vorm op tallooze werken van Floris zijn te vinden, b.v. op den gevel van het Antwerpsche Stadhuis, op de graftomben te Koningsbergen, te Roskilde enz. Aandacht verdient nog het motief van een hangenden vruchtenkorf, dat tusschen de zuilenkoppels is aangebracht, en, op grooter schaal, als console onder de groote beelden der balustrade. Ook dit motief gebruikte Corn. Floris, nl. in den Sakramentstoren te Zoutleeuw en in het oxaal te Doornik. Zooals R. Hedicke reeds opmerkte, is het een adaptatie, in renaissance-vorm, van de rijkbewerkte, laat-gothische consolen, zooals die b.v. aan de oxalen van Lier, Tessenderloo en | |
[pagina 17]
| |
Aerschot te vinden zijn. Evengoed als in de constructie, laat de sluimerende Gothiek ook hier weer haar oude rechten gelden. COENRAET VAN NOREMBERG:
Caritas. Van de figuratieve relievo's op de galerij valt niet veel te zeggen: ze zijn weinig karakteristiek; herinneringen aan het Vlaamsche houtsnijwerk der vorige eeuw mengen er zich met Italiaansche invloeden; ze verheffen zich niet boven den rang van middelmatig atelierwerk. Persoonlijker is de meester in de grootere beelden. De schilddragers staan er kranig voor, al stoorde de beeldhouwer zich, ondanks de antieksche kleedij, blijkbaar aan geen ‘kanôn’: hun hoofden zijn veel te groot. Niettemin is b.v. het als Imperator uitgedost figuurtje geen kwaad stuk beeldhouwwerk; hertog Godefridus heeft wel een expressieven kop. Curieus zijn de vrouwenbeelden; ik zeg curieus, want mooi zijn ze eigenlijk niet. Ze hebben een eigenaardigen, vreemden trek. Zie de Caritas b.v. met haar wat gebogen hoofd, wijde neusvleugels, vooruitspringende bovenlip; zij glimlacht, schijnt het, en droomt, maar de steile blik uit hare wijd uit elkaar staande oogen heeft iets verontrustends; de Fides die zich met haar wetstafels en afgebroken kruis geducht schijnt te vervelen, ziet er ontevreden en huisbakken uit; de O.L. Vrouwenfiguur, een rij lager, lijkt wel een onnoozel sloofje. Waar heeft de meester deze types vandaan? Ze zijn wat ongewoon in de kunst der Nederlanden, en kunnen er wellicht, meer dan eenig ander detail, toe bijdragen, om méér werk van Coenraet van Noremberg te identifieeren. De overige, hier niet genoemde vrouwenbeelden, vertoonen minder uitgesproken karaktertrekken. In de drie groote mansfiguren boven de kolommen vertoont de meester zich misschien wel op zijn best; er zit heel wat beweging in; ze staan daar met een Michelangesken zwaai. De koppen zijn inderdaad expressief en edel van snit; men kan b.v. den St. Pieter een zekere grandezza niet ontzeggen. De draperieën, ondertusschen, zijn slap; de mantel van St. Jan lijkt wel gedeukt plaatmetaal. | |
[pagina 18]
| |
Het opmerkelijke in dit beelden sierwerk is het uiteenloopende karakter der verschillende onderdeelen. Met de zooeven vermelde heiligen-beelden staan we midden in de Barok; meest al het verdere beeldhouwwerk, en vooral het sierwerk behoort tot de klassieke Renaissance; enkele details ontleenen hun vormen eenvoudig aan de Gothiek. COENRAET VAN NOREMBERG: St. Petrus.
Het spreekt vanzelf dat men al dit werk niet aan één en dezelfde hand kan toeschrijven. Meester Coenraet werd geholpen. Tot hoeverre? Dit valt moeilijk na te gaan. In ieder geval schijnt deze medehulp van meer ondergeschikten en ambachtelijken aard te zijn geweest. In alle ontwerpen, contracten, processtukken wordt alleen en uitsluitend zijn naam genoemd; hadde eenig kunstenaar van beteekenis met hem samengewerkt, er ware allicht een spoor in de oorkonden van overgebleven. Waarschijnlijk lijkt het mij, dat hij de uitvoering van het sierwerk aan een door Corn. Floris geschoold steenkapper heeft overgelaten. Bij gebrek aan eenige andere aanwijzing moet het figuratieve beeldhouwwerk dan aan hem zelf worden toegeschreven. En in ieder geval blijft hij alleen voor conceptie en uitvoering van het geheel verantwoordelijk, en het feit dat hij zoozeer van elkaar verschillende stijlen en vormen in zijn werk heeft geduld, blijft bestaan. Is dit een welbewust en gewild eclectisisme, zooals wij het in de XIXe eeuw al te goed hebben gekend? Ik geloof het niet, en meen hier vooral een voorbeeld te zien van het gelijktijdig voortleven van verschillende strekkingen in de kunst, van verouderde kunstvormen, die niet door de nieuwere vervangen worden, maar met verbazende levenslevenskracht er naast blijven voortbestaan. In de kunstgeschiedenis, evenals in ieder andere wetenschap, leidt | |
[pagina 19]
| |
de zucht tot rangschikken gereedelijk tot een willekeurige verdeeling in vakjes en hokjes van wat in de werkelijkheid geheel dooreengestrengeld is; en zulke verdeeling geeft ons veelal een geheel verkeerden kijk op het werkelijke verloop der ontwikkeling. COENRAET VAN NOREMBERG:
St. Jan de Evangelist. Vooruitstrevend schijnt Coenraet van Noremberg ondertusschen niet te zijn geweest. Zijn oxaal dagteekent van 1610-1613 en gaat, op enkele oudere vormen na, in hoofdzaak terug tot Corn. Floris, wiens werkzaamheid tusschen de jaren 1546 en 1575 valt. Toen men over dit oxaal begon te onderhandelen, was er sedert twee jaar een jong schilder uit Italië in de Nederlanden teruggekeerd; die jonge schilder voerde heel wat in zijn mars: hij heette Pieter-Pauwel Rubens. En in die mars zaten o.a. de teekeningen voor zijne (pas later uitgegeven) Palazzi di Genova. Toen hij in 1611 zijne woning op den Wapper, te Antwerpen, begon te bouwen, benuttigde hij het daar verzamelde materiaal, en hiermede deed de Barok voor goed haar intrede in onze architectuur. De portiek, die hij tusschen binnenplaats en tuin zijner woning oprichtte, heeft de silhouët van een oxaal; en het is leerzaam om deze portiek met het gelijktijdige werk van Coenraet van Noremberg te vergelijken. Rubens neemt een loopje met de klassieke vormen, welke Coenraet van Noremberg gewetensvol had toegepast. De middenste rondboog vervangt hij door een Michelangeske poort met gebroken hoeken; van een entablement laat hij slechts fragmenten over; hij plakt een fronton tegen den opgaanden wand, en breekt het in drie stukken om ruimte te maken voor nissen met borstbeelden - in een woord: hij is bezeten door den demonischen geest der Barok. Had hij hiermee het nieuwste snufje uit Italië meegebracht? Geenszins. Michelangelo's Porta Pia en Alessi's Genueesche paleizen - Rubens' architectonisch | |
[pagina 20]
| |
evangelie - stonden er al zoowat een halve eeuw. Ze behoefden bij de levendige betrekkingen tusschen Noord en Zuid ten onzent niet onbekend te blijven. Maar er was Rubens' temperament noodig om dien stijl, of liever die strekking, ten onzent wortel te doen schieten en tot iets geheel eigens te ontwikkelen. Of de Nederlandsche architectuur hiermede gebaat was, laat ik hier in het midden. Het eenige, waarop ik wilde wijzen, is het chronologisch samentreffen van het oxaal van 's-Hertogenbosch met het Rubenshuis te Antwerpen, en de haast chaotische verscheidenheid die op dat tijdstip in onze bouwkunst heerschte. COENRAET VAN NOREMBERG:
St. Paulus. De Barok zou, overigens, onder den machtigen invloed der Jezuïeten, weldra triomfant uit dien chaos te voorschijn treden. Het oxaal zou allengs zijn beteekenis en zijn oorspronkelijke functie verliezen; er werden nog wel oxalen opgerichtGa naar voetnoot(1), maar dan veelal aan het westelijk einde van het schip, in den vorm eener eenvoudige galerij of tribune; ook nu nog geeft men den naam van ‘oxaal’, of, volksetymologisch ‘hoogzaal’, aan een soms te dier plaatse uit hout en ijzer opgetimmerden vloer met borstwering, zonder eenigen architectonischen vorm, waarop zangers, organist en muziekanten hun plaats vinden - maar die met een eigenlijk oxaal weinig of niets meer te maken heeft. | |
[pagina 21]
| |
P.P. RUBENS: Portiek in zijne woning.
(Volgens de lijnteekening van J. Stordiau en N. de Keyzer in het Rubens-Album van Ernest Buschmann, Antwerpen, 1840). Terloops werd hierboven melding gemaakt van het verband tusschen het oxaal van 's-Hertogenbosch en het oxaal dat tusschen 1592 en 1596 door Rafaël van den Broecke, alias Paludanus, in samenwerking met Michiel Dressler en Hubert Goes in de O.L. Vrouwenkerk te Antwerpen werd opgericht. Heeft Coenraet van Noremberg dit werk eenvoudig gecopieerd, en hebben we daarin dus een getrouwe repliek bewaard van het verdwenen origineel? Zeker niet! De beslissing der Stadsregeering van 's-Hertogenbosch luidt wel, dat het oxaal zou worden uitgevoerd ‘opten voet ende conformelyck der schilderye oft pourtraict vanden oxael in Onse-Lieve-Vrouwekerck tot Antwerpen’, doch het lange proces betreffende dit werk loopt juist over hetgene ‘tot het voorschreven pourtraict bygevueght ende verandert’ werd; de waarde van dit extra werk werd door experten-kunstbroeders geschat op meer dan de helft boven het oorspronkelijke bestek, en de rechtbank vereenigde zich met deze schatting. Van een slaafsche copie kan er dus allerminst kwestie zijn. In ieder geval blijft het beeldhouwwerk geheel oorspronkelijk, aangezien hiervoor een afzonderlijk programma werd voorgeschrevenGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 22]
| |
Men mag dus aannemen, dat het oxaal te 's-Hertogenbosch wel in zijn groote lijnen met het Antwerpsche overeenstemde, d.w.z. dat dit laatste bestond uit een tribune met balustrade, gedragen door drie rondbogen en versierd met beeldhouwwerk, maar dat de uitvoering en dus het eigenlijke kunstkarakter van beide werken grondig verschilde. De makers van het Antwerpsche oxaal genieten overigens maar een matige beroemdheid; een schitterende oorspronkelijkheid kan men bezwaarlijk bij hen veronderstellen, en waarschijnlijk stonden zij, evengoed als Coenraet van Noremberg zelf, min of meer onder den ban van Cornelis Floris. De nieuwsgierigheid heeft er mij toe gedreven, na te gaan, of de oude schilders van kerkinterieurs ons iets naders over het Antwerpsche oxaal zouden weten te vertellen. Het was, onder de tegenwoordige omstandigheden, een ondankbaar werk; maar ik twijfel er aan, of er andere resultaten te verwachten zijn, dan degene waar ik voorloopig toe gekomen ben. Deze zijn in hoofdzaak negatief. Immers hebben onze kerkenschilders in den regel niet naar letterlijke getrouwheid gestreefd. Het binnenzicht van een kerk was hun een motief, waarop zij vrijelijk variaties borduurden, en naar beliefte wijzigden, bijvoegden of weglieten. Het was er hen om te doen, een schilderachtige ruimte op het paneel te brengen, met kunstig spel van licht en perspectief, en deze lieten zij door een kunstbroeder met figuurtjes stoffeeren; om archeologische nauwkeurigheid bekommerden zij zich allerminst. Zóó werkten de bekende uitbeelders der Antwerpsche kathedraal: Hendrik van Steenwijck en Pieter Neefs, vader en zoon. De oude Van Steenwijck was de voorganger in het behandelen van dit speciale onderwerp; hij stierf omstreeks 1603, terwijl het Antwerpsche oxaal pas in 1596 was voltooid; hij kan het dus alleen in zijne laatste levensjaren hebben geschilderd, en ik heb dan ook maar één aan hem toegeschreven werk gevonden, waarop het is te herkennen, nl. een Kerkinterieur, dat ik als de O.L.V. kerk te Antwerpen meen te mogen identifieeren, vroeger in de verz. Hermann Emden te HamburgGa naar voetnoot(1). Het daar afgebeelde oxaal stemt in de hoofdlijnen vrijwel met het Bossche overeen; het heeft drie rondbogen, gekoppelde kolommen, een balustrade en beelden boven de kolommenkoppels en midden op de rondbogen. Van Steenwijck's stukken in de verz. Crespi, Milaan, en in het museum van Budapest | |
[pagina 23]
| |
zijn van vroegeren datum en vertoonen een oxaal met spitsbogen. Het oxaal der O.L.V. kerk te Antwerpen.
(Detail uit een schilderij van PETER NEEFFS, in de Wallace-Collectie te Londen). De Neefsen varieeren zeer in hunne voorstelling. Het stuk, eertijds in de verz. Steengracht, heeft een oxaal met een renaissance-balustrade, rustend op ‘Dorische’ kolommen en.... spitsbogen! Op de voorstelling in 't Mauritshuis is de middenboog veel grooter dan de zijbogen; te Brussel ziet men boven het oxaal een tref met hoog crucifix, wat elders niet het geval is; te Cassel ontbreken de beelden boven de zijbogen, etc. Het verst gaat de overeenstemming op een interieur der O.L.V. kerk in de Wallace-collectie te Londen, zooals uit de hierbij gaande detailafbeelding kan blijken. Een oogenblik had ik gedacht, een beslissend document te vinden in een stuk van Isaäc van Nickele in het Fitzwilliam-museum te Cambridge, waarin zonder twijfel de Antwerpsche hoofdkerk is afgebeeldGa naar voetnoot(1). Men had mogen verwachten dat deze leerling of navolger van den kostelijk-preciesen Pieter Saenredam de kwaliteiten van zijn leermeester zou hebben overgeërfd. Maar zijne interpretatie van de O.L. Vrouwen blijft in meer dan een belangrijk detail fantazistisch; zijn voorstelling van het oxaal met drie rondbogen (waarvan de buitenste breeder zijn dan de middenste!), op enkele kolommen rustend en met een zeer eenvoudige balustrade en karig beeldhouwwerk, is dan ook niet betrouwbaar. | |
[pagina 24]
| |
Uit het voorgaande valt dus alleen te besluiten, dat ondanks vele varianten het Antwerpsche oxaal bij onze oude kerkenschilders in zijne hoofdlijnen met het Bossche overeenstemt, zonder dat letterlijke navolging valt aan te wijzen. Waardoor de hierboven langs anderen weg verkregen conclusie dus alleen bevestigd wordt.
* * *
Trachten we de indrukken samen te vatten, die we onder de beschouwing van Coenraet van Noremberg's werk hebben opgedaan, dan vinden we in hem zeker geen meester van sterke oorspronkelijkheid en scheppingskracht. Hij ondergaat of gedoogt in zijn werk de meest uiteenloopende invloeden, hij slingert heen en weer tusschen verschillende stroomingen. En toch treedt zijn personaliteit telkens met min of meer kracht op den voorgrond: in den bouw van zijn oxaal, waarin hij Floris zeer beslist aan elegancie en veerkracht overtreft; in de vrouwenbeelden, die niet ‘mooi’ mogen heeten, maar die men een eigen accent niet kan ontzeggen; in de groote, stoere mansfiguren, die met den onstuimigen geest der barok zijn bezield. Wat heeft deze Waal uit zijne geboortestad medegevoerd, wat heeft hij van de Brabanders geleerd? Sommige critici hebben zich sedert enkele jaren met meer ijver dan succes toegelegd op het verdedigen der stelling, dat de kunst in het Walenland een eigen ontwikkelingsgang heeft gevolgd, en ten allen tijde en in alle uitingen aan een eigen aard getrouw is gebleven; die eigenaardigheid en zelfstandigheid zou dan hierdoor worden verklaard en bewezen, dat de kunst daar, in tegenstelling met de overige Nederlandsche gewesten, een uiting was en nog is van het ‘génie latin’. Ik zal hier over die kwestie niet uitweiden, maar mij vergenoegen met de opmerking, dat Coenraet van Noremberg werkte in een tijd, toen heel de kunst der Nederlanden al sedert zoowat een eeuw met Italiaansche invloeden was doordrongen; het specifiek Waalsche of Latijnsche (!) dat hem dan van zijn Vlaamsche, Brabantsche of Hollandsche vakgenooten zou onderscheiden, vermocht ik dan ook niet te onderkennen; zijne kunst doet zich veeleer voor als een typisch mengsel der stroomingen, die zich in het begin der XVIIe eeuw in onze lage landen kruisten; en dat Coenraet van Noremberg uit die tegenstrijdige elementen een monument heeft weten op te bouwen, sierlijk van ordonnantie, nobel van lijn, waarin niets stuit of schokt, is zeker een verdienste, die hem niet gering mag worden aangerekend. | |
[pagina 25]
| |
JOHANNES BOSBOOM: Interieur der St. Janskerk te's-Hertogenbosch.
(Aquarel in het bezit van den Heer C.G. Vattier Kraane, te Amsterdam). Wanneer wij thans tot ons uitgangspunt terugkeeren, en het betreuren, dat dit oxaal voor de Nederlanden verloren is, spreken we niet uit louter baatzucht. Een kunstwerk dat verwijderd wordt van de plaats, waarvoor het werd opgevat en uitgevoerd, verliest veelal een groot deel van zijn waarde. Op dezen regel bestaan maar weinig uitzonderingen. Hoe het oxaal er in de St. Janskerk heeft uitgezien, daar weet ik niet uit eigen aanschouwing van mee te spreken; maar een geniaal uitbeelder van kerkruimten bewaarde er de herinnering aan in een heerlijke aquarel, waarvan ik, dank aan de bereidwilligheid van den eigenaar, den Heer C.G. Vattier Kraane, hiernevens een afbeelding kan gevenGa naar voetnoot(1). Bosboom maakte het oxaal tot het centrum zijner | |
[pagina 26]
| |
compositie; in 't verkort gezien, contrasteert het als een donkere massa tegen het warme licht van het zuidertransept; de geloovigen schuilen ootmoedig aan den voet van het monument, en boven hun gebogen hoofden kronkelen wierookwolken op in het gouden schijnsel.... Men zal misschien zeggen, dat Bosboom een dichter was, en de werkelijkheid mooier zag dan zij was. Wie meer van nuchtere zakelijkheid houdt, bekijke dan de fotografieën, die vlak vóór de afbraak genomen werden, en waarvan Dr. J. Kalf zoo vriendelijk was, mij een afdruk te bezorgen. Veel verbeeldingskracht is er niet toe noodig om zich voor te stellen, hoe het oxaal er in zijn vollen luister uitzag. Scherp contrasteerde het tegen de heldere pijlers en bogen van het koor; architraven en kroonlijsten van glimmend zwart marmer omlijstten de velden van gebeeldhouwd, ivoorblank albast; daartegen losten de gepolijste zuilen uit van warmrood, met wit dooraderd marmer; bovenop kaatste het licht op 't spiegelend koper der tien kandelaren. Als een van kostbaarheid schitterend schrijn rees het op vóór het allerheiligste van den tempel, waarvan het de mysteries moest beschermen en hullen in een hooger sfeer.... Wat gebeuren moest, toen men dit werk ging overplaatsen naar de mistige, rookerige boorden der Theems, is gebeurd: het werd allengs bedekt door een laag van dat grauwe, kleverige stof, dat zich aan alles vasthecht, dat alles versmelt tot een zelfden, groezeligen toon. Al zijn kleur en zijn glans heeft het monument er bij ingeboet; het staat daar vreemd en ongelukkig onder het koude bovenlicht van een groote, holle zaal, tegen een troosteloozen wand geplakt, waar het - o vernedering! - als een doorgangspoort dienst moet doen. Het rust op een stylobaat van.... moderne ceramiektegeltjes; daarvóór loopt de gegoten ijzeren overdekking van de verwarmingsbuizen. Alleen aan de benedenste helft der zuilen hebben de voorbijgangers door het schuren hunner kleeren belet, dat het stof zich al te dik zou ophoopen, en dààr alleen komt het gebruikte materiaal nog eenigszins tot zijn | |
[pagina 27]
| |
recht. De deelen zijn ook niet, overal zorgvuldig gevoegd, zoodat de fatale indruk van een afgietsel nog verhoogd wordt. Aan dien indruk is overigens niet te ontkomen: ‘Not a cast, bul the original screen’ betoogt de Catalogus. Dat deze toelichting noodig wordt geacht, zegt genoeg! En bovendien: wie leest catalogi? Tusschen het verbijsterende, in twee stukken opgestelde afgietsel van den Trajanus-zuil op ware grootte, en middeleeuwsche graftombes van al of niet verguld pleister, treurt het oxaal daar, miskend en verstooten, onder zijn krip van Londensch stof. Ik sluit met den wensch dat zich - ‘after the war’ - een barmhartige hand moge uitstrekken om het werk van onzen Coenraet van Noremberg van dit rouwfloers te verlossen. COENRAET VAN NOREMBERG: Het oxaal op zijn oorspronkelijke plaats.
(Naar een fotografische opname, berustende bij het Departement van Binnenlandsche Zaken, Den Haag, onmiddellijk vóór de slooping uitgevoerd). P. BUSCHMANN. | |
[pagina 28]
| |
COENRAET VAN NOREMBERG: Het oxaal op zijn oorspronkelijke plaats.
(Naar een fotografische opname, berustende bij het Departement van Binnenlandsche Zaken, Den Haag, onmiddellijk vóór de slooping uitgevoerd). | |
BijlagenDank aan de bereidwillige tusschenkomst van Mr. J.P.W.A. Smit, Rijksarchivaris in Noordbrabant, te 's-Hertogenbosch, ben ik in de gelegenheid hier voor het eerst de nog bestaande oorkonden betreffende de oprichting van het oxaal volledig te publiceeren. De origineele stukken, die eenmaal tot het Stadsarchief behoorden, bestaan echter niet meer, maar wel de gelijktijdige copijen, welke per notaris voor de fabriekmeesters der St. Janskerk werden gemaakt, en nog in het Kerkarchief berusten; met de welwillende toestemming van den heer plebaan werd daarvan het afschrift genomen dat verder volgt. Het is steeds leerzaam en aantrekkelijk, om het ontstaan van een kunstwerk, aan de hand van dergelijke oorkonden, in de atmosfeer van den tijd te kunnen volgen; maar deze stukken hebben nog een bijzonder kunsthistorisch belang. Er is nl. kwestie van een tweede ontwerp voor het oxaal, dat door de kerkmeesters werd aangeprezen, maar dat niet tot uitvoering kwam - blijkbaar wegens de hoogere kosten: een oxaal met vijf rondbogen. Dit oxaal wordt uitvoerig be- | |
[pagina 29]
| |
schreven in het ‘Besteck’, waarbij een teekening behoorde; ook van het uitgevoerde oxaal was een ‘schilderije oft pourtraict’ bij de stukken gevoegd. Deze beide teekeningen werden echter, jammer genoeg, niet mede gecopieerd; althans er is, volgens mededeeling van den heer Smit, geen spoor van overgebleven. Ik mocht er niet in slagen om het tweede ontwerp, aan de hand van de gegeven aanwijzingen en maten, te reconstitueeren; de tekst staat aan duisterheid bij Vitruvius niet ten achter; blijkbaar komen er abuizen of hiaten in voor, en mijne poging stuitte op onmogelijkheden, en moest dus, om tot een aannemelijke oplossing te komen, al te zeer hypothetisch blijven. Wellicht zou een technicus tot een meer bevredigend resultaat kunnen komen, waar ik belangstellenden gaarne toe opwek. Een ding blijft echter van belang, en dat is, dat Coenraet van Noremberg een oxaal met vijf klassieke rondbogen ontwierp: waarschijnlijk een unicum in de geschiedenis der architectuur, wanneer men de latere oxalen in galerij-vorm buiten beschouwing laat. Immers, zooals reeds Rob. Hedicke bij de studie van Dubroeucq's werk aantoonde, is de ontwerper van een oxaal in de hoogte zoowel als in de breedte aan vaste grenzen gebonden. ‘Der Gotiker, zegt hij terecht, war nun durch den Spitzbogen in der vertikalen Teilung frei, indem er drei, fünf, sieben Joche und diese verschieden breit, auch untereinander, wählen könnte, der Renaissance-komponist dagegen ist durch den Rundbogen an drei Bogen, drei Joche gebunden, da wegen des festen Verhältnisses van Höhe und Breite fünf Bogen zu viel, vier aesthetisch unanwendbar sind’Ga naar voetnoot(1). Meester Coenraet heeft dus in zijn ontwerp een buitengewone oplossing aangedurfd, en het ware hoogst belangrijk te weten, hoe die er kan hebben uitgezien. Aan den Heer Smit dank ik ook een afschrift van het vonnis van den Raad van Brabant, waarvan verder uittreksels volgen. | |
I. Verslag der fabriekmeesters der St. Janskerk aan de Schepenen van 's-Hertogenbosch, in zake het oxaal, waarvoor twee verschillende ontwerpen worden voorgelegd.Aen den drye ledenen deser stadt Shertogenbossche. Verthoonen met alder reverentie Uw. Eerwerdighe onderdanige de tegenwoirdige fabryckmeesters der kercke van St. Jans-Evangeliste derselver stadt, dat, hoewel tot meerder chyraet der voirs kercke was gerequireert te maecken een oxael in plaetse van tgene, welck deur den brantGa naar voetnoot(2) ende anderssins tenemael is geruïneert ende te nyet gebrocht, Uw. Eerwerdighe nochtans considererende, dat tzelve oxael nyet gevuechelijck en conde gemact oft gestelt worden, voir ende alleer het cruyschoir nae den suyden toe behoirlijck met steenen ware gewulft ende volmact, soe ende gelijck tzelve wulffsel voir den brant der kercke voirs ware geweest, eensdeels uuyt oirsaecken, dat men deur het steygeren ende maecken van hetzelve wulfsel tvoirs oxael souden hebben moeten beschadigen, eensdeels oyck, omdat men nyet versekert en was, dat tvoirss wulfsel, gemetst ende volmact sijnde, nyet en zoude nederstorten ende alsoe tvoirs oxael grondelinge | |
[pagina 30]
| |
bederven, welcke redenen overmits tselve wulfsel merckelijcken tijt is volmact geweest, nu comen te cesseren, hebben zij remonstranten in conformityt van Uw. Eerwerdighe goeden wille ende intentie alle nersticheyt gedaen ende doen doen om by occasie van den tegenwardigen trefvesGa naar voetnoot(1) meesters te vinden, die in zoe heerlijcke, constige ende vermaerde kercke, als is dese ende van de fabryck van welcke onse voirouders groetelijck worden gepresen, oyck een schoon ende constich oxael zoude maecken soe ter eeren Godts als oyck ter eeren van Uwer Eerwerdighe ende alle den anderen derselver medeborgeren, hebbende tot dyen eynde allomme doen nemen informatie ende ten lesten gheen beter oft volcomender patroon cunnen gevinden als sijn degene, die alhier worden geëxhibert, hebbende oyck op welbehaghen van Uw. Eerwerdighe geaccordert, dat mits betalende elffdusent gulden op conditien ende termynen, in der voirwarde hiermede gaende naerder begrepen, het oxael sal gestelt worden conform der schilderye oft protrait voirs, dwelck tot Antwerpen in de Groete kerck gestelt zijnde ende nochtans nyet in alles accorderende metten voirs protraict meer gecost heeft (gelijck men seeckerlijck is onderricht) als achtien dusent gulden, oft soe verre men tselve oxael begerde gemackt te hebben conform der modelleGa naar voetnoot(2), soude men moeten geven dartien dusent guldens in conformiteyt der voirs voirwaerde, maer alsoe onder andere is bescheyden, dat men voir kormisse (Korsmisse? vgl. Bijlage II) ierstcomende goetstijts den aennemer zal moeten adverteren van de resolutie ende goeden wille van Uw. Eerwerdighe, soo keren zy remonstranten totter selver ten eynde haer gelieve hen te ordonneren, wat sij in sgens voirs is, sullen hebben te doen, bereet sijnde hun seer gedienstelijck daer nae te reguleren, wel verhopende, dat metter hulpen Godts tselve oxael sonder merckelijcke belastinge deser goeder gemeijnte sal moghen gemackt ende betaelt worden. Ondergeschreven: Uwer Eerwerdicheden (?) onderdanighe dienaers: Onderteeckent: Henrick Franss van Gestel, Lambert Remmens, Claes Janss Donckaerts, Jan Thomas van Turnhouth. | |
II. Bestek van het (niet uitgevoerde) oxaal met vijf bogen.Besteck oft contraict van eenen oxael te maecken in St. Janskercke binnen Sherlogenbossche, uuytwysende seeckere patroon ende modelle, daervan zijnde, inne manieren ende forme, als hier naer volcht: In den yersten is desen oxael lanck tusschen beyde pilaernen viertich voeten, waerinne sijn vijff bogen, ideren boghe wijt seven voeten te reeckenen van den diameter van de columme, ende hoochde van de vloer aff totten boch toe sestien voet ende drye vierdel; den boge met darquetraff, frisse ende coronysse is hooch vier voeten; de onderste lyste van de baluster ende bovenste pydestale mede selfde hoochde, van de balusteren ende pedestale met bovenstaende lijste is hooch vier ende eenen halven voet; de beelden met haeren assiten syn tsamen hoch vijff voeten ende drye vierdel, altesamen maeckende in hoochden dartich voeten. Item de lysten boven de vloer van de kerck sal lanck wesen van voir viertich voeten ende den overspronck aen ellicke syde is acht voeten behalven de rettour van de coronys, wesende sesenvijfftich voeten lengden breet twee voeten ende een vierdel, dick drye vierdel voeten, sal van goeden swarten toutsteenen wel gepolijst ende gelijst, uuytwysende het model, daervan zijnde. Item den vloer zal geleyt worden van rooden marmer ende witten aelbastaer voetsteenen, wel schoon geschuert ende tusschen ellicken booge op de voirs vloer een regel swarten toutsteen, breet twee voeten, mede geschuert nae den eysch van het werck. Item op de vloer zullen der comen thien pedestalen van swarten toutsteen ingeleyt int midden van den [vanden] pedestalen met roode marmer van Rans off Agymon te weten van den besten, aen de vier hoocken met zyne lyste onder ende boven, uuytwysende het modelken, daervan zijnde, sullen hooch wesen vier voeten ende twe duymen wel gepolijst naer den eysch van het werck, ende den rooden marmer zal ingeleyt worden ten minsten drye duym ende eenen halven oft naer den eysch van het werck. | |
[pagina 31]
| |
Item daer zullen wesen thien baessen van witten aelbaster, die int vierkant zullen zijn onderhalven voet, hooch drye vierdel voet. Item daer zullen zyn thien ronde pilaernen van roode ende witte marmer die zullen hooch wesen seven voeten ende eenen halven, dick over haer diameter eenen voet, wel net gepolijst. Item achter dese voirs calumnia oft pilerne zullen der comen acht dobbel viercante calumnien van swarte marmer oft toutsteenen, van binnen met platte pilasteren van roode ende witte marmer, sullen hooch wesen met haer baessen ende capiteel negen voeten, breet twe voeten, dick eenen voet, behalven de platte pilaster van roode marmer, die deselve lengde heeft ende is ingeleyt, breet eenen voet, uuytsprengende eenen halven voet, welck zijn van buyten, daer de bogen comen te rusten; dit alles rontomme wel gepolyst naer den eysch van dwerck. Item tegens het meur van het choir binnen het oxael zullen der wesen vier platte pilarnen van swarte marmer, voir met eenen platten pilaster van roode marmer, welck zullen maecken als stylen van de deuren van den inganck naer het choir, sullen hooch wesen negen voeten, breet twee voeten, dick eenen voet, mede wel gepolijst naer behoiren. Item daer zullen wesen seven boghen, ellicken boghe in zyne halffront gemoliert met een arcketraeff, wijt wesende binnen ongeverlijck sesse voeten binnenwercx; den boghe is breet eenen voet twee duym ende dick eenen halven voet eenen duym, houdt ideren boghe in synen cirkel in mate tweentwintich voeten mede van swarten toutsteen. Item binnen in comen de negen boghen van swarte toutsteen viercant gepolyst, daer de metserye coempt te rusten, syn breet eenen voet ende dick drye vierdel voet, mede breet ende hooch als voiren, mede net gepolijst; noch zullen de boghen gevult worden met roode marmer oft toutsteen, gechyert met aelbaster, gelijck t'Antwerpen. Item tusschen ellicken boghe van voiren compt er een platte pilarne van swarte toutsteenen, hooch drye voeten drye vierdel, breet eenen voet, daer isser ses stucken, comende achter de roode calumme, mede wel net gepolijst. Item tusschen de bogen comen der vierthien stucken aelbaster, lanck twe voeten en een vierdel, breet mede twe voeten en een vierdel; moeten uuytgehoilt wesen uuytwysende den toch van den booch, alwaerinen mach laten houwen zulcke historie oft chyraet als mynen Edelen heeren believen zal zonder costen oft last van de kerck; alle dese voirs aelbaster zall wesen van goeden Engelschen aelbaster, suyver sonder fout. Item boven op de ronde calumme comen der thien capitelen van witten aelbaster gesneden rontsomme, uuytwysende het patroon, hooch zijnde eenen voet, breet zijnde anderhalven voet viercant. Item boven op de capitelen compt er darquetraff; is lanck sessenvijfftich voeten, breet aen synen uuytspronck drye voeten, springende onderhalven voet, dick eenen voet, wel gepoleyst, sijn leyste ende overspronck nae den eysch van het werck. Item boven darquetraff compt de frisse van roode ende witte marmer, wel net gepoleyst, ter lengde van sessenvijfftich voeten, breet drye vierdel voets naer adevant (sic voor advenant). Item op de frisse compt sessenvijfftich voeten lengde coronys, breet aen den overspronck drye voeten ende tusschen beyde twe voeten, dick drye vierdel voets, wel gepoleyst. Item boven op de coronys compt de galareye te weeten een leyst, lanck sessenvijfftich voeten, breet eenen voet, maeckende baese van de bovenste pedestale, dick eenen halven voet, van buyten geleyst ende wel gepoleyst. Item op de voirss lijst compt er thien pedestale van swarten toutsteen, van voir ingeleyt met roode marmer ende van besyden met eenen halven baluster mede van roode marmer, wel nettekens gepoleyst. Item neffens de pedestale comen der twe ende dartich balusteren, hooch wesende dordalven voet, dick op haer diameter drye vierdelvoeten, die ront synde van roode ende witte marmer, wel net gepolijst naer den eysch van alsulcken werck. Item boven op de baluster ende pedestalen compter een leyst, maeckende capytele van de pedestale van swarten toutsteen, lengde sessenvijfftich voeten, breet eenen voet, dick eenen halven voet, gelijst, uuytwysende het patroon, van voiren, van boven ende van onder gepolyst naer den eysch. | |
[pagina 32]
| |
Item boven op dese lijst compter thien assiten (sic) van eenen voet vierkant van roode ende witte marmer, rontsomme gepolyst haer lijst naer behoiren. Item op dese basse compt er thien velden van witten aelbaster pertinent gehouwen naer behoiren, dat het mach bestaen voir alle meesters, sullen hooch wesen vijff voeten een vierdel op haer proportie. Item noch drye taffelen voir drye altaren lanck tusschen vier ende vijff voeten, breet drye voeten mede gepolyst, staende op twe ronde pilarnen met haer baessen ende capitelen; noch achter twe plaet pilast, van achter van toutsteenen. Item boven op den oxael zal gepleveyt worden met Namensche ende witte pluveuysen. Item de trappen van den opganck van het oxael zal gerepareert worden, die gebroecken zijn, nae behoiren. Item binnen tegen het choir zullen der zyn twe deuren van swarten toutsteen met een frontispis boven op. Item boven op het oxael binnen het choir zal de galarye wesen, gelijck binnen in de kercke, te weten met syne pedestale ende baluster onder ende boven met haer lijsten sonder beelden daer op te staen. Item, oft mynen heeren beliefden te stellen een viercant stuck toust om alsulcken wapen in te maecken, alst mijnen heeren believen zal, sal men in plaetse van den baluster doen. Item desen voirss oxael sal men leveren ende stellen dat die staet van St. Jansmisse sesthienhondert elff over twe jaren, te weten anno sestienhondert ende darthien, eerder ist doenlijck ende alle ten laste van den aennemer, ende dat voir den prijs van darthien dusent gulden gelt, ten tijde der betalinghe binnen Shertogenbossche gemeynelijck cours hebbende, te betalen in dese naervolgende termynen, te weten in vier payen; de ierste sal geschieden by de leverantie van den ierste derde part van het werck, de twede paye zal geschieden by de twede derde part van het voirss werck, het dorde paye zal geschieden by de leverantie van de rest des voirss oxaels ende de vierde paye zal geschieden een jaer nae datum van de volle leverantie van het voirss oxael, te weten als hetselve een jaer lanck perfect volmackt sal sijn geweest. Dit is gedaen op het welbehaghen van de drye leden ende raide deser stadt van welcke resolutie men gehouden zall wesen den aennemer voir Korssmisse ierstcomende te adverteren. Ende oft deselve drye ledenen ende raedt begeerden te hebben als het oxael van Antwerpen naervolgende het protraict, daervan zijnde, te weten met drye boghen op de maet van dese kercke, sal den aennemer hetzelve soe goet ende beter als tot Antwerpen staet leveren voir de somme van elffdusent gulden op de selve paye ende termyne als voire gemackt ende betaelt te wordene. Actum den tweeëndetwintichsten dach der maent Septembris Anno sesstienhondert ende thien. | |
III. Resolutie der Schepenen van 's-Hertogenbosch.De drye ledenen deser stadt Shertoigenbossche gedelibereert hebbende op de bygevuechde remonstrantie metten besteck oft contract daeraen gehecht, gesien tot dyen de twee pourtraicten oft modellen tot een nyeuw oxael te maeckene in St. Jans-Evangelistekercke, by den remonstranten geëxhibeert, is ten lesten by de voirs drye ledenen eendrachtelijck goetbevonden ende geresolveert, dat de heeren fabryckmeesters (in dese remonstanten) tvoors oxael zullen beginnen te laten maecken ende effectueren opten voet ende conformelijck der schilderye oft pourtraict van den oxael in Onse-Lieve-Vrouwekerck tot Antwerpen, volgende de voirwaerde, daerover by den remonstranten provisionelijcken ende op dwelbehaghen der drye ledenen geraempt, daertoe deselve mits desen by expres worden geauthoriseert, mede den voirs heeren fabryckmeesteren van wegen deser stadt bedanckende over henne sorchvuldicheyt, moyten ende goede debvoiren ten dienste van den tempel Gods by tgene voirs bethoont, daerinne zy by den drye ledenen gebeden worden voirts te willen continueren. Actum den xiiien dach der maent van December xvie ende thien. Ondergeschreven: My aldaer tegenwoirdich ende onderteekent W. van Reys. | |
[pagina 33]
| |
IV. Verslag der fabriekmeesters nopens het beeldhouwwerk.Aen mynen Eerwerdighe heeren schepenen deser stadt Tshertogenbossche. Verthoonen met aller reverentie de tegenwardighe fabryckmeesteren van St. Janskercke derselver stadt, hoe dat aen den doxale in der voirss kercke te stellen moeten gemackt worden diversche beelden van witten aelbast ende in de platen van tzelve doxael soe binnen als buyten choirs gesneden personagiën oft historiën, alle van sulcker figuere ende bedietsel, als Uw. Eerwerdighe goetduncken ende gelieven zall, volgende d'accoirdt daerover gemackt, ende soe meester Coenraedt van Noremborg aennemer van tselve doxael, versoockt te weten de resolutie van de forme der beelden ende historiën voirgenoempt, soe om tvoirs werck te moghen voirderen als oyck om nyet te vergeeffs ende tot schaide te wercken, soo hebben sy remonstranten met raedt ende advys van anderen hen des verstaen van tgene voirs staet, gemackt ende inne geschrift doen stellen een concept, hierneffens gaende, allet onder oitmoedighe correctie nochtans van Uw. Eerwerdigheden (?) biddende daerop alsulcke resolutie te nemen ende hen dyenaengaende te ordonneren, soe ende gelijck Uw. Eerwerdighe sullen bevynden te behoiren, ten eynde de aennemer ende zy remonstranten moghen weten, waernae haer te reguleren. dWelck doende etc. Onderteeckent: H. Franss van Gestel, Lambert Remmens, Claes Janss Donckers, Jan van Turnhout. Op te margen stont geappostilleert aldus: Myn heeren schepenen, geleth hebbende op dese requeste ende tconcept, daerby gevuecht, in deselve requeste geruert, seggen ende verclaren met gevolch van de heeren geswoirens ende raedtsmannen deser stadt, dat de remonstranten het beelt van Onse Lieve Vrouwe sullen stellen voir in het middel van den oxaele aen de hooghe zyde, den Salvator binnen den choir ende d'andere beelden metten personagiën ende gesnede figueren buyten ende binnen in de platte forme volgende tvoirss concept. Actum den xxviien January xvie ende elff, ende was onderteeckent: W. van Reys. | |
V. Memorie aangaande het beeldhouwwerk van het oxaal.Memorie aengaende den aelbasterde belden ende 't gesnede werck in de platen van doxael. In den yersten opte benedenste pilaernen voir in doxael sullen staen vier belden, yegelijck hooch ontrent 6 voeten ende besyden aen de eynden van den oxael ende zullen beneden egheen belden staen, fit alzoo... 4 belden. Deerste belt, dwelck staen zall aen den hoock nae de trouwdeur zall wesen van Ste Peter, het twede van Salvator, het derde van St. Jan Evangelist, patroon der kercke ende het vierde van Ste Pauls. Item boven de boghen voir doxael zullen staen drye belden ende aen ellicke zyde een beldt van de grote als boven fit... 5 belden. Aen deen zyde oft eynde naest de trouwdeur te stellen Justicia, aen deynde oft syde naest de loodts te stellen Pax, voir opt oxael Fides, Spes, Charitas. Item boven in doxael commen noch vier personagiën yegelijck met eenen schilt tegen sijn been, zijnde ellicke personagie hooch omtrent vier voeten fit... 4 belden. Het yerste van dese personagie zal wesen een antiquis gestoffert manspersoon ende in zijnen schilt dwapen van Brabant de tweede personagie zal wesen het belt van hartoch Godefridus, fundateur deser stadt van Shertogenbossche hebbende zijn wapen in synen schilt: de derde personagie zall wesen een manspersoon met eenen laurcrans opt hooft, antiquis gecleet, hebbende in zynen schilt het wapen van de Ertshertoghen Aelbert ende Isabella: item de vierde oft leste personagie sal wesen eenen wildeman, hebbende in zynen schilt de wapen deser stadt Tshertogenbossche. Item boven ellicken boge van den oxael soo voir als aen de syden comen twe platen van aelbast om gesneden te worden groet ellick omtrent twe voeten viercant, te weten aen ellick eynde twe is vier ende voir ses, maecken tsamen 10 platen. Aen deen eynde nae de trouwdeur salmen stellen in deen plaet de geboirte Christi, in dander dofferhande der drye Coninghen. Aen dander eynde naest de loodtsdeur sal men stellen in d'een plaet de Verrijsenisse ende in dander plaet de Hemelvaert Christi. Item in de drye voirste platen van doxael zullen commen drye poincten van dleven voir de passie Christi, te weten de Bruyloft, | |
[pagina 34]
| |
daer van water wijn worde gemackt; ten tweden daer Christus met vijff garstebroykens ende twe vischkens de schair spijsden, ende het derde de transfiguratie opten berch Thabar; in de andere drye platen voir zal men stellen drye poincten van de passie Christi, deen daer hy in den hoff worde gevangen, dander Ecce homo, ende het derden daer Christus ter erden liggende, gecruyst worde; daer Christus aen tcruys hangt, wort geomittert, overmits tselve boven op doxael coempt. Binnens choir. Int midden zal men setten het belt van Ons Lieve Vrouwe, eertyts patronersse der kercke. Item binnens choirs voirschreven comen acht platen, yegelijck groet omtrent twe voet viercant fit... 8 platen. In dese platen zal men stellen de seven wercken der Bermherticheyt ende in het achtste het Oirdeel. De copij dezer stukken, in het archief der St. Janskerk, is als volgt gewaarmerkt: De voirss vijff copyen zyn naer collatie met heure originalen accorderende bevonden, bij mij ondergescreven openbaer bij den Raede geordineert in Brabant tot Bruessel geadmitteerde notaris, tShertogenbossche residerende. Oirconde etc. (get.) Geor. de Louw. | |
VI. Uittreksel uit de ‘Resolutien van Stads regeering’ van 's-Hertogenbosch, A. 18. Vergadering 13 Dec. 1610.Gelesen seeckere requeste oft remonstrancie van de fabryckmeesteren van St.-Jan-Evangeliste, met een geschrift van besteck, ende contract tot d'maeken van een nyeuw oxael in de kercke voors.. mitsgaders ook geëxhibeert ende gesien diversche pourtraicten oft modellen in de voors. requesten vermelt. Daerby oock in de conclusie wordt versocht d'advys ende ordre van de drye ledenen om hen remonstranten nae deen of dander te reguleren. Opiniën van de heeren van den Iersten Lith. Ierst nopende de requeste van de heeren fabryckmeesteren van St.-Jans-Evangeliste maecken hen conform met het pourtraict van d'oxael tot Antwerpen begroot tot XIm gulden ende authoriseren denselven tot het beginnen, maecken ende effectueren van dyen, met oock bedanckinge der heeren remonstranten over henne sorchvuldigheid, daerinne henne E. gebeden worden te willen continueren. Consules conform. Dekenen conform, behoudelick dat sulcx geschiede ende gemaeckt wordde sonder belastinge deser stadt. | |
VII. Uittreksels uit het Vonnis van den Raad van Brabant te Brussel, van 9 Mei 1916Ga naar voetnoot(1).Alsoo inden raede van onse genaedighe heeren ende princen Albert ende Isabel Clara Eugenia Infante van Spaignen etc. geordonneert in desen hunnen lande ende hertochdomme van Brabant waere seven daeghen inde maendt van Junio int jaer ons heeren 1614 bij ende van weghen Coenraedt Norenborch bij sijne supplicatie verthoont ende te kennen ghegheven geweest in substantie hoe dat hij bij seker scriftelijck contractGa naar voetnoot(2) tusschen de fabryckmeesters van sint Jans Evangeliste kerke tot tsertogenbossche vuyt voorgaende ordonnantie ende resolutie vande drije leden der selver stadt ter eenre ende hem suppliant ter andere syden aengeghaen, hadde aengenomen te leveren ende te maecken een oxael | |
[pagina 35]
| |
inder selver kercke opden voet ende conformelijck de schilderije oft pourtraict ten anderen tijden bij die van Antwerpen doen maecken vanden oxaele aldaer in onser Liever Vrouwen Kercke te stellen, alsdoen onder de voorschreven fabrijckmeesters ende onder de heeren schepenen der voorschreven stadt van tsertogenbossche berustende bij welcken contracte tot het voorschreven pourtraict bijgevueght ende verandert waeren diversche wercken ende ordonnantien d'welck hij suppliant aengenomen hadde te maecken ende te leveren voorde somme van elff duysent carolusguldens; dan also 't voorschreven oxael buyten het voorschreven pourtraict meer wercken hadde verheyst als tselve was medebrengende, te wetene dieghene bij den voorschreven contracte tot het voorschreven pourtraict bijgevoeght ende verandert waeren, soo was hem suppliant daervoor toegeseeght geweest alsulcken recompense als de heeren van de magistraet ende kerckmeesters sulcx inde redelyckheyt souden vonden hebben te behooren tghene bij apostille vande voorschrevenen schepenen ende aggreatie vande drye leden voorschreven was verandert ende geinterpreteert in priseringhe vande voorschreven wercken te doene bij meesters hun des verstaende ten wedersijden te kiesen ende dat die voorschreven suppliant daervan vervolghens alsulcken priseringhen soude worden betaelt ende voldaen welcken aengemerckt ende dat het voorseid oxael alsdoen was vollevert ende dat nochtans die voorschreven fabrykmeesters neffens de drije ledenen der voorschreven stadt in weygeringhe waeren blijvende, hun naer tghene voorschreven was te reguleren oft eenighe meesters te nomineren, ter fine als voor, tot sijns suppliants groote schaede ende achterdeele, nyettegenstaende hij denselven daertoe soo door een groenroede als bij requeste respective hadde doen insinueren ende versoecken........................ .................................... [reconventioneele eisch der fabrijkmeesters]... ten eijnde gewesen ende verclaert soude wordden voor recht dat de voorschreven gereconvenieerde gehouden ende verbonden soude sijn tott behoeft der voorschreven kercke te restitueren de somme van twee duysent gulden ter goeder rekeninghe bij hem oft van t'sijnen t'weghen boven de voorschreven elff duysent gulden over ontfanghen, ende genoten metten behoorlijcken intereste derselver somme, ende dat voorts deselve gereconvenieerde gehouden soude sijn te leveren den voorschreven altaer ende twee pilernen boven op 't voorschreven oxael ende wapenen binnen choors volghens het voorschreven contract ende tot dyen ter saeke van allen de voorgeruerde andere ontbreckende ende nyet volleverde wercken, omissien ende faulten schaden ende interesten daaraff dependerende op te legghen ende te betaelen alsulcke somme van penninghen als deselve by thoon oft estimatie ende liquidatie bevonden soude wordden te bedraghen, ende etimabel te sijn.................. .................................... [Uitspraak]... op al wel ende rijpelijck geleth, met oick geconsidereert t'gene des men in desen behoorde te consideren ende wes eenichssints soude hebben connen oft moghen gemoveren haere Hoocheyden als hertoghen van Brabant condemneren de voorschreven rescribenten aenden voorschreven suppliant (boven de somme van elff duysent guldenen begrepen inden contracte van den XXIen decembris anno XVIe ende thien tusschen partijen aengeghaen) op te legghene ende te betaelne de somme van sesse duysent guldenen metten intereste van dyen teghen den penninck sesthiene t'sedert de litiscontestatie in desen geschiet behoudelijck cortinghe vande betaelinghe daarop gedaen, verclaerende de voorschreven partyen respective, om anders oft voordere versocht ende gecontendeert te hebbene nyet ontfanchbaer, condemnerende tot dyen die voorschreven rescribenten in d'eene hellicht van de costen ter saecke van desen processe geresen ter taxatien ende moderatien vanden voorschreven raede, d'andere hellicht om redenen compenserende. Gegheven ende vuytgesproecken binnen der stadt van Brussele neghen daeghen inde maendt van Mayo int jaer ons heeren 1616. |
|