| |
| |
| |
| |
Kunstberichten van onze eigen correspondenten
Tentoonstellingen
Amsterdam
Izaac Israëls bij Buffa.
Er is geen schilder, die zoo onvermengd picturaal kunstgenot schenkt als Izaac Israëls. Het is ál spontaanheid en lust tot schilderen. Er is geen opzet in zijn werk en geen troebelheid van bijbedoeling. Het is niet decoratief, niet monumentaal, niet idyllisch, niet romantisch, niet dit of dat, - en niettegenstaande al dat negatieve, of juist door het missen van al die negatieve bijzonderheden, zeer positief schilderachtig. Hij beheerscht het handwerk als weinigen, maar waar zelfs de knapsten in een ten slotte verkeerd gestuurd streven naar stof- en vormvoleindiging - hetgeen allerminst het doel der schilderkunst is - hun kunnen en zoo hun kunst verkrachten, houdt hij zich prachtig in, zet hij geen lijn of veeg te veel, en laat hij genoeg ruimte over tot kunstzinnige aanvulling, voor zichzelf en voor ons. De aesthetische verbeelding wil óók wat. Welnu, deze schilder houdt juist daar op, waar hij het kernachtigste gezegd heeft, wat hij op zijn gemoed had; de rest die hij er kon bijdoen, zou slechts commentaar zijn. Er is geen eerlijker werker dan hij.
Deze kunstenaar kan gerust op reis gaan met zijn penseel, want in Parijs en Londen, aan den Theems of bij den Mont-Blanc, blijft hij zichzelf. Daarom kon hij ook de meening te schande maken, dat een Hollandsch schilder van Zwitserland nooit iets moois kan maken.
Hoeveel heb ik in den loop der jaren al niet van hem gezien en hoe dikwijls de zuiverheid van zijn schilderwerk critisch kunnen toetsen - van den goeden Kroniek-tijd af - tegenover het wantrouwen en wanbegrip der tijdgenooten, die nu wel gaandeweg tot een beter inzicht schijnen te komen, - en telkens weer verrast hij door de picturale zuiverheid van zijn werk. En zoo blijft hij van de modernen de modernste.
| |
Jan Mankes,
die niet minder dan een 20-tal kleinere en grootere werken tentoonstelt, hebben we hier reeds enkele malen besproken. Zijn figuur krijgt meer en meer relief in het veel schilderend Holland. Een fijn relief, teêr in de overgangen van licht en schaduw, edel in de schakeering der kleuren, welke niet zoozeer physische verschijnselen zijn als wel psychische symbolen, of beter nog: de psychische spheer, waarin hij een glas met Rozen hult, of een Maanlandschapje, zijn Theeschenkster of zijn zelfportret. Stel u voor: een niet door het zien van veel schilderijen veler landen en tijden bedorven ziel, als decoratie-schilder bewonderaar van Japansch en Chineesch lakwerk en tevens van Matthys Maris' overgevoelige kunst, die bezig is zijn naaste omgeving: zijn tuin en zijn tuinman, zijn vrouw en hare bloemen, zijn geit en de wei, slootkant en dorpslaantje te schilderen, met in zijn hoofd den fijnen decoratieven zin én zijn droom.
Ik weet niet of 't zoo gegaan is, maar wel dat dit een natuurlijke levensgang zou zijn, welke verklaart hoe hij tot dit bijzondere werk gekomen is. - Hij moet evenwel voorzichtig zijn en zijn talent niet verkrachten, als in dien grooten man of die groote witte
| |
| |
geit, die bovendien onaangenaam hoog in 't kader hangt. Hij blijve bij het fijne en teêre, dat zich òf ijl en wijzig, òf strak glanzend, uitspreidt, decoratief in den goeden zin, van teekening en kleur, - het monumentale is hem vreemd en ook de diepe zin, die het reëele kan doordringen, ontgaat hem.
| |
Moderne kunstkring.
De ‘Moderne Kunstkring’ heeft reeds hare geschiedenis en maakt nog steeds geschiedenis. Er was zelfs veel geruchts en veel stof opgewaaid, zooals altijd als er strijd is. Wij zullen er ons niet in mengen, en blijven liever bij onze hooge houding van belangstellend toeschouwer, die als criticus slechts in belangeloos welbehagen kunst en schoonheid wenschen te waardeeren.
Er zit althans leven en levensmoed in dien kring van zichzelf aldus noemende ‘Modernen’, die nochtans oude praktijken toepast om zich een weg te banen tot de ziel des volks. De strijdkreten en -leuzen zijn tijdelijk verstomd, nu het leger der Modernen zijn tenten opsloeg aan de voornaamste gracht van het oude Amsterdam, waar patricische voornaamheid en burgerdeugd een traditie is, wars van moderniteit (Keizersgracht 756), en waar deze kunst zich nog niet thuis voelt. De leuzen zullen weer worden aangeheven. De vaandels worden reeds uitgedragen.
Het heeft de Heeren Dr. H.P. Berlage, Prof. Dr. A.J. der Kinderen, Jhr. C.W.F. van Riemsdijk, Jhr. Mr. Dr. A. Roëll, Willem Royaards en Dr. Albert Verwey behaagt het eerelidmaatschap aan te nemen. Niemand minder dan J.Th. Toorop is eere-voorzitter. Conrad Kickert is voorzitter, C.A. Wijnschenk Dom secretaris-penningmeester, J.G. Weyand commissaris, terwijl als Genooten vermeld worden P. Alma, Le Faucoumier, M. Gromaire, H.F. ten Hoel, M.J. Lau, F. Leger, P. Kontschalowsky, Ilja Mackhoff en J. Verhoeven.
Bij Koninklijk Besluit van 23 Juli 1915 is het Genootschap van Kunstenaren Moderne Kunstkring erkend.
Erkenden wij, dat de leuzen heinde en ver hebben weerklonken, dat de strijdkreten heilzamen schrik teweeg brachten in het slootjes met eendjes- en molentjes-schilderend Holland, dat het vaandel met de namen der eereleden, nu ja, een glimlach opwekt, - en dat achter die leuzen en het vaandel wel het leger van... belangen optrekt. Wij zullen het gadeslaan, en het boek der historie, althans deze kroniek, zal getuigen van zijn daden.
De daden der kunst slechts grijpen in de werkelijkheid der kunst in - waar een leus boven dwarrelt als een zeepbel -, en tot nog toe heeft deze heele kunst, die mij toeschijnt meer van voorbijgaande beteekenis te zijn of over te zullen gaan in een nieuwe decoratieve kunst, nog weinig in den historischen gang der schilderkunst ingegrepen.
D.B.
| |
Den Haag
Tentoonstelling, Walter Vaes bij Kleykamp
Het is al reeds eenige jaren geleden dat Vaes bij den kunsthandel Schüller, een tentoonstelling van zijne werken hield. Toen was hij al geen onbekende meer in Holland. Hadden niet Baseleer en Vaes met nog eenige anderen het gewaagd in den Haagschen Kunstkring en te Amsterdam het ijs te breken, waardoor de weg werd gevonden tot de harten van het, nu hem zeer bewonderende, Hollandsche publiek? Na Schüller's expositie, zorgde hij wel, dat de eens op hem gevestigde aandacht, niet verflauwde, door telkens zijne werken naar hier te sturen: Zoowel op de vierjaarlijksche te Amsterdam, als op de, door den Heer Delen, georganiseerde tentoonstelling van Belgische Kunst konden wij zijne vorderingen volgen.
Hier op de expositie in de Oranjestraat, treedt zijn eigen karakter sterker op den voorgrond dan op vorige tentoonstellingen, toen de kunstenaar nog den invloed onderging van verschillende richtingen, die zijnen geest zeer na lagen, en hem beurtelings beinvloedden.
Vagelijk kwam de uiterst gedistingeerde smaak zich toen reeds uiten, die thans in zijn volle expansie te bewonderen valt.
Subtiel en toch vast, weet hij zijn rozen te schilderen, zijne anjelieren tegen een witten fond uit te doen komen, bij een diffuse be- | |
| |
lichting die tot in de kleinste onderdeelen doordringt, en een atmospherische werking toovert van groote charme.
Ook zijne portretten dragen dit kenmerk; ze zijn zeer liefdevol aanschouwd, en met een uiterste gevoeligheid voor den lichtval op het doek gebracht. Stil en rustig zien de figuren voor zich uit, in zachte, lichte tinten geschilderd, heel dun in de verf, die op sommige plaatsen nauwelijks het doek beroert. Daardoor krijgen ze het aspect van waterverfteekeningen. Ze zijn door de vlakke, eenvoudige opvatting aan de Japansch-decoratieve werken van Whistler verwant. Steeds meer weet Vaes zich te verinnigen, steeds meer zich te verdiepen in zijne sujetten, waardoor zijne persoonlijkheid immer sterker naar voren komt, een persoonlijkheid, die zeer de Haagsch School na staat, waar intimiteit het wint van uiterlijkheid.
| |
Tentoonstelling onder het Palace-hotel te Scheveningen
Wat de laatste tentoonstelling in dit seizoen door den kunsthandel De Graaf en Kennes in de lokaliteiten onder het Palace-Hôtel voor belangrijks opleverde, was het werk van Pol Dom. Niet dat de doeken met bloemen en de interieurs uit Laren van Kever niet het vermelden waard zijn, het tegenovergestelde is het geval, maar zijne werken zijn zoo bekend, zijn reeds zoo dikwijls door ons besproken, dat we met een herhaling van het opsommen van hunne voortreffelijkheden den lezer niet zullen vermoeien.
Pol Dom is geen hómo novus voor ons. Zoo af en toe zagen we zijn arbeid op tentoonstellingen van Belgische Kunst hier en te Laren. Ook bewonderden wij reeds menigmaal zijn knappe affiches, waarvan dat voor het Nederlandsche leger al bijzonder gelukkig uitviel. Daarin leerde hij zich kennen als een geroutineerd teekenaar, die oog voor het karakteristieke en caricaturale heeft.
Op een vorige tentoonstelling werd onze nieuwsgierigheid gaande gemaakt naar het portretwerk van dezen Antwerpenaar, door twee photo's van zijne beeltenissen, die door hunne losse, natuurlijke houdingen onze aandacht trokken.
Op deze tentoonstelling nu is een portret van den kunstenaar zelf geëxposeerd.
Tegen een grijs-blauwen fond komt de gedaante van een flinken, struischen jongen kerel, clean-shaved als een Amerikaan, naar voren, het palet en de penseelen in de hand, het hoofd op zijde.
Naast de zuivere plastische uitbeelding, is er een atmospherische werking in dit schilderij, dat het tot een naturalistisch kunstwerk van den eersten rang stempelt. Gevoelig en toch vast is de vorm in de verf geborsteld, die immer beheerscht bleef en overal verantwoord werd. In vergelijking met dit portret zijn de ‘Huizer vrouwen’ decoratief-illustratief, ze missen het diepe doordringen in de psyche, dat het zelfportret kenmerkt.
Het kleine portretje van een Huizer vrouwtje is voortreffelijk.
Het is gedistingeerd, geeft niet te veel en niet te weinig. Schoon niet zoo diep gezien als het eigen portret, bekoort het door den zuiveren kijk en een ongekunstelde voordracht.
Nog zijn eenige bloemstukken te herdenken. Ook daarbij is, in de eerste plaats, de lokale kleur belangrijk, die evenals in het werk van Walter Vaes overheerscht. De rozen zijn bijzonder vlot geschilderd, even gezien en snel op het doek gebracht, waardoor een frissche directheid werd verkregen. Er ontbreekt echter die innigheid, welke Vaes' bloemen zoo bijzonder sympathiek doet zijn.
| |
Hollandsche teekenmaatschappij.
De dood heeft rondgewaard onder de leden van de Hollandsche Teekenmaatschappij. Vier zijn er overleden, wier werken, met rouw omfloersd, een sombere trophée vormden in de groote zaal van Pulchri Studio, waar de 39ste tentoonstelling van het Genootschap dit jaar weer werd gehouden.
Van de, in 1876 opgerichte, vereeniging zijn nog maar een drietal leden in leven; te weten: Gerke Henkes, die nu ook op het appél was verschenen, Julius van der Sande Bakhuyzen en Mevrouw H. Bisschop - Swift.
De grootmeesters der Haagsche School, Mauve, Bosboom, de Marissen en Jozef Israëls, behoorden tot de oprichters, waarvan nu kort geleden Blommers en Mesdag zijn overleden.
| |
| |
Blommers werd hier herdacht door een groep strandgezichten met de bekende schelpenkarren, een moeder en kind en een van zijn zoo picturale portretjes, waar in de eerste plaats naar kleur en leven werd gezocht, en gelijkenis bijzaak bleef.
Mesdag, die jaren en jaren onvermoeid zijn zeestukken naar Pulchri's wanden zond, was vertegenwoordigd door een aantal kloeke aquarellen, die voor de zooveelste maal getuigenis aflegden, wat wij reeds zoo lang wisten, dat de maker een kunstenaar van durf was, die het meer in den breede zocht dan in de diepte, die nooit peuterig of pietluttig, steeds royaalweg zijne gezichten van de zee voordroeg, zóóals hij die zag.
Van de overige afgestorvenen, Neuhuys en Mevrouw Grandmont-Hubrecht, was deeerste niet naar waarde vertegenwoordigd. Zijne groep maakte een zwakken indruk, deed erg verouderd en somber aan. De uitzondering, het ‘Jonge meisje’ uit het bezit van Mevr. Blommers, kon den geheelen indruk niet veranderen.
Het werk van Mevr. Grandmont-Hubrecht, hier aanwezig, was van het beste gehalte. Uit twee portretten en een heel delikaat interieurtje, uit het bezit van Allebé, bleek, welk een te weinig gewaardeerde kunstenares met haar is heengegaan.
Om de hiaten, ontstaan door het overlijden van zoovele leden te vullen, en ook om de door den oorlogtoestand niet verschenen leden te remplaceeren, noodigde het bestuur voor het eerst eenige buitenstaanders uit, om hunne werken, ter opluistering, ten toon te stellen.
Het waren de Heeren Toon Dupuis, Albert Hahn, Prof. Der Kinderen, A.M. Luyt, Gerard Muller, Louis Raemaekers en Jan Sluyters, waardoor vertegenwoordigers der beeldhouwkunst, der caricaturaal-illustratieve kunst, der decoratieve kunst, en der ultra-moderne kunst de gasten waren. Het ontbreken van de buitenlanders, werd daardoor totaal niet gevoeld, waarvoor we den oorlog dankbaar mogen zijn. Waar zooveel begaafdheid werd binnengebracht, vonden de leden het noodig zoo flink mogelijk voor den dag te komen. Wat dan ook slaagde. Allebé en Roland Holst, nooit verschijnende leden, waren aanwezig. Veth en Haverman toonden hunne oude plunje, die lang niet de slechtste van hen is, en eenige nieuwe werken.
Mevrouw Thérèse van Duyl-Schwartze was briljanter in haar pastels dan ooit. Bauer en Breitner belangrijk, ook door vroeger werk, Van Hoytema en Dysselhoff, zeer representatief met hunne beesten, de een van boven het water en de ander van daaronder.
Isaac Israëls zond van zijn nieuwste werk uit Bern, dat ons, wat hij in Parijs en Londen maakte, niet zal doen vergeten. Er is in de Alpengezichten een schraalheid van kleur die we nog niet van hem kenden.
De jongeren, als A. Roelofs, die interieurs vol leven en beweging had gezonden, als Van Mastenbroek, Akkeringa, Koster, Voerman, Witsen, Tromp en De Zwart, ze hadden hun best gedaan om de tentoonstelling zoo schitterend mogelijk te doen worden, om te bewijzen, dat de Hollandsche Teekenmaatschappij er nog mag wezen, nog reden van bestaan heeft.
Edoch deze krachtinspanning droeg een karakter van geforceerdheid. Het leek alsof alle zeilen bij waren gespannen, om het verval te verbergen.
De Hollandsche Teekenmaatschappij, eertijds de voornaamste vereeniging, is niet meer wat zij vroeger was, toen zij als het ware de incarnatie van de Haagsche School kon worden genoemd. Het zal een heele toer zijn om haar weder op dat peil te brengen. Of het Bestuur, door te handelen, zooals nu geschiedde, er in zal slagen, de belangstelling te doen toenemen en het sluipend verval tegen te gaan, zal de toekomst leeren, anders gaat de Teekenmaatschappij denzelfden weg op als dien welken de Etsclub eertijds aan haar einde bracht.
G.D. GRATAMA.
| |
Kunstveilingen
De enkele veilingen, gedurende de laatste maanden gehouden, kunnen wel niet anders beschouwd worden dan als een nog wat schuchtere poging van den kunsthandel, om het terrein te verkennen, en de beurs der verzamelaars onder de wereldkatastrofe te peilen.
| |
| |
Van buitengewone beteekenis kwam er dan ook weinig of niets aan de markt. Niettemin verdienen enkele werken vermelding; de betaalde prijzen bleven doorgaans niet beneden het normale; zekere stukken zijn sedert een vorige veiling zelfs gestegen.
FREDERIK MULLER & Co. veilden op 6-8 Juli een aantal schilderijen en antiquiteiten. Daarvan noteeren we: Bakkerkorf, Bijbellezende oude Dame (verz. Steengracht), f 3225; twee kleinere stukjes van denzelfden schilder f 1250 en f 850; een Bosboom f 1700, een goede Bisschop f 1125; Vincent van Gogh, Tuin te Arles (aquarel) f 1150; een aquarel van Willem Maris f 1700; een schets van Rousseau slechts f 1600. Onder de oude meesters vallen te vermelden: twee Riviergezichten van Van Goyen, te zamen f 5700, en een schoorsteenstuk van DeWitt f 1400.
Voor de antiquiteiten bleek er meer animo te zijn dan voor de schilderijen. ‘Famille rose’ schotels gingen f 1300 en f 1000 de twee; een blauw Delftsch kasstel gemerkt v. Duyn f 1000; een paar Delftsche schotels f 500; vier ramen met gebrand glas f 1200; een gangklok f 900; een tafelklok f 1275; een hangklok f 1126; kasten en andere meubels f 825, f 590, f 500 etc.
C.F. ROOS & Co. veilden op 5 October het kabinet Jan Langerhuizen, hoofdzakelijk samengesteld uit werken der Hollandsche schilders van de vorige eeuw. Ziehier enkele vermeldenswaardige prijzen: D.A.C. Artz, Het gebed vóor den maaltijd f 1225; David Bles, Oranjeklanten en Keezen f 1250; J. Bosboom, de St. Bavokerk te Haarlem, een belangrijk stuk, f 10000; een Kerkinterieur van denzelfde f 2700; Willem Maris, de Stal f 875; H.W. Mesdag, Barken op zee f 925; Alb. Neuhuys, het bereiden van den Maaltijd f 1625; verschillende kattenstukjes van Henriëtte Ronner, f 800, f 580, f 350; Ph. Sadée, de Brooduitdeeling f 1400; Schelfhout, gezicht op den Dam f 1550; Ch. Verlat, de Vossen f 1000.
| |
Varia
Het modern interieur.
Onder deze benaming heeft zich te Amsterdam een groep kunstenaars gevormd, tot onderlinge samenwerking op het gebied van woningversiering. Tot de leden behooren Dr. H.P. Berlage (bouwkunst); Jac. van den Bosch (bouw- en meubelkunst); Le Fauconnier(schilderkunst); Piet van Wijngaerdt (schilderkunst); Thérèse van Hall (beeldhouwkunst); Chris Lanooy (ceramiek); Willem Brouwer (ceramiek); C.H. Lantman (drijfwerk); Frans Zwollo (drijfwerk) en Margaretha Verwey (kunstnaaldwerk). Het werk dezer kunstenaars is te zien in ‘'t Binnenhuis’ te Amsterdam.
| |
Nederlandsch Museum.
Door een groep belangstellenden werd aan het Nederlandsch Museum voor Geschiedenis en Kunst te Amsterdam, het model in gips voor een Rotterdamsch Stadhuis aangeboden, volgens het ontwerp van den architect K.P.C. de Bazel.
Dr. H.P. Berlage bood aan hetzelfde Museum zijn ontwerp in gips voor een Beethoven-Huis aan.
| |
Museum Mesdag.
Wijlen H.W. Mesdag heeft het door hem bewoonde huis met den inboedel, palende aan het Museum Mesdag, gelegateerd aan de ‘Naaml. Vennootschap tot Instandhouding en Exploitatie van het Panorama Mesdag’ te 's-Gravenhage. De bedoeling van dit legaat is, om den Nederlandschen Staat die, zooals men weet reeds door schenking eigenaar van het Museum werd, in de gelegenheid te stellen ook het woonhuis van den schilder met de daarin aanwezige meubels en kunstwerken aan te koopen, en dit met het Museum te verbinden.
Deze geheel natuurlijke uitbreiding van het Museum Mesdag ware zeker in hooge mate gewenscht. In een artikel in de N. Rotterd. Ct. ontwikkelt de Heer Haverkorn van Rijsewijk, oud-directeur van het Museum Boymans, het denkbeeld om, bijaldien het gebouwencomplex van museum en woning Staats-eigendom zou worden, dit te sloopen, en te vervangen door een geheel nieuw, doelmatig ingericht museum-gebouw.
|
|