Onze Kunst. Jaargang 17
(1918)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 159]
| |
Abraham van Beyeren
| |
[pagina 160]
| |
Merkwaardig is het, dat in de tweede helft der 19de eeuw zich dezelfde gebeurtenissen nog weer eens op andere wijze in de schilderkunst herhaalden; sommige stillevens van Courbet nam., o.a. dat met de appelen uit het Rijksmuseum te Amsterdam, missen ook die eenheid van stilleven en omgeving. Courbet wilde die eenheid wel, maar vermocht ze niet weer te geven; eerst Manet en de impressionisten wisten ze weer uit te drukken, hun schilderijen zijn meer een harmonisch geheel geworden. Ten slotte blijven ons nog enkele werken te bespreken over, die door Van Beyeren in zijn laatsten tijd zijn geschilderd naar ik vermoed. Hiertoe behooren o.a. het stilleven uit het Mauritshuis. Deze schilderijen houden het midden tusschen het interieur en het stillevenschilderij, meestal komen er een geel koperen vijzel, een geplukte kip, soms ook ingewanden op voor. Geel, rood en zwart in donkere, warme tinten zijn de meest voorkomende kleuren op deze stillevens. Het is een combinatie, die we vooral bij Rembrandt vinden, een der redenen waarom ik dan ook vermoed, dat ze door Van Beyeren in zijn Amsterdamschen tijd, of daarna nog, geschilderd zijn, toen toch bewoonden beide schilders dezelfde stad, zoodat Van Beyeren gelegenheid had Rembrandt's kunst van nabij te leeren kennen. Bovendien deze stillevens zijn zoo vrij en gemakkelijk geschilderd, geven ons den indruk van het gewone zoo ongedwongen weer, dat dit wel werk uit Van Beyeren's allerlaatsten tijd moet zijn. Immers naar dit volkomen vrij worden zien we Van Beyeren gedurende zijn geheelen ontwikkelingsgang streven. Behalve stillevens en bloemstukken heeft Van Beyeren ook zeegezichten geschilderd, men vindt ze in de musea te Rotterdam, te Straatsburg, in het Stedelijk Museum te 's-Gravenhage, er was er ook een op de tentoonstelling te Amsterdam ter eere van Rembrandt in 1906. Het is waarschijnlijk, dat deze schilderijen, door Van Beyeren gemaakt zijn in den tijd, toen hij in Amsterdam woonde, dus ongeveer 1672, al is het misschien niet geheel overtuigend, dat die zeeën toen juist geschilderd zijn, ons treft namelijk de overeenkomst met het werk van Amsterdamsche meesters als Jac. van Ruisdael en Allart van Everdingen. Het werk van deze schilders komt ons in de eerste plaats in de herinnering omdat de wijze, waarop de zeeën bij Van Beyeren zijn weergegeven, veel heeft van die bij genoemde schilders. Het zijn zeeën met hoogopgezweepte golven, donkere zware wolken drijven daarboven, terwijl schepen met bolle zeilen voortgestuwd worden door den storm. Wellicht dus dat Van Beyeren, toen hij met Ruisdael en | |
[pagina 161]
| |
Van Everdingen in dezelfde stad woonde er ook toe kwam zulke onderwerpen te schilderen; nadere gegevens omtrent een kennismaking met deze schilders zijn er echter niet, het is daarom ook mogelijk, dat Van Beyeren het werk van deze schilders reeds eerder navolgde. ABRAHAM VAN BEYEREN: Stilleven.
(Mauritshuis, Den Haag). Van het leven van Van Beyeren, nadat hij in Amsterdam was gaan wonen, weten we weinig. Het laatst wat we over hem vernemen is, dat hij in 1674 lid van het Alkmaarsche schildersgilde was; waar en wanneer hij stierf is onbekend. We hebben thans de ontwikkeling van Van Beyeren's kunst in haar geheel gevolgd en zijn nu aan het slot van die ontwikkeling, aan het bespreken der algemeene en bijzondere eigenschappen van zijn kunst toe. Van Beyeren was, zooals we zagen, een buitengewoon veelzijdig schilder, want niet alleen maakte hij allerlei soort van stillevens, maar bovendien kennen we bloem- en marinestukken van hem. Deze veelzijdigheid was voor dien tijd iets zeer bijzonders, daar de meeste 17de-eeuwsche Hollandsche stillevenschilders zelden iets anders dan | |
[pagina 162]
| |
stillevens schilderen. Men ging zoover, dat men zich ging toeleggen op het maken van een enkel soort van stilleven; zoo had men schilders, die specialiteit waren in het schilderen òf van bloemen, òf van wild, òf van ontbijten. Zoo was het vischstuk de specialiteit van Van Beyeren. Van Beyeren bezat dus beide: veelzijdigheid en voorkeur voor een enkel soort van stilleven. Het specialisme, ook dat der Hollandsche stillevenschilders, leidde dikwijls tot een eigenaardig soort van dilettantisme, wanneer een nader ingaan op de dingen, een grondige studie ontbrak. Bij Van Beyeren is van dilettantisme echter geen sprake. Een schilderij van Van Beyeren herkent men aan zijn voorkeur voor gebogen lijnen, aan de rustige compositie, aan de kleurcombinatie van rood, wit en zwart, vooral ook aan de glinsteringen en glimlichten op de voorwerpen. We vinden de zacht gebogen lijnen in de contour van zijn druiventrossen en van een broodje, in de plooien van tafelkleed of servet, tot in de loshangende schillen eener citroen toe en in de versieringen der gedreven schalen. Dikwijls was de voorliefde voor dergelijke vormen aanleiding tot het kiezen van voorwerpen, waar ze van nature reeds aan voortkwamen, liefst zelfs meer dan eens; zoo schilderde Van Beyeren de brandewijnkom om zijn twee ooren, den kreeft en de krab om hun scharen, de schalen om hun hoekigen of veelgeschubten rand. Men zou meenen, dat een stilleven, uit een aantal van dergelijke voorwerpen samengesteld, druk moest zijn, maar ze geven ons integendeel een gevoel van rust, daar er een verband is tusschen de vormen van de hierboven genoemde voorwerpen - hetzij dat de lijnen aan elkaar tegenovergesteld zijn, zooals bij de brandewijnkom, den kreeft en de krab, hetzij dat ze naast elkaar geplaatst zijn, zooals bij schalen, waar ze een gemeenschappelijk middelpunt hebben - en tusschen de vormen der verschillende voorwerpen, want in de geheele compositie is er rekening gehouden met de harmonische werking der omtrekken en lijnen. In groote partijen zijn zijn stillevens ingedeeld, breed zijn de schaduwen. Een groote levendigheid bezitten Van Beyeren's schilderijen, doordat tal van bijzonderheden weergegeven zijn: dan eens zijn het de puntige uitsteeksels van een sterk rijpen meloen, die onze aandacht trekken, een ander maal zijn het de stelen van vruchten. Groot was het gevaar bij het weergeven van allerlei details te vervallen in het minutieuse en kleinzielige, zooals inderdaad met vele der Hollandsche stillevenschilders gebeurde. Van Beyeren's schilderijen hebben echter nooit deze eigenschappen, omdat zijn wijze van schilderen breed is, hij weet ons altijd te boeien door de uiterst fijne kleurnuances en het | |
[pagina 163]
| |
tintelend licht, dat op de voorwerpen ligt. Zooals we reeds zeiden vormen wit, rood en zwart de hoofdkleuren bij Van Beyeren, zijn tinten zijn eerder flets dan schel te noemen. Soms schildert hij een ruiker uit enkel witte en roode rozen, witte en roode anjelieren, witte en roode tulpen bestaande, zijn vischstillevens geven een rijke nuanceering van wit tot bruin met wat rood te zien. Op zijn stillevens is het harde geel van een citroen gedempt tot een zachter tint en over het geheele schilderij ligt dikwijls een goud-geelachtig licht. Blauw komt bij Van Beyeren uiterst zelden voor, een enkel maal als een blauw lint, dat aan een horloge is bevestigd; hij toont zich hierdoor verwant aan de geheele school van Rembrandt, waar men de blauwgroene kleuren slechts bij uitzondering aantreft, namelijk bij Aert de Gelder. Een voorwerp wordt door Van Beyeren gegeven door breede, dunne penseelstreken, die in meerdere lagen over elkaar heengeschilderd zijn, hier en daar zet hij helle lichten door druppels verf op het doek te laten vloeien, soms zijn ze tot rijen van zeer kleine tot grootere puntjes geworden, met verschillende lichtsterkten, waardoor ze op ons den indruk maken van te glinsteren en te schitteren. ABRAHAM VAN BEYEREN: Zeegezicht.
(Museum Boymans, Rotterdam). Zoo hebben we dus Van Beyeren leeren kennen als een zeer be- | |
[pagina 164]
| |
langrijk stillevenschilder. We zagen ook dat Van Beyeren van verschillende kanten invloed onderging. In de eerste plaats had hij veel te danken aan de Vlaamsche kunst uit het begin der 17de eeuw: het was voornamelijk Rubens' omgeving, die invloed op hem uitoefende. Een tijdlang sloot hij zich daarna aan bij De Heem, de meester wiens werk veel Vlaamsche eigenschappen toont en die langen tijd in Antwerpen woonde; in zijn bloemstukken doet hij wat een enkel punt betreft aan D. Seghers denken. In het streng-rustige van Van Beyeren's schilderijen en hun gedempte kleuren herkennen we echter het werk van den Hollander. Bij de meeste Hollandsche stillevenschilders is het weergeven van de stofuitdrukking datgene waar het eigenlijk om gaat, Van Beyeren echter geeft bij voorkeur weer hoe voorwerpen er uitzien als zij zich in een bepaalde ruimte bevinden, waar het licht hun kleuren tempert of soms sterker doet uitkomen, hun vorm verflauwt of accentueert. Op tal van stillevens door andere schilders gemaakt was het licht eveneens een belangrijke factor bijv. op die van Kalff, doch bij hen was dikwijls de technische vaardigheid, die soms uitliep op geraffineerdheid de hoofdzaak, Van Beyeren's werk heeft dat echter nooit. Over Van Beyeren's verhouding tot Italië hebben we nu nog te spreken. Zijn stillevens toonen een voorliefde voor de zware en massale vormen der voorwerpen en bij voorkeur verdeelt hij zijn stillevens in groote partijen. Het zijn beide eigenschappen, die een kenmerk zijn van den Italiaanschen barok; de overeenkomst met Van Beyeren wordt ons dadelijk duidelijk, wanneer men een schilderij van Van Beyeren met een Italiaansch vergelijkt, om bij de stillevens te blijven, bijv. een Italiaansch stilleven van Don Antonio uit de 17de eeuw met een van Van Beyeren. Behalve de vormen herinneren ook de warme donkere kleuren en bijna zwarte schaduwen op de schilderijen uit Van Beyeren's laatsten tijd aan Italiaansche kunst uit de 17de eeuw en wel speciaal aan de Napolitaansche school. Onder hen treft men ook voortreffelijke stillevenschilders aan als Recco, met wiens kunst die van Van Beyeren nauwe verwantschap toont. Op de overeenkomst met Rembrandt, wat betreft de combinatie der kleuren, wezen we reeds, eveneens op die met P. de Putter, wat betreft het onderwerp en op enkele andere overeenkomsten o.a. met Van Aelst en de Fransche kunst. Tenslotte nog iets over Van Beyeren's leven; we zagen, dat hij een zwervend leven heeft geleid, achtereenvolgens woonde hij in Leiden, Den Haag, Amsterdam, Alkmaar. Uit de bronnen vernemen we | |
[pagina 165]
| |
verder, dat Van Beyeren in nauwe aanraking kwam met de schilderswereld van zijn tijd en er een niet onbelangrijke plaats innam. Zijn vader was gehuwd met de zuster van den schilder C.A. van LinschotenGa naar voetnoot(1), Abraham van Beyeren zelf trouwde met de dochter van den schilder Queborn, waardoor hij de zwager werd van Pieter de Putter. Een werkzaam aandeel in de belangen der schilders zelf nam hij door het helpen oprichten van een nieuwe schildersvereeniging te 's-Gravenhage in 1656. Niemand zal tegenwoordig ontkennen, dat de stillevens van Van Beyeren behooren tot de belangrijkste uitingen van 17de-eeuwsche kunst. Niet altijd echter werden ze zoo gewaardeerd als thans. Tijdens Van Beyeren's leven werden ze meer dan eens slecht betaald, zoodat eens zeven van zijn schilderijen voor een enkel kleedingstuk werden gegevenGa naar voetnoot(2), doch over het algemeen kan men zeggen, dat ze in de 17de eeuw zeer geapprecieerd werden. Weinig waren ze echter in tel gedurende de 18de eeuw en ook nog in het begin der 19de, tijden, waarin het schilderen van stillevens in het algemeen niet zeer hoog werd gesteld. Ongeveer 1860-'70 brak er voor de kunst een nieuwe tijd aan, die verandering ging uit van Frankrijk. Het was een periode, waarin bijna alle onderwerpen geschikt werden geacht om geschilderd te worden, ook het stilleven werd toen meer dan vroeger gewaardeerd. In dien tijd was het, dat Zola de woorden uitsprak: ‘Un oeuvre d'art est un coin de la nature, vu à travers un tempérament.’ Omstreeks 1880 werd de nieuwe richting ook in de Hollandsche kunst merkbaar, men ging hier, na langen tijd, weer belang stellen in dergelijke onderwerpen als stillevens. Het eerst begonnen de kunstenaren daarmee, de stillevens van Van Beyeren o.a. vielen zeer bij hen in den smaak, wat zeer begrijpelijk is, daar de wijze, waarop hij schilderde impressionistisch is als het werk van gene. We behoeven ons dan ook volstrekt niet te verwonderen, dat bijv. Jacob Maris in zijn collectie een stilleven van Van Beyeren hadGa naar voetnoot(3). Thans zijn we aan het einde ook van het laatste stuk van deze studie gekomen; ik meen, dat hiermede het overzicht van Van Beyeren's kunst thans voltooid is, en ik hoop erin geslaagd te zijn een vrij duidelijk beeld van dezen kunstenaar voor oogen te hebben gesteld.
IMA BLOK. |
|