Onze Kunst. Jaargang 14
(1915)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Deel XXVIII] | |
Jan Toorop... Mais quand l'amour est aussi fort que la douleur, oh! que l'homme grandit vite. Il mûrit en une heure. Son âme devient céleste. Dieu se penche pour la regarder, et l'ange des saintes espérances descend pour la ceuillir. In de werken van iedren kunstenaar is de afspiegeling van zijne ziel, van zijn' strijd en zoeken, zijn omdolen door 't leven, zijne smarten en verslagen zijn. Bij enkelen slechts is de juichkreet van het gevonden hebben, 't krachtige omhoogstreven zonder aarzeling. - Die enkele begenadigden, wier werken zijn als de gothische kathedralen, die in buigende devotie-lijnen 'n verpuurde smart uiten, 'n goddelijk lijden als 't ware, geven 't geluk aan de menschheid. Hunne werken geven wel 't lijden weer; maar 't lijden is daar als de smarten van 'n held, waarin men God speurt. Zoo geeft de lijdens-expressie op de Apostel-gelaten in Jan Toorop's werken 'n heldensmart weer, maar de gegrifte Apostel-handen heffen zich tot blijde verkondiging. - We voelen bij 't aanschouwen van deze werken, hoe de groote kunstenaars vele levens mede lijden, hoe 'n kunstenaar boven alles begrijpen moet 't meest verborgene der menschelijke ziel; hoe hij iedere huivering, iedere haast onmerkbare beving, van de kinder-psychē tot die van den bejaarden mensch, moet leeren verstaan, kennen en doorgronden. Slechts langzaam komt tot den kunstenaar dit begrijpen, en de stijging zijner ziel uit zich in zijne puurder en monumentaler wordende werken. - Zoo gaf de laatste tentoonstelling (April 1915) van Jan Toorop's doeken te Amsterdam, waarop vele portretten, symbolische en dekoratieve werken waren bijeengebracht, 'n overzicht, hoe aanvankelijk aarzelend, maar steeds krachtiger en krachtiger, Jan Toorop de omhoogstijging der monumentale helden-lijn in zijne werken zocht te brengen. Op deze tentoonstelling hingen als tegenstelling over elkander de Apostelteekeningen, waarin de psychische expressie tot hoogste evolutie | |
[pagina 2]
| |
is gekomen, en de Gauwdief, 'n groot doek in 1884 geschilderd, toen Jan Toorop in Vlaanderen woonde, en nog opging met echten schildersblik in de sappigheid der wijde Vlaamsche velden, en 't stil-zware beweeg van den krachtigen boer. In dit werk van den toen nog zeer jongen schilder is reeds 'n zuivere techniek, zonder de theorie en kwasi verstandelijke overwogenheid van velen der tegenwoordige jonge kunstenaars. Hij geeft hier 't simpele beweeg bij eene Vlaamsche boerderij, waar 'n jongen gauwdief langs heen wordt gevoerd, aan den arm vastgehouden door den veldwachter, terwijl de oude grijze boer peinzend toekijkt, en 't jonge kind onbewust van 't gebeuren om zich heen, speelt met 'n goud-bladige zonnebloem. In de verte de uitgestrekte, blonde velden, waarop 't eigenaardig droomerige der Vlaamsche landen rust, 't teedere zon-doorzeefde waas der Streuvelsche velden. Hier, in 't peinzing-zware gebaar van den ouden arbeider, 't onbezorgd speelsche van 't kind, heeft Jan Toorop reeds de voorlijnen gezet voor 't grootsche kunstmozaïek, dat hij later in al zijne kleurwisselingen van psychischen, fantastischen, symbolischen en intellectueel-visionnairen aard, tot stand zou brengen. Wel waren in 1884 Jan Toorop's schilderijen eenigszins academisch, doch hij streefde toen reeds naar eenen zekeren, zuiveren vorm, b.v. in Le Respect à la Mort (1884). In dit doek, waar het soepele meisjesfiguurtje 'n melancholisch-Oostersche expressie heeft, werd 't landschap eenigszins beïnvloed door de werken van Guillaume Vogels (in die dagen landschapschilder en fijn kolorist en impressionist te Brussel). Jan Toorop is hier naar de impressionistische schilderwijze overgegaan, eveneens in de doeken van 't volgende jaar (1885), zooals Dame en Blanc, Trio Fleuri en de Theems. Dit laatste tableau uit den Londenschen tijd (1885), door Turner's werken geïnspireerd, kreeg door 't gebruik van het tempermes eene nog sterkere impressionistische techniek. In 1887 werd, eveneens te Londen, de expressionistische teekening Before the Door of a House of Refuge geborenGa naar voetnoot(1). - Terwijl Jan Toorop in bijna alle kunstwerken van den laatsten tijd ‘La sublimité de la terre’ geeft, 't koraal als 't ware van de aarde tot God, zoo trilde in zijne vroegere werken: ‘Le cri de la terre’, de sombere kreet der aarde; de kreet van hen die in niet begrijpen, sluipend in donkren hoek, de handen heffen als tot aanklacht in den strijd om 't bestaan. | |
[pagina 3]
| |
Zoo in Before the Door of a House of Refuge, waar de dorre schare der levens-schipbreukelingen, holoogig, met verwrongen handen en 't stervende geluksverlangen in de lijdens-groote oogen, wachten.... ingezonken, gebroken, vaal in verlaten hoek, wachtend voor 't grijze huis van toevlucht. Hier is in 't gelaat van ééne der wachtende vrouwen 't aarzelende, peinzende, de nog niet geheel gedoofde puurheid der psychē uitgedrukt: maar ook 't uitgezakte en verdierlijkte van den groven slaaf-mensch met rake expressie-lijnen aangegeven. JAN TOOROP: Portret van Generaal J. Drabbe.
Behalve de Gauwdief en le Respect à la Mort ontstond in 1884 ook een Zelfportret in Javaansche gewaden (thans in 't museum Boymans te Rotterdam). De twee laatstgenoemde werken werden dat zelfde jaar eerst in Spa, later ook in ‘l'Essor’ te Brussel geëxposeerd. - Met veel moeite kon in dien tijd Jan Toorop zijne doeken verkoopen, en leefde in | |
[pagina 4]
| |
armoede met den schilder De Groux te Machelen, 'n klein Vlaamsch dorpje. JAN TOOROP: Tijd en Eeuwigheid (Eigendom van den Heer Cremer, Amsterdam).
In dezen tijd bewoog hij zich veel in de werklieden-vereenigingen, leefde mede en at met de arbeiders. Van dien tijd stamt het groote tableau La Débacle, dat voor de collectie van Mevr. Anna Boch (La Louvière, België) aangekocht werd. Later, in 1886-1887 werd hij geïnspireerd door de opstandige beroeringen onder de arbeiders en mijnwerkers in België, tot de doeken Vóór de Werkstaking en Nà de Werkstaking. In Vóór de Werkstaking zijn de werkman en zijne vrouw op zwoelen zomeravond in schemering terneer gezeten op den grond.... De man, de armen onder 't hoofd, somber-angstig voor zich uitstarend, de vrouw met droeve lijdens-vraag om den pijnlijk-saamgenepen mond. Als achtergrond de lijze voortwiegelende rivier, de gravende werkers, en de schemering-zwoele stad. - In Nà de Werkstaking torsen 'n jonge | |
[pagina 5]
| |
werkman en 'n kleinere knaap 't lijk van den staker, van den in opstand gedooden werker, gevolgd in zwijgende treurnis door de vervallen, verdoofde vrouw met 't kind op den arm. Hier is weergegeven de psychē in haar verslagen zijn, en 't gelaten, sleepend droeve van 't onontkoombre gebeuren. JAN TOOROP: Portret van Mgr. Callier, Bisschop van Haarlem.
In 1884 ontstonden ook de schilderijen Le Faucheur en Après l'Enterrement. Après l'Enterrement werd na heel veel moeite en tegenkanting aangenomen en geëxposeerd op de toen gehouden groote Driejaarlijksche Tentoonstelling te Brussel, daar het door de meeste commissieleden afgekeurd werd; doch de bekende dierenschilder Alfred Verwee slaagde er door zijne verdediging in, 't te doen aannemen. | |
[pagina 6]
| |
Le Faucheur werd algemeen geweigerd. Helaas heeft Jan Toorop bij gebrek aan doek, deze twee groote tableaux gebruikt, om er andere werken op te schilderen en zijn ze dus verloren gegaan. De Heer Henri van der Cruysen, advocaat te Brussel, bezit uit dien tijd (1884) nog een paneel Werkmanskind met het groote ronde Brood, en de Heer Ahn (de man, die het groote geluk heeft gehad de verdiensten van den jeugdigen kunstenaar in 1881 te ontdekken en hem in dien tijd voort te helpen) heeft 't Zieke Jongetje in eigendom. Deze laatste doeken zijn van schoone, rijke peinture, en geven de kinder-psyche in al hare teedere, droomerige hulploosheid volmaakt weer. De kinderziel, die Jan Toorop later in nog fijnere nuancen, in nog edeler en pittiger lijnen en kleuren zou uitbeelden, niet alleen door het vele teekenen met krijt en waskleuren, maar vooral door de liefde tot 't kind... Jan Toorop toonde deze liefde voor kinderen door in Domburg in veel lateren tijd (1911) 'n kunstnaaldsteekarbeid-school voor de Domburgsche meisjes op te richten, waar hij decoratieve ontwerpen van hem zelf liet uitvoeren. Deze school heeft maar eenige jaren kunnen bestaan door gebrek aldaar aan onderwijzeressen. In 1900-1901 heeft hij te Katwijk aan Zee aan de visschersjongens op 't gebied van koperdrijfwerk arbeid verschaft, daar zij in den winter weinig of niets verdienden. Hij liet hen lampen en andere gebruiksvoorwerpen vervaardigen, die in Den Haag in daarvoor opgerichte winkels werden verkocht. Van toen af besloot bij de verschillende materialen, voor de versiering van gebouwen aangewend, eigenhandig te bewerken, zooals keramiek, sgraffito en sextiel (1901-1902), en later in 1910 tot 1915 het gebrande glas van de ruiten der St. Jozefskerk te Nijmegen. Al deze technieken paste hij toe, zonder eenigen tijd te verliezen voor zijn teekenen en schilderen van portretten, en kreeg daardoor 'n steeds diepere en diepere kennis van de menschelijke ziel. Zoo is Jan Toorop de teekenaar van den zielegang der menschheid geworden, van de bloesempsychē van 't kind, tot den ragfijnen zielsdroom der ontluikende vrouw, van den oproerig-zoekende tot den in weten geknielde, van den twijfelende tot den geloovende, van den naar rechtvaardigheid dorstende tot den devote. De ziel der menschheid, òpgaande in verlangend streven naar 't geluk, en dolend op vreemde velden, in onbekende wouden; de menschheid roepend, biddend, en leggend eindelijk hare tot rust gebrachte ziel aan Gods stille wateren... Zijne eerste, meer geheel psychisch behandelde portretten (1891) zijn die van Zuster Nellie (mevr. Ary Prins), waarvan er één hangt in 't museum van Zürich, en 't portret van Bétha de Waard (1892), waarvoor | |
[pagina 7]
| |
Jan Veth in ‘de Nieuwe Gids’ sterk de aandacht vroeg. JAN TOOROP: Portret van Mevr. Annie van Schendel.
Daarna het Portret van Dr. Doorenbos (1892), buitengewoon doorgevoerd en zuiver van opvatting, psychisch sterk en toch fijn-krachtig met potlood geteekend; uitgebeeld als de echte Plato-man. - Na dit werk vond Jan Toorop's richting van portret-teekenen reeds dadelijk vele navolgers, zonder dat hij zelf leerlingen in dien tijd wilde vormen. Toen reeds wilde hij het individueel-innerlijke van den mensch-kunstenaar gevormd zien gelijktijdig met zijne teekenhand. ‘De kwaal van onzen tijd,’ zeide Jan Toorop eens, ‘is bij bijna alle kunstenaars die aanvangen, op eenige kranige uitzonderingen na, zoowel bij schilders, beeldhouwers, musici en dichters, 't navolgen van de meesters, waardoor zij absoluut hunne oorspronkelijkheid verliezen. Liever 'n oorspronkelijk kunstwerk met | |
[pagina 8]
| |
vele gebreken, dan 'n nièt origineel zonder fouten. Het assimilatievermogen bezitten weinigen. De meesten hebben zelf niet veel te zeggen en te geven uit hunne ziel, anders zou het oorspronkelijke van zelf geboren worden.’ JAN TOOROP: De Apostel Petrus.
Van de verschillende portretten door Jan Toorop in lateren tijd geteekend, zou ik alleen, daar de anderen reeds vele malen uitstekend besproken zijn, eenige doeken van de jaren 1914 en 1915 willen noemen. In de eerste plaats het in pastel geteekend Portret van Gen. J. Drabbe (1914). - Daar is 'n heel fijne, diepe kunst, die teederheid en droom in zich bergt, en toch oneindige kracht van expressie vraagt. De kunst van 't stille gebaar zou ik haar willen noemen. Dat is weer te geven 't gelaat van hen, die hun leven geleefd hebben, aan wie smart en lijden zijn voorbijgegaan, en die nu als 't ware staren naar dàt, wat verder dan de zee, dan de hoogste bergen is; weer te geven 't gelaat van hen: ‘Who are going to death...’ 't Profiel te lijnen van den bejaarden mensch, om wien de scheemring van 't voorbije als 'n zegening is... - Dit voelde ik, toen ik 't door Jan Toorop geteekend portret van Generaal Drabbe zag. 't Edele, geestige profiel met den sterk-gebogen neus, 't zilveren haar en doordringende oogen, geven den indruk van | |
[pagina 9]
| |
'n krachtig, geniaal-voelend mensch. En toch is er om hem iets, in dat sober-gelijnde portret, dat ons doet voelen den droomer met fijnbegrijpende ziel; dat om hem doet zijn de stilte van den peinzer, van den diep-denkenden mensch en dichter. Hierin is Jan Toorop tot volkomen weergave der psychē geraakt; niet één oogenblik van 'n menschelijke ziel is hier uitgedrukt, maar 't is de weergave der psychē in haar geheele zijn, in haar geheele wezen. JAN TOOROP: De Apostels Thomas en Jacobus.
Mede één der schilderijen van 1914 is 't Portret van den Heer F. Deurvorst. Dit werk is met den bekenden grootschen toets behandeld; de krachtige, energieke en doorgrifte kop vol expressie, de doordringende oogen tintelend van leven. Met breede streken is hier de kleeding | |
[pagina 10]
| |
geschilderd, de achtergrond is meer gedetailleerd. Heel in de verte n.l. heelt Jan Toorop hier even de email-fabriek van den Heer Deurvorst aangegeven; meer op den voorgrond is 't smaragd-groen van 't grasveld zichtbaar, en 'n in zomergewaad gekleede dame en knaap geven 'n lente-achtig cachet aan dit tableau, dat overvloeit van leven en gezonde, stevige schakeeringen. Verder 't Portret van Mevr. Annie v. Schendel (1914) in pastel geteekend op doek, dat ook op de tentoonstelling te Amsterdam geëxposeerd werd. 't Zeer fijne, haast doorzichtig zuidelijk profieltje door 't zwarte haar zuiver omlijst, de donkere, heimwee-volle oogen in de verte starend. Met de witte, bloem-doorragde kanten sjaal broos-vlokkend op 't zwart fluweelen kleed, de rustig saamgebogen handen bijna verborgen onder de ijle kant, tegen 't knop-groen van den achtergrond, schijnt zij 'n jonge droomende vrouw uit den Dogetijd, zittend in den gedempten schemeravond op 't balcon van 't wit Venetiaansch paleis; 't witte boogpaleis, waar groen-schaduwend 't water der donker-geheime grachten om spiegelt, terwijl de sombere trosbloemen wonder-zoete aromen langs de hooge marmer-wanden geuren. In dit portret is aangeduid 't droom-verlangen der jonge vrouw, 't ongekende, onberoerde, dàt wat als 't suave bloem-gelijn in nevelen, even soms zichtbaar is, en dan onuitgesproken weder is voorbijgegaan. Hier is weer verbeeld de psychē der jonge vrouw, in al haar fébrile zijn van teedere levensluistering.... Om 'n psychē geheel weer te geven, moet 'n kunstenaar eerst veel zelf lijden, veel begrijpen en zonder egoïsme zijn; hij moet zich geheel in de vele kleurschakeeringen der menschelijke ziel kunnen verplaatsen. Zoo in 't geschilderd portret van Monseigneur Callier bisschop van Haarlem (1915). Dit portret is bestemd om in 't paleis van mgr. Callier geplaatst te worden, als voortzetting der reeks van bisschoppelijke beeltenissen dezer diocese. Van alle groote portretten door Jan Toorop op doek gebracht, is dit wel een der monumentaalst opgevatte werken. 't Portret zal eigenlijk pas geheel tot zijn recht komen in 'n daarmede aansluitende architectuur. 't Is grootsch van gebaar en houding, en in sober-getemperde en toch warme kleuren. 't Gelaat is hoog intelligent en rustig van uitdrukking. 't Vordert veel kracht en kennis der menschelijke psychē, om de juiste expressie van 'n dergelijke veelomvattende persoonlijkheid te treffen; 't scherp critische van den kerkvorst, 't ascetische van den priester, en 't edel menschelijke tot 'n schoon geheel te doen samenvloeien, waardoor de verschillende, als 't ware verstilde beroeringen der ziel, tot hun recht komen. - De kop is van | |
[pagina 11]
| |
'n schoone verfkleur-behandeling en modelé, in gezonde, stevige peinture. De vleeschtoon, die 'n eenigszins geprononceerde, naar 't rood gaande couleur is, wordt hier door 't puur vermillioen-rood van den stoel, waarop Z.D.H. gezeten is, in bedwang gehouden en tot evenwicht gebracht, zoodat de vleeschtoon tot gedemptheid overgaat. Het bisschoppelijk gewaad is met breedheid schetsmatig behandeld, maar 't kostbaar kruis is geheel in schitterende verf uitgesproken. Ook de kop is uitvoerig, in malschen en rijken toon in de verf gezet. Dit is zeer zeker 't meest monumentale en karakteristiekst opgevatte conterfeitsel van de galerij der bisschoppelijke portretten. JAN TOOROP: De Apostel Bartholomeus.
Het symbolische en visionnaire in Jan Toorop's werk kwam sterker en meer naar voren, gelijktijdig met het scherp-psychologisch teekenen der portretten. In 1890-91-92 ontstonden zoo verschillende symbolische werken, o.a. Tijd en Eeuwigheid (1890-1904). De tijd is hier gesymboliseerd door 'n schemer-bleeke vrouw met blonde, kapvormig- | |
[pagina 12]
| |
gelijnde haren, die in 't grijze kleed op fel-blikkend paard gezeten, schaduw-gelijk en onbekend door de landen glijdt... In hare linkerhand houdt zij 't onverbiddelijke zwaard, waarop 't glimmende doodshoofd grijnst; de andere hand hangt mat neder naast den zandlooper: ‘qui se vide, vide toujours, et les minutes, les années, les siècles passent, passent toujours...’ Op den voorgrond dreigen de verwrongen wezens van 't verderf, evenals in den Tuin der Weeën, die 'n kring van afgrijzen om zich heen schijnen te breiden. - Achter hen de ruïnen van 't verleden, met zijne uitgebeten rotsen, verbrijzelde pilaren, omstortende torens, ontwortelde boomstammen... Hoog rijst de telefoonpaal, die zijne zilverdraden wegbeven laat naar alle zijden: de draden, die verlijnen langs de somber bewolkte lucht en schijnen samen te komen bij den Christus, opgerezen boven allen en alles, boven den tijd en zijn slopend zwaard, boven de steigering van 't trillende paard; de Christus, die den beker van 't Lijden, den beker der Eeuwigheid opheft. En achter de donkere wolkenheid, in blauw en groene pauw-couleuren, 't paradijs, en 't eerste menschenpaar onder den pluimenden, slangomwonden boom der Kennis. - Orgelklanken (1890), waar 'n visionnair-expressieve vrouwe-figuur in schemerwaas voor 't orgel is gezeten. De zware orgelklanken stijgen door de grijze ruimte eener kathedraal, en de witte, passielooze dooden rijzen in gebroken rijen uit hunne graven om de ruischende tonen in zich op te nemen. - Tuin der Weeën (1890), waar 'n gil van levensgefolterden, van in helsche vizioenen krimpenden, dreigt in de donker-verwrongen ravijn-wezens op den voorgrond. Maar er zweeft aarzel-zoekend door de vervallen poort de jonge vrouw, teeder aanhuiverend als 'n verbleekte droeve droom uit vèr verleden, in haar gelaat 't zachte staren, 't troebele niet-weten, en toch 't reine, lijk de zilvren bedding van eene donker-doorstroomde beek, èven oplichtend in belofte. - De Rôdeurs (1891), waar Jan Toorop fel òp liet branden de zengende vlam van 't perverse begeeren in de vertrokken gelaten der mannen op den voorgrond, maar waar ook weder 't vreemd-rosse verlangen der jonge wordende vrouw is uitgedrukt. Hier heeft Jan Toorop toch ook reeds 't wit-devote in 't zachte droom-gelaat der donkere non doen leven; de non, de verpersoonlijking van 't reine in de knop-psychē van 't meisje.- De jonge Generatie (1891), waarin wij 't dramatische aanvoelen, zooals in vele latere werken van Jan Toorop, door gloeiende, brandende, geheimzware kleuren. In dit werk gaat door de kleurexpressie van de fantastisch vergroeide en slang-omkronkelde boomen en gewassen en van den grond, de kreet der aarde weder aan ons voorbij; | |
[pagina 13]
| |
JAN TOOROP: De Apostels Andreas en Simon.
| |
[pagina 14]
| |
de trillende hijging der menschheid. En toch is ook hier weer de innig-verfijnde beschaving van den droomer, die de felheid vermijdt, en steeds 't teedere door 't meer kleurige laat heendruppen. De schakeeringen en tinten boeien hier lijk 'n onbekend woud der wereld, vol vreemde bloeiïngen en geheimzinnig betooverende geuren. 't Is als ware 't woud der toekomst, waardoor de weeën van 't aardeleven zijn verbeefd in tril-zware schokken, en waar nu 'n kalmte, 'n vreemdombloede rust gezonken is. En 't jonge kind der komende tijden wacht er, strekkend de armpjes naar 't verleidelijke licht der toekomst; de oude moeder, de vrouw van 't voorbije, houdt in hare matte, neergebogen hand de dorre bloem van 't verleden. - In 1892 ontstond ook O Grave, were is thy Victory, waar de gestyleerde wezens de lijdensdoornen plukken van 't doode lichaam, op 't donkere kerkhof neergelegen. In dit zelfde jaar teekende Jan Toorop De Drie Bruiden (1892), waar reeds duidelijk zijne neiging tot 't katholicisme merkbaar is. De Drie Bruiden zou ik de symbolische droom van 't leven der wordende vrouw willen noemen. Twee zware klokken bonzen er uit de gewijde en zinnelijke klanken over de wereld, en de ontluikende vrouw luistert naar de koper-gonzende accoorden van 't komend leven... En naast haar is de bruid van Christus (wederom de luisterende non) met vèrstarende blik van in zich-zelf gekeerde ziel donkerend in de lijdensoogen. - Aan de andere zijde der jonge vrouw, de bruid van 't verderf en den dood, met 't troebele, gift-omslangde hartstocht-gelaat. - Daar zijn ook de gebogen, gestyleerde gedaanten, die in vlammende dreiging de felle vaas der zonde ledigen; daar wachten ook de gewijde geesten, in hunne wit-gevende handen lotos-zilvren, teer-bladige bloemen. Er warlen de gierende, scheurende kreten, die de fluweelen donkerheid der lucht doorscherpen; daar zijn echter ook de hoog-opstijgende, goud-keerende geluksklanken; daar is wederom ‘Le cri de la terre,’ maar ook ‘Le cri pour Dieu.’ Hier in De Drie Bruiden heeft Jan Toorop 't zoeken en tasten ook van zijne eigen ziel uitgedrukt. In dezen tijd begon reeds voor dezen hartstochtelijken visionnair-symbolist de strijd, 't zoeken, en 't verlangen naar 't hoogere, 'n wèten. 't Lezen der Imitatio van Thomas à Kempis beïnvloedde hem reeds sterk van 1890-1891. Deze strijd en overgave heeft aanvankelijk onbewust, later bewust, vijftien jaar lang geduurd. En evenals de zee, die altijd 'n groote aantrekkingskracht voor Jan Toorop heeft gehad, zoodat ze op bijna alle zijne werken voorkomt... evenals de zee is zijne ziel soms hoog en heerlijk opgebruist in stijging van wèten, dan weer in sombere vraging neergelegen, donker in hare peillooze diepte... Zooals ‘Le Pas- | |
[pagina 15]
| |
seur d'eau’ (E. Verhaeren) roeide ook hij tegen de woeste golven op om den overkant te bereiken... En hij gelangde daar, evenals ‘le Passeur d'eau’, ‘le roseau vert entre ses dents...’ Na veel vallen en opstaan, strijden en overwinnen heeft zijne vurig zoekende ziel eindelijk in 1905 de rust in het R. Katholieke geloof gevonden. JAN TOOROP: De Heilige Vrouw van Lourdes.
Na de beweging van ‘Les Vingt’, (1884) ('n kunstenaarsgroep, waarin Jan Toorop één der sterkste medewerkers was, die de schildertechniek van vóór 1884 meer vrijheid gaf in de opvattingen, en meer het koloriet en 't luminisme op den voorgrond plaatste), kwam hij later met zijne Rôdeurs, Tuin der Weeën, Jonge Generatie, De Drie Bruiden (zie Jan Veth's beschrijving daarover in de ‘Hollandsche Teekenaars’) eene geheel nieuwe richting vertegenwoordigen. Later vond deze richting in Holland, en in de internationaale kunstbeweging vele imitateurs, zijne werken werden overal druk besproken en aan- | |
[pagina 16]
| |
gevallen. Lang daarna echter kregen Jan Toorop's doeken, vooral ook uit dien tijd, 'n plaats in de schoonste kunstverzamelingen, zoowel hier als in het buitenland. Bij het scheppen der Drie Bruiden (1891) kreeg Jan Toorop de visie, dat hij eens een gebouw zou versieren met zijne decoratieve werken. De Drie Bruiden, 'n buitengewoon visionnair en symbolisch werk, eene zijner schoonste scheppingen, is zeer zeker, afgezien van de innerlijk-expressieve schoonheid ervan, het begin geweest van zijn decoratief en monumentaal kunnen, dat eenige jaren later tot ontplooiing kwam bij de ontmoeting en 't samenwerken met den architect Berlage, n.l. in eene intérieur-versiering bij den bouw eener villa. Drie levensgroote meisjesportretten (Henny) werden hier door Jan Toorop aangebracht, in aansluiting met de architectuur eener binnen betimmering. Later in 1901 en 1902, toen Berlage de Nieuwe Beurs te Amsterdam bouwde, arbeidt Jan Toorop met Derkinderen, Roland-Holst, Zijl en Mendes da Costa aan de versiering van dit gebouw. Jan Toorop voerde eerst in 1902 de drie groote, in sextiel verwerkte tableaux in de voorhal van de Nieuwe Beurs uit; op deze tableaux is 't Verleden, Heden en de Toekomst van den handel uitgebeeld. - 't Verleden, waar de man 'n vrouw inruilde voor voorwerpen van waarde, de primitieve wijze van handeldrijven uit die dagen. 't Heden, waar de nijverheid en handel zoo ontzettende uitbreiding hebben genomen, en de zwarte fabriekspijpen hunne walmen door de witte luchten uitpluimen, 't oorverdoovende gedruisch der machines 't geruisch der oerboomen in de wouden van 't verleden, vervangt. Hier wordt 't beursgebouw gesymboliseerd door den modernen handelsman. Deze is in contact, door naar alle zijden zich uitlijnende telegraafdraden en kabels, die dwars door de compositie van het tableau heensnijden, met alle deelen der wereld. Op den achtergrond de lange zwarte rijen der spoorwagens, en de kolossale geraamten der hedendaagsche stoombooten. - Aan de eene zijde staat de vrouw, met den hamer in de krachtige hand, gereed om hare rechten te verdedigen, aan de andere zijde de arbeider-socialist, eveneens tot den strijd toegerust. Op dit tableau geeft Jan Toorop al 't warrelend verkeer, 't haastige voortgaan van 't Heden weer. 't Heden, waar de vaak sombre werker tot den arbeid gaat, en keert.... 't Heden van werklijkheid en materialisme. De Toekomst: de Christus en de Samaritaansche vrouw aan de bron van Jacob. Christus, die de Liefde aan de toekomst zal geven, de liefde tot elkander, wanneer alle mogelijke economische-toestanden tot een schooner equiliber zijn gekomen, de hedendaagsche Sociaal-Democratische beweging verouderd is (hier voorgesteld door de grijs | |
[pagina 17]
| |
geworden oude arbeider-proletariër, komende uit eenen tuin in blanken, dorren wintertooi: hij laat alle arbeids-gereedschappen vallen, en smeekt met beide armen naar den Christus-parabool). Wanneer iedereen naar eene religie zal zoeken, die alleen van den Christus kan komen... JAN TOOROP: Dante. (Eigendom van Mr. Van Heukelom, Amsterdam).
Deze sextiel-arbeid is in gedempte kleur gehouden en in vaste groote lijnen zonder detailleering uitgehouwen. Hij vormt 'n grootsch geheel in aansluiting met 't sober-monumentale der beurs-architectuur, in hare vereenvoudigde construktie. Binnen in 't beursgebouw zijn in zonnig-aandoende, weelderige kleuren, eigenhandig uitgevoerd, de verschillende keramiek-tableaux, | |
[pagina 18]
| |
die betrekking hebben op de verscheiden soorten van handel en nijverheid. O.a. de tableaux van den rijst-oogst, waar de donker-gracieuse Javaansche vrouw op de gouden padi-velden, den oogst van de slankstengelige, zon-gebrande rijstaren binnenhaalt; de korenhandel, in sgraffito door Jan Toorop zelf uitgevoerd en bewerkt, wordt hier voorgesteld door den Zeeuwschen boer, zaaiend en oogstend de tarwe op de zwaar-kleiïge Zeeuwsche landen. Op dit zeer fantastische sgraffito-tableau vliegen de kleurig-kwiekende lentevogels rond... In de verte is even zichtbaar 'n jonge, gezonde Zeeuwsche boerin, aan den arbeid gebogen. De stoere Zeeuwsche werkers bukken zich in de brandende zon, en de beschermengel van den komenden oogst houdt de handen in zegening uitgestrekt over 't rijpheid-wachtende veld. Hier is overal 'n uitstekend begrip van vlakvulling, en 'n decoratieve rijkheid, die 'n glinsterende vreugde van kleuren langs de wanden doet glijden. - Weer 'n ander keramiek-tableau doet ons twee jonge meisjes zien, de kopjes gebogen, de handjes gevouwen, biddend ‘'t Onze Vader’ voor 't dagelijksch brood. - Verder de in keramiek-grès uitgestoken tableau der smederij, waar de smeden de spier-heuvelige armen opheffen tot den zwaren arbeid, de één hoog zwaaiend den ijzeren moker, de ander 't wild vlammende vuur aanwakkerend. Dit is 'n tableau van buitengewoon krachtig uitgestoken lijnen, 'n werk van ijzer en staal als 't ware. - De Nieuwe Beurs te Amsterdam is, èn wat bouw, èn wat decoratieve werken betreft, één der volmaakt schoone en sobere gebouwen van ons land. Deze meer dan levensgroote tableaux in de voorhal, wekten 'n storm van verontwaardiging bij het publiek, de beurs-bezoekers en in den Amsterdamschen Gemeenteraad. Men wenschte deze drie sextiel-tableaux niet in het Beursgebouw te hebben. Heel veel strijd is daarover geweest, en vele pennen zijn in beweging gebracht. Tot eindelijk na een paar jaar, door het levendig toedoen en de verdediging van den Heer L. Simons in den Gemeenteraad, en door de samenwerking van de vereeniging ‘Architectura et Amicitia’, besloten werd deze drie sextiel-tableaux in de muren van de Beurs te laten blijven. Jammer genoeg heeft men deze tableaux, hoewel nog in aansluiting met den binnenbouw, door de noodzakelijke verbouwing in eene andere muurvlakte moeten plaatsen. Vervolgens heeft deze onvermoeide, sterke en geniale werker in het inwendige van de Beurs nog 26 tableaux in keramische grès aangebracht. Ze werden door hem zelf uitgestoken en geboetseerd, en daarna in de ovens van Rozenburg gebakken. (Na het eerste baksel wordt deze grès beschilderd, daarna glazuur erop gebracht, en dan | |
[pagina 19]
| |
wordt ze weder gebakken.) Deze tableaux bevinden zich als eene aaneengeschakelde fries in de Effecten-Beurs en in de Graan-Beurs, en worden thans zeer door de internationale technici, architecten en schilders bewonderd. JAN TOOROP: Het Dal der Rozen.
(Eigendom van Mej. Miek Janssen, Oosterbeek). In den winter van 1903 voltooide Jan Toorop de sgraffito-tableaux in de Graan-Beurs en in 1904-1906 de keramische tableaux. Des zomers schilderde hij in Domburg; vooral de boerenarbeiders en hun bedrijf, hunne intérieurs, en de Domburgsche heerlijke natuur trokken hem aan. De teeder-aanfluisterende kleuren van zijne | |
[pagina 20]
| |
schetsen en doeken der Zeeuwsche stranden, in rose-bloesemende lente en gouden zongevezel, of op ros-opdeinende najaars-dagen, zijn frisch en tintelend. Daarop zitten de wit-gekapte Zeeuwsche boerinnetjes met de droomerige, vroeg-wijze oogen, of de onschuldig guitige kinderblik tegen zand-fonkelende duinen; daarop breken doorzichte golfjes tegen 't teeder-blonde strand. Daarop is soms de verstilde storm-zang der Zeeuwsche wateren, soms 't droomerige der Zeeuwsche bosschen. Jan Toorop weet hier door de verre uitdeining zijner lijnen 'n wijdheid te verkrijgen en diepte, en in de luchten soms 'n wondere hoogte van òpstijgende, stralende lijn, die de horizon alsof wij op 'n hoogen berg staan, verder doet wijken, de landen die wij overzien uitgestrekter doet zijn. Zijne doeken geven den krachtigen, gezonden landarbeid in de brandende middagzon, bij 't komen van den morgen, en na bloed-rooden zonsondergang, wanneer de avondnevelen reeds over de velden doomen, in de heftigste tot de zachtste contrastkleuren. Hier ontstond ook de Houthakker en Het Gebed voor den Maaltijd. Dit laatste mag 'n realistische uiting der vormen heeten, waarin de droomerige en toch fel-gediviseerde kleur-licht-werking ons eene mystieke stemming geeft. De beweging der lijnen en de expressie der rustig gebogen, biddende figuren zijn innig religieus en ingetogen, en van eene groote rust. De figuren gebaren in een spel van geel-blauw-groen en rose lichtwerking, intens en illusie-gevend, en toch wordt de rust van 't gebed niet om hen verbroken. In de winters, na Jan Toorop's overgang tot het Katholicisme (1905), ontstonden ook zijn Ave Maria, 't devote, pure kind-meisje, in aanbidding voor 't Allerheiligste, Meisje met de Engel van het Allerheiligste Hart, en de Kersttriptiek. Hier in de Kersttriptiek, naderen aan de eene zijde de engelen met bazuinen-zang om de Madonna en 't Kind te aanbidden, aan de andere zijde de donkere stramme werkers, de herders. Paus Pius X schonk Jan Toorop hiervoor eene zilveren medaille met zijn borstbeeld. Zijn sterk en vast vertrouwen in God, en de gemoedsrust, die Jan Toorop in de Katholieke kerk vond, hebben hem tot het scheppen van steeds monumentaler werken gebracht, zooals zijne meer dan levensgroote Apostelteekeningen, in wier gelaten hij 'n vurigen geloofsijver, en 'n geweldige kracht heeft gelegd. De innerlijke werkingen van zijne Noorsche en Oostersche afkomst, 't mystiek-visionnaire van het Oosten, vermengd met de oer-gezonde kracht en 't realisme van het Noorden, hebben uit hem 'n sterke gezonde mystiek doen groeien. Is. Quérido gaf reeds 'n zeer juiste beschrijving over 't Noorden en 't Oosten in | |
[pagina 21]
| |
Jan Toorop's vroegere kunstuitingen. - De schoonheid dezer Apostelteekeningen wordt niet alleen door alle groote kunstenaars erkend en bewonderd, maar ook, en dit is eigenaardig, door andersdenkenden, en door de proletariërs hier en in het buitenland. JAN TOOROP: Brugge, of de Goddelijke Liefdegang.
Een bewijs voor de waarachtige en eeuwige schoonheid dezer schepping en hare belangrijkheid als gemeenschapsuiting, zooals b.v. ook de oratoria van Bach door iedereen als schoon erkend worden. Deze Apostelfiguren waren ook op de laatste tentoonstelling te Amsterdam aanwezig. Hoog boven de donker geschaarde Apostelen heft zich de groote Christus-kop, en diep ontroert de wonderlijk-hooge expressie en klaarheid der oogen, met den blik van 't onbewogen-oneindige in zich, lijk de grondelooze stilte van nooit-gekende, roerloos-doorzichtbre vijvers... De Christus, wanneer hij reeds Zijn' smadelijken lijdensdood op de heuvelen van Golgotha vóórvoelt, maar schijnt te luisteren naar de Godsstem, die Hem daar- | |
[pagina 22]
| |
ginder aan den einder roept... De Christus, als de Ziel der Smarten, als de oneindig Liefde-gevende, als de Koninklijk gewonde... Deze groote Apostel-teekeningen zijn niet liturgisch bedoeld, maar 't zijn menschen uit 't visschersvolk, die geleefd en gestreden hebben, en van wie Jan Toorop 't schoon-devote innerlijk verpuurd heeft weergegeven, zoodat hunne koppen eene sobere, gewijde expressie dragen. Hier is 't oogenblik van ontroering op doek gebracht, wanneer de Christus de woorden spreekt: ‘Eén uwer zal Mij verraden...’ Dit oogenblik van diepe smart voor den Christus - want is 't niet het allersmartelijkst verraden te worden door wien men zóó liefheeft, - dit oogenblik ook van heftig-bewogen vragen der Apostelen, heeft Jan Toorop hier verbeeld. Vooral treft het koninklijk magistrale gebaar van Bartholomeus, in wiens kop 't innige, krachtige met diep-indringende, kantige lijnen gegrift is: 't ongeloovige van den Apostel Thomas, met opgetrokken wenkbrauwen, om de smalle lippen de eeuwige vraag, in de oogen de onzekere blik van den twijfel. - In die oogen en gelaten der Apostelen is 't lied van de zee en 't leven. Want de zee is als 't leven in zijne verschillende phasen van twijfel en geloof, weten en niet weten. Wanneer de donkere storm-zeeën de luchten hoog opjagen in wilde dreiging, en we ons vast moeten klemmen aan de grauwe rotsen om niet te vallen... Want de zee is als 't leven, als 't wit-sereene maanlicht over de zoel-zilte golven streelt, als Gods-adem over de zacht-ruischende baren trilt... Want de zee is als 't leven, wen de dompe herfstnachten met zwaar-vochte handen over de loodkleurige, dof-bruisende en krimpende golven sidderen... Wanneer de zee ligt in wacht op 't naderkomen van den bloemloozen winter... De simpele, geloovige visschers, die hebben opgestaard naar hooge luchten, en soms dagenlang niets zagen dan 't veel-bewogene van de oneindige, verre zee; die niets zagen dan den wolk-ompluimden zilvren einder, of 't wieken van 'n vleugel-blanke, scherp-krijtende meeuw... zij kennen 't geheim van 't Eeuwige. Zij voelen 't woordeloos, wen de zomernachten over hunne gebogen hoofden lenen; wen de vele, vele sterren spannen als gouden zeilen... Zij voelen onbewust 't schoone, 't Goddelijke. Zoo is in deze Apostelen 't eenvoudig devote, ondanks 't dramatisch beweeg, behouden; en 't pure geloof is om de donkere visscherskoppen als onzichtbaar aureool geweven. Jan Toorop's streven naar versiering van gebouwen is na de samenwerking met den architect Berlage en na zijne bekeering tot de katholieke kerk, tot eene meer geprononceerde, monumentaal-architectonische uiting gekomen. Hij heeft een' meer vereenvoudigden vorm en constructie | |
[pagina 23]
| |
JAN TOOROP: Het Laatste Avondmaal.
(Kapel van het St. Franciscushuis, Amsterdam). | |
[pagina 24]
| |
toegepast, o.a. in de Nieuwe St. Bavokerk te Haarlem. Vijf nissen in gekleurd keramische grès zijn hier door hem eigenhandig uitgevoerd, en aan de St. Aloysius kapel geschonken. Dit jaar zal er verder aan gewerkt worden, en ook de andere nissen, ramen, altaar en mozaïekwanden, met episoden uit het leven van den Heiligen Aloysius worden voorzien. JAN TOOROP: Emailwerk, eigenhandig uitgevoerd.
In de eerste plaats valt in eene der nissen van de St. Aloysius kapel 't vergeestelijkt gelaat van den H. Aloysius op. Edel zijn de lijnen in hunne expressie van ascetisch begeeren; hij heeft 't gelaat hoog opgeheven, als starend naar de verborgenheden der witte luchten, starend naar waar hem 't licht van 't paradijs aan goud-gerande wolken reeds te wachten schijnt... Hier is Aloysius gegeven als de vastende van levensvreugden, die evenals Franciscus gaf zijne vurige liefde tot heil der menschheid, op zijne gesloten lippen de dauw van 't gebed. In zijn gelaat is 't aardsche lijden verreind tot hoogste vreugde, daarom is dit gelaat van onsterfelijke schoonheid... Want de Kuischheid, 't Lijden en de Liefde in hunne hoogste, volmaaktste uiting weergegeven, moeten ons 't onvergankelijke doen kennen, moeten ons doen gevoelen, dat ènkel schoonheid is de kern der dingen, dat schoonheid is Gòd. - Weer elders buigt Aloysius zich vol mededoogen over 'n pestlijder, wiens gelaat in geel-verziekte kleur en ingetrokken ledematen den indruk geven van fel-lichamelijk lijden. - Daar naast de voorstelling der engelen, de verpersoonlijking van twee deugden van den H. Aloysius, die symbolen in hunne handen dragen; fijn-vleugelige engelen, op wier reine, ongerepte gelaten de droomen verbrozen van hen, die in Gods nabijheid 't licht hebben gevoeld, en op hunne gelaten immer met zich dragen. - Aan de linkerzijde Aloysius, zooals hij bedelde voor zijne orde te Rome in de volle gebogenheid zijner ascetische zelfvernedering. - In deze keramiek-werken is gestreefd, | |
[pagina 25]
| |
zooals ik reeds opmerkte, naar vereenvoudiging, 't grootsch sobere in aansluiting met de omringende architectuur. En Jan Toorop heeft dit verkregen door ook hier zijne lijnen in rythme te laten opstijgen tot harmonisch geheel, zooals in bijna alle teekeningen van den lateren tijd. Deze keramiek-werken werden aangevangen in 1906. JAN TOOROP: De Non.
Van de kleinere mystieke werken moet ten eerste de Christus Eucharisticus (1909) genoemd worden. Vaak heeft Jan Toorop de fijnslanke Zeeuwsche kindertjes, met hunne vlinder-vleug'lige kopjes in zijne werken gebracht. Ook hier in den Christus Eucharisticus, waar de Oostersch-donkere Christus de armen uitstrekt, in de eene hand den kelk, in de andere de H. Hostie. - De Christus is hier weer geheel anders opgevat dan in de groote Apostel-teekeningen. Bij de groote Apostel-teekeningen heeft de Christus-kop meer de algemeene expressie van Toorop's héréditaire Noorsch-Oostersche raseigenschappen. - Voor Hem knielen de teedere kleine gedaanten, de handjes zuiver in gebed gevouwen, de kopjes gebogen, en de witte kappen neergevallen als dicht-geplooide vleuglen van de zilvren meeuw, die rust aan 't Zeeuwsche strand. Hier zien we 'n zacht meisjesprofieltje, met de | |
[pagina 26]
| |
donkre wimpers schaduwend op de teer-gelijnde wangen, daar 'n devoot kopje in blanke kinderpeinzing meer naar voren gebogen. En de rokjes plooien kinderlijk om de verborgen voetjes; zij groepen zich om den gevenden Christus. Wel is ontzaglijk groot 't onderscheid tusschen de ontluikende psychē van 't Zeeuwsche kind, zooals hier in den Christus Eucharisticus, en de psychē der Apostel-gelaten, waarvoor Jan Toorop Zeeuwsche visschers liet poseeren. In die Apostel-gelaten zijn de smartlijnen van den wetenden mensch gegrift, die door 't leven gegaan is... Hier, deze kindertjes, wier lente-gezichtjes naar 't leven vragen, 't leven dat hen 'n schoon, puur sprookje van geluk toeschijnt... Daar de Middeleeuwers niet kenden 't voortgezweep van deze tijden, 't dolen naar 'n doel, en de vloek tegen 't leven van den lateren tijd nog niet in hunne werken rilde, zal die mystiek van zelf geheel anders zijn dan de tegenwoordige. Wel gaf 'n Hugo van der Goes in ‘De Apostelen bij 't Sterfbed van Maria’, de tot waanzin vertrokken Apostelgelaten in hevigste smart; maar hier werd uitgedrukt 't lijden van 't individu. - Over Jan Toorop's werken is de strooming van bliksemende accoorden der hedendaagsche muziek geflitst, daarover is 'n sonate van wereldstrijd gebruist als 'n stormige, wilde lijdenszee, daarover hebben de wereldsmarten van lateren tijd geklonken in breede cadans. Wij hebben allen meegeleefd met 't warrelen, dolen en 't opstandige, met het ondergaan van velen om ons heen. Wij zagen de tragisch-sombere vraag in de oogen der proletariërs, wij hebben die in eigen oogen gezien.... Zoo zal ook alle kunst dezer tijden 'n lang aangehouden, trillenden kreet in zich verbergen; zoo zal ook in de mystiek 't weten van den aarde-strijd 'n tragisch accoord doen sidderen, en zal ook daar de worsteling der aarde'n huiver van mededoogen doen ontstaan. 't Zal worden 'n kunst van mededoogen, waarover Jan Toorop zoo vaak gesproken heeft. Jan Toorop heeft echter dit lijden in zijne werken vastgeklonken in lijnen van meedoogen; de wereldsmarten weergegeven door sobere symbolen. Zie de oogen der Madonna in de Heilige Vrouw van Lourdes (1912). Zie die oogen, die de tragiek der aarde in zich schijnen op te nemen, die groote oogen in dat teeder-ronde onschuld-gezichtje... 't Witte geheimnisvolle der verwachting om haar wordt verbroken door de dreigend-blauwe kleur der zeeën van den achtergrond, door de tragiek der aarde.... Ze staat in slank-opgerichte houding, lijk 'n morgen-wachtende dauwge bloem, in de fijn-getopte kinderhanden den rozenkrans. De witte sluier blankt om 't hooge voorhoofd... 't Geheele gewaad rust in pure maagdelijnen om de zachte ronding van 't Madonna-figuurtje. Deze jonge Madonna | |
[pagina 27]
| |
werd Jan Toorop geïnspireerd door de woorden en 't vizioen van de H. Bernadette van Lourdes. - Even heeft Jan Toorop hier aangeduid de smeekende, zieke bedevaartgangers op de lange, zware tochten naar de Allerzuiverste Moeder, die zij zullen toefluisteren hunne donkre smarten; daar gaan de moeder en 't kranke kind, de strompelende vrouw en man op krukken. Prachtig is hier de diep-blauwe achtergrond, waartegen 't sereene Madonna-figuurtje aandoet als 'n ijle bloesemtwijg tegen 't donkre zwijgen van nacht. Maar 't wonderst zijn de wetenddiepe oogen van tragiek. Door de suggestie van de kleur der zee op den achtergrond boeien de oogen der Madonna meer, voelen wij de tragiek, zooals wij ook in vele werken van vroegeren tijd door de kleuren (b.v. De jonge Generatie) 'n tragische stemming krijgen. JAN TOOROP: Het Heilige schreed.
(Stedelijk Museum, Amsterdam). Uit 1913 zijn onder meer de teekeningen Dante (door Alb. Plaschaert beschreven), Dal der Rozen, Liefde en Verrijzenis. Jan Toorop heeft Dante als 't ware uitgehouwen, den zon-gebronsden, eenzamen balling met de diepe lijdenslijnen, zooals hij peinzend wendde z'n blik van de loutringsbergen naar de donkre aarde. In zijn gelaat is de ontzettende kracht, die hem voortstuwde naar 't Allerhoogste, maar er is ook 't | |
[pagina 28]
| |
diepe, zwijgende leed, 't leed om de smartgebaren der menschheid... En als 'n eenzame rots, somber en grootsch, schaduwt z'n gelaat tegen de witte loutringsbergen. De donkre kap boven 't gegrifte voorhoofd, dat weet van doorstreden nachten.... De scherpgelijnde kin sprekend van ijzeren kracht, de oogen zwart en somber, als 'n schaduwend koraal van oude, eeuwenoude boomen... En de sterren glijden hun' lichten hemelgang boven zijn geheven hoofd... JAN TOOROP: De HH. Johannes en Andreas.
(Glasraam in de St. Jozefkerk, Nijmegen). Van geheel anderen aard als 't krachtige rots-silhouet van Dante is 't Dal der Rozen, de teeder-mystieke teekening van hooge droomliefde; twee zielen zich buigend tot elkaar in volkomen harmonie, en in hunne liefde stijgend, omdat deze zich verheft als 'n gebed. De gedempte teedere droomkleur, als 'n vage avondzang; 't fijn-gelijnde profiel der jonge vrouw, en 't donker-teedere van den man in hunne nijging tot elkander, doen ons denken aan de pure liefde-ontmoeling van Dante en Beatrice op den weg van 't paradijs. Zij, de gelouterd-wachtende, hij de door rozen van verlangen en vizioenen tot haar gaande. Dit is 'n teekening van zuivere en teedere mystiek. Liefde; de Christus, die twee fijn-gestyleerde gedaanten in liefde zegent. Verrijzenis, waar twee vrouwen-gedaanten de handen ineen leggen, terwijl de eene vrouw 'n zilver-blanke, vijf-bladige lelie met bloed bedrupt, als 't symbool van de vijf kruiswonden, omhoog houdt. De Christus verrijst achter hen uit 't Graf. Jan Toorop is een dier kunstenaars, die overal, van 't kleinste en eenvoudigste, 'n harmonisch geheel weten te maken; die overal iets uit weten te doen ontstaan, dat den adem van 't schoone over zich heen heeft gevoeld. En 't typisch Hollandsche is, dat vaak niet begrepen wordt, hoe dezelfde kunstenaar de magistrale, grootsche Apostelgelaten kan scheppen, en tevens sereen-verdroomde teekeningen als bovengenoemde. Wanneer we de kunstenaarsziel vergelijken met 'n harp, bespannen met donkre lijdens- en teedere droom-ijle snaren, behoeven toch niet de zware snaren onophoudelijk te trillen, maar | |
[pagina 29]
| |
kan 't wel eens zijn, dat in schemer de hand van den kunstenaar over de vage koorden van mat-gouden droomen glijdt, dat er even 'n zachte toon opruischt, en wegsterft weer, dat er even een vizioen aan hem voorbijgaat van ongekende, bovenaardsche wezens... Dat er even eene poort van nooit-geweten, droomstille tuinen voor hem geopend wordt.... En ik denk daarbij aan de woorden van Novalis: ‘Derjenige wird nie als Darsteller etwas Vorzügliches leisten, der nichts weiter darstellen mag, als seine Erfahrungen, seine Lieblingsgegenstände, der es nicht über sich gewinnen kann, auch einen ganz fremden Gegenstand mit Fleisz zu studieren, und mit Musze darzustellen. Der Darsteller musz alles darstellen können und wollen. Dadurch entsteht der grosze Stil der Darstellung, den man mit Recht an Goethe so sehr bewundert’. JAN TOOROP: De HH. Petrus en Philippus, Jacobus major en Jacobus minor.
(Glasramen in de St. Jozefkerk, Nijmegen.) In 1914 ontstond de monumentale crayon-teekening Brugge of de Goddelijke Liefdegang, 'n symbolisch doek, evenals de Tuin der Weeën, de Rôdeurs, de Drie Bruiden enz. Niet is hier echter 't sombre zoeken, 't angstig vragen in de vormen en lijnen uitgebeeld; maar 't klare verlangen van den mensch, die door wereldsche landen van smart, hooger stijgend, tot God wil gaan, en zijne ziel, als de witte zwanen hunne vleuglen op 't omdonkerd, verschemerd water, blank vouwt tot rust. Langs de hooge, Brugsche huizen rijen de slanke gedaanten der goddelijke wezens, en strekken hunne handen in aanbidding. In hun midden heft zich de jonge vrouw in adoratie, en zij leiden haar, de verlangende, naar de Oneindige Liefde. Want aan de | |
[pagina 30]
| |
andere zijde der nacht-verstilde gracht groept zich de witte Heilige Familie. En de fijn-gebogen Madonna houdt 't Christuskind teeder aan zich.... Daar, op de boogbrug sombert 't Lijdensvizioen voorbij; van de eene zijde nadert de Christus, diep gebogen onder 't Kruis, en zijne vervolgers zijn in zware dreiging achter Hem. Van de zijde der Heilige Familie schrijden de vele nonnen aan, de wit-gehuifde hoofden genegen, de handen in lijdensoverpeinzing gevouwen... En boven hunne hoofden kringelen zich de stroomen van aardestrijd in ros-aandringende wolken. In 't geheim-donkre water, waar ook de zwanen hunne slank-buigende halzen wenden naar de zijde van 't Christus-kind, spieglen zich de huizen en poorten weder, als 'n wondre droomenstad, 'n stad van toekomst, 'n vreemd verborgen stad onder 't water van de avondgracht... En God-gewijd langs avond-gracht,
beeft diep de Heilge fluistering
van zielen, die hun smart-gedacht,
murmelen in Droom van Schemering...
Als zwaan langs 't nachtelijk water
wijden de ziel, die Liefde vraagt
aan God... en vouwen later
de vleug'len, als 't Einde daagt...
In dezen Goddelijke Liefdegang is 'n diepe rust, 'n stijgende harmonie in de fijn-gestyleerde, hoog opstrevende lijnen, en 'n volgehouden vertikaal-figuraal beweeg; hierin is niet de storm meer, die voortdrijft tot rustelooze doling, en hopeloos vragen; hier is 't zacht koraalgezang der ziel, die gevonden heeft... De ziel, die òpgaat om zich geheel te buigen voor 't machtige zwijgen der Oneindigheid... Daar heeft 't aardsche, de huizen, de gracht, de zwanen ‘the touch of the infinity.’ Voor de altaar-tombe in de kapel van 't St. Franciscushuis te Amsterdam, schilderde en teekende Jan Toorop op paneel 't Laatste Avondmaal. Dit werk, eveneens uit 1914, is van buitengewone schoonheid, monumentaal en grootsch opgevat. De strenge, rythmische lijnen drukken zoowel kracht uit als liefde voor 't onderwerp dat Jan Toorop hier behandeld heeft, in aansluiting met 't door den architect Kropholler vervaardigde altaar. In pure buigingen nijgen de Apostelen zich tot den Christus, die met peinzend-diepe oogen te vragen schijnt de wereld in oneindig-begrijpende Liefde. De Apostel Johannes, de nog jeugdige droomer, Christus' meest geliefde leerling, leunt zich tegen Zijn' schouder met innige overgave. | |
[pagina 31]
| |
JAN TOOROP: De kolenmijnwerker.
Jan Toorop heeft hier in pieuse overpeinzing 't meest hooge moment van 't Laatste Avondmaal weergegeven; wanneer de devotie als 't ware haar zachtste en fijnste klokgelui doet trillen over de verlangend opgeheven handen... Wanneer 'n siddering van sublieme ontroering al vragen dooft, al aardsch gerucht versterven doet, als de ziel is woordeloos gebed. ‘Eet, dit is Mijn Lichaam...’ Niet zooals bij Raphael de ‘Disputa,’ of bij Da Vinci, de ontroering, die de Apostelen doet opstaan, de gelaten heftig bewogen, en de handen heffen in ontsteltenis, maar de groote, bezonken stilte heeft Jan Toorop hier geuit. De krachtige gelaten der oudere Apostelen (vooral dat van Petrus, die 't witte hoofd in vrome aandacht gebogen houdt) met de gegrifte en doorpeinsde voorhoofdslijnen... die der jongere Apostelen met de fijne, vergeestelijkte, en zooals bij Johannes, kinderlijk-reine trekken, welke 't ongerepte geloof verkonden, vereenen zich tot één groot, machtig geheel van mystieken droom en leven... | |
[pagina 32]
| |
Op de eenvoudige, sober-wit houten tafel omklemt de weer geheel anders geconcipiëerde Christus den kelk, de H. Hostie in de andere hand geheven. 't Meest spreken in deze paneel-schildering de liturgische kleuren, wit en rood, waar onze groote Vondel van gewaagt. Judas op den achtergrond, links van den Christus, zonder aureool, den geldbuidel in de hand geklemd, houdt de oogen met vreemd-schuwen blik op den Christus gericht. Niet is hier 't beweeg van vele lijnen, maar 't rythmisch stijgen van Goddelijk devoot gebaar, dat als silhouet van zuiver schoone kathedraal op hooge rots, slechts stilte vraagt en geeft. Dit Laatste Avondmaal is een van de allerschoonste en diepste werken van Christelijke kunst van den modernen tijd. In de decoratieve werken bereikt Jan Toorop prachtige kleur-combinaties in 't email werk, dat door hem beschilderd, en op de fabriek van den Heer Deurvorst te Ulft gebrand wordt. Hiertoe wordt eene plaat wit email beschilderd, bv. de email-plaat der Madonna en 't Kind, in lobelia-blauwe en oker-gele kleuren met donker-blauwe en groene randbedekking. Na de beschildering wordt de plaat in den wit-heeten oven gelegd voor 'n paar minuten, waarna de kleuren er vast ingebrand zijn. - 't Agnus-Deï dat Jan Toorop op eene dergelijke wijze voor 't Altaar, 't welk hij zelf bouwde in de St. Willebrordus kapel (architect Ludwig) te Domburg, beschilderde, is rijk met goud ingevuld, en geeft de impressie van kleurrijk oud-Italiaansch mozaïek-werk. Ook de broches en kruizen met fijn-decoratieve vormen bewerkt, geven een kleurrijk effect. Eenige portretten werden ook op email geschilderd en gebrand in verschillende kleuren. Wel is hier 't meest te bereiken met goudvullingen, die later, wanneer de emailplaat in den oven gebrand is, erop aangebracht worden. Daarna wordt de plaat nog eens voor een paar minuten in den oven gelegd en opnieuw aan 't felle vuur blootgesteld. Er kunnen natuurlijk allerlei variaties en schakeeringen in worden bedacht; 'n vignet, eveneens door Jan Toorop op email geschilderd, van twee knielende, rythmisch gelijnde witte gedaanten op 'n fond van donker diep-blauw met goudvullingen, is 'n boeiende combinatie. Van de werken, die in 1914 ontstonden, is wel een der opmerkelijkste pastels De Non, 'n crayon-teekening met kleurigen achtergrond. De donkere non met in zich-zelf starenden blik, gebogen onder 't onzichtbaar kruis: ‘Si vous voulez régner avec moi, portez la croix avec moi.’ Als uit hoogen Gothischen toren schijnt zij te nijgen... En zij ziet de aarde wel, en de steden met de donkere opgeheven handen van 't verderf... Zij ziet de vele straten, bruggen, waarover moede | |
[pagina 33]
| |
menschen zich sleepen naar onzeker doel... JAN TOOROP: Tilly.
(Eigendom van den Heer Kolf, Amsterdam). Zij ziet de slank-biddende kerktorens, waar het Eeuwige Licht in teeder-gouden vlamming zuiver brandt... Zij ziet dit alles, de jonge non, en buigt zich steeds dieper in zich zelve, tot hare devote gedachten schijnen te brozen op de onberoerde vijverstilte harer ziel... En 't is of van den hoogen toren beven, lijk zachte witte bloembladen waarop de dauw van tranen paarlt, hare smeekgebeden omhoog.... Naast haar nijgt zich de oudere | |
[pagina 34]
| |
non, die door de landen van Aarde-leed geschreden is, wier voorhoofd is donker door diep-gegrifte smartlijnen, en die zich al verder en verder nijgt ten einder toe... Hier is 't groote onderscheid der psychē, de jonge non, 't puur-gelijnde gelaat, de devote oogleden half gesloten, de wenkbrauwen in vragende onschuld-boog opgetrokken, voor wie de wereld is 't onbekende, alleen Christus werkelijkheid. De oudere non, wier lijdensvoorhoofd even is aangegeven, de oogen bijna geheel gesloten onder de tasting van 't donkre leed, dat zij om zich heen zagen; de oudere non, wier voorhoofd denken doet aan de doorboorde wonden in de uitgestrekte verlangens-handen van Franciscus... de non, de levensbegrijpende, de ten einder nijgende non. Na de verwoesting der vele kathedralen in den oorlog van dezen tijd, nu de fluister-biddende stemmen en de gewijde zangen verstoord worden door wilde beroeringen, en 't gekreun der stervenden.... Nu 't Heilige over de landen gejaagd wordt, en niet weet waarheen te vluchten, waar te bergen 't bevend-vreele droomenlijf, heeft Jan Toorop 't Heilige schreed... in pastel geteekend. 'n Jonge vrouw, in wit sluier-licht gewaad gekleed, den blanken mantel in vleugel-ijlheid opgeslagen, 't blonde hoofd geheven, de oogen in peinzing-weemoed gesloten, zweeft over de landen.... Met de doorzichte vingeren omklemt zij 't crucifix en houdt het vast tegen de hijgende borst, 'n lange rozenkrans hangt in sidderende ritseling langs 't slanke, plooi-deinende kleed. Zij vlucht over de groen-smaragden landen, de jonge vrouw, als symbool van 't Heilige, wijl achter haar de steden, de kerken en Heilige beelden, 't wonde Christuskruis, in vlammen opgaan. Zij vlucht vèr van 't oorlogs-gedruisch, in haar gelaat de huivrende pijn van de in smarten-voortgedrevene; maar de rust van 't geloof spreidt als in verteedering hare sereene, doorzichtbre wijle om de jonge vrouw. In dit werk ligt de groote kracht in de geloofs-rust, die ervan uitgaat, ondanks 't vluchtgebaar der jonge vrouw; 'n stemming is er, lijk op 'n zwoelen najaarsavond, somber, maar waarvan wij weten, dat weldra de dauw-paarlende rose morgen weer keeren zal. De kleuren doen aan, lijk de wit-verbleekte verledene toon van 'n fresco. 't Groen en 't diep-geel zijn hier tot elkaar genegen in volkomen harmonie, lijk de schakeeringen van 't blonde strand en de groen-diepe zee, en 't wit van 't vrouwe-gewaad verlijnt als de scherpe vlucht van 'n blanken vogel tegen 't smaragd-gouden van den achtergrond. Nog andere vluchtelingen-groepen heeft Jan Toorop doen schrijden langs de oorlog-schreiende landen. Hier zien we 'n jonge vrouw, zwaartorsend 't armelijk huisraad, daar 'n oude moeder en dochter, sta- | |
[pagina 35]
| |
rend uit naar laving voor hunne uitgeputte leden. - En al deze groepen schrijden in donker-groene, of rood-bronzen kleurschakeeringen, met achtergrond van vlammende puin-woeste steden, en tragisch-rookwolkende architectuur. JAN TOOROP: Portret van den Heer L.J. Veen.
Jan Toorop's proeven van sierkunst, die 'n aanvang nemen in de monumentaal-decoratieve werken van de Beurs (1902) in verschillende materialen, had hij reeds toegepast in 1894 op groote affiches, die hij zelf op steen in lijn en kleuren uitvoerde. Ook vele boekbandversieringen zijn door hem vervaardigd, o.a. in 1889-90 voor ‘Het Boek der Verbeelding’ (door mevr. Louise Ahn), door de uitgevers-maatschappij ‘Elsevier’ uitgegeven. De eerste moderne boekbandversiering is zeker door Jan Toorop vervaardigd. In 1907 de bandversiering voor het ‘R.K. Kerkgebouw’ door Nieuwbarn O.P. Theol. Lect. Verder in | |
[pagina 36]
| |
1914-1915 maakte hij de bandversiering en illustraties en den geheelen typografischen opzet voor den gedichtenbundel ‘Aan den Einder’. Eene der schoonste schetsen hiervan is zeker ‘De Toren der Eenzamen’. In rythmisch-stijgende lijnen rijen zich de eenzamen langs den hoogen toren, enkelen de gelaten in de handen verborgen, andere gedaanten (o.a. een monnik) luisteren naar 't gelek van den uithollenden druppel van eenzaamheid, waarin zij trachten de stem van Christus te hooren.... 'n Man en 'n vrouw heffen zich in volkomen gebeds-harmonie tot den blank-zegenenden Christus, die Zijne gestigmatiseerde handen tot de wereld uitbreidt, den Christus, den Toren der Eenzamen. Aan Zijne zijde zit, pijnlijk-slarend, 'n vrouw met somber smart-gelaat, den wrangen mond achter de hand verborgen... Om den Toren bruisen de wit-gekopte levensgolven in lange deiningen... In de verte wieken donkre, slank-gezeilde booten van 't leven... Buitengewoon diep en hoog lijnt zich op deze leekening de lucht. Gouden lichtstralen schijnen op de sombre zee te dalen, milliarden fijne, geluk-brengende licht-bundels, die de lucht als 'n oneindig koepel-gewelf al hooger en hooger schijnen op te voeren... Nog hooger en strenger heeft Jan Toorop zijn monumentaal versieringsprincipe doorgevoerd bij de, in gebrand-geschilderd glas (Glasschilder-atelier Derix te Goch) uitgevoerde ramen in de St. Jozefkerk te Nijmegen (1913-1915). - Door 't diep en streng psychologisch jaren en jaren lang studeeren en teekenen zijner portretten, om er 'n paar te noemen onder de velen, 't portret van Dr. Mr. Ch. Raaymakers S.J. of Dr. pastoor Ariëns, Pater Boromeus de Greve, pastoor Hugo Verriest, (door Maria Viola besproken) enz. enz., heeft Jan Toorop de Apostelfiguren en gelaten in deze ramen eene zeer hooge en edele uitdrukking van Apostolische kracht weten te geven. Het geheel is daardoor van eene gezonde, schoone en magistrale pracht van hoogstaande, gewijde kunst geworden, en een voorbeeld voor de hedendaagsche kerkversiering. - Terwijl de bekende groote Apostelteekeningen in zwart crayon meer als apart werk behandeld zijn, buiten alle aansluiting met eenig kerkgebouw, zijn deze Apostelramen liturgisch-architectonisch. Er zijn op 't oogenblik vier groote ramen gereed n.l. de zittende Christusfiguur in geel, op de plooien naar 't groen overgaand, in boogvormige lijnen geschilderd gewaad; achter Hem de regenboog-kleurige ring der Oneindigheid, de eeuwige band tusschen God en mensch. Hij is gezeten op groenen ondergrond, de bolvormige lijn der aarde draagt Zijne voeten: 't gelaat, Oostersch-donker, de armen in zeegnend gebaar uitgestrekt naar de Apostelen om het Evangelie aan de wereld te | |
[pagina 37]
| |
verkondigen. - Verder de Apostelfiguren, geschilderd in streng verticaal lijnbeweeg, Johannes en Andreas, Bartholomeus en Jacobus. De indruk van 't rood-glanzende, licht-doortrilde Johannes-gewaad, de zacht-verheven en toch strak-gehouden devotie van zijn puur verlangend jeugd-gelaat; 't slanke rythme van zijn ten voeten neerhangend kleed, blijft ons bij, lang nadat we reeds weer zijn heengegaan, alsof we gestaard hadden in 't wondre, diepe zomeravondlicht aan de kimmen. - JAN TOOROP: Portret van Pastoor Verriest.
O, dat Goddelijke vraaggebaar van den Christus en die Heilige helden-lijn der Apostelen! Die verstilde beweging van de op de borst gekruiste handen der Johannes-figuur, de soepele innige gelaatskleur en de fijne lijning van 't profiel, wit-afstekend tegen de donkergebaarde Andreas-kop, terwijl 't warm-diepe rood op smaragd-groen van zijn gewaad in volle harmonie is met 't fulpen paars van 't Andreas-kleed. - 't Derde raam wordt ingenomen door den Apostel Mattheus en Thomas. De edele, intelligente Mattheus-kop doet denken aan 't profiel van Kardinaal Manning, met 't onderscheid, dat Mattheus donker gebaard is. Ook zijn gelaat is opgeheven, in geïnspireerde vraging wachtend; zooals op 't oogenblik, toen in hevigen wind de H. Geest in de gedaanten van verspreide vuurtongen tot de Apostelen nederdaalde. In zijne krachtige handen draagt hij de bijl, 't symbool van den Apostel Mattheus. Zijn gewaad is oud-blauw op mosgroen, terwijl 't kleed van den Apostel Thomas eveneens 'n blauwachtigen toon heeft. Jan Toorop heeft zich hier geheel losgemaakt van de opvatting der ouderen, en de looden randen, die het glas der ramen aan elkaar verbindt, zeer dun, en zooals bij de Christusfiguur vooral, geheel met 't rythme der gewaden laten | |
[pagina 38]
| |
verloopen, zoodat de figuren niet door hinderlijke lijnen onderbroken worden. Hij heeft daarentegen 't lood zwaar en breed gemaakt in de lijnen, die sterk moeten spreken in aansluiting alweer met de omringende architectuur. Wanneer de ruiten allen geheel gereed zullen zijn, zal de St. Jozefkerk te Nijmegen 'n buitengewoon grootsch en monumentaal werk rijker zijn geworden. JAN TOOROP: Apostelkop in geschilderd en gebrand glas.
Van Juni 1915 dateert nog: de Mijnwerker (eigendom van den Z. Eerw. Heer Dr. Poels te Welten) 'n crayon-teekening, met hier en daar 'n vleugje pastel. - De levensgroote mijnwerker, in actie, met houweel gewapend, zit op den grond gehurkt. Achter hem brandt 't vale lantaarnlicht der mijnen. 't Gelaat is vermagerd en somber van den moeilijken arbeid. Hier is uitgebeeld de psyche in haren donkeren bestaansstrijd, in de felle worsteling voor 't dagelijksch brood. Hier is weder ‘Le cri de la terre’, zooals in vele vroegere werken van Jan Toorop, maar 't is alsof de oogen van den vèr-starenden mijnwerker 'n nooit gedacht geluk zien naderen. - Deze teekening is de aanvang van eene serie groote werken, die de modern ingerichte kolenmijnen in Limburg Jan Toorop hebben geïnspireerd, gedurende eenen mijntocht | |
[pagina 39]
| |
met den grooten Rector Dr. Poels. Deze mijnwerkers-teekening was op de laatste tentoonstelling te Amsterdam evenals Ecce Homo (1913), 'n broos-fijne teekening van den lijdenden Christus-kop... Verder nog de spiritueele, zacht-kozende schets van Pastoor Dr. Hugo Verriest (1913), en andere kleine werken, die reeds meermalen besproken zijn. JAN TOOROP: De toren der Eenzamen.
(Uit den dichtbundel Aan den Einder van Miek Janssen). | |
[pagina 40]
| |
Door zijnen langdurigen arbeid in het schilderen met de gediviseerde-, kontrast- en complementaire-kleuren vanaf 1885-86 (doeken als Vóór en Nà de werkstaking, de Houthakker, de Vloed, de Jonge Generatie, Gebed voor den Maaltijd), thans nog uit den laatsten tijd in 't portret in kontrasteerende kleuren van Dr. Prof. Schörs, Arthur van Schendel enz., heeft Jan Toorop 'n kleuren-combinatie en harmonie gekregen, die wel 't schoonst tot uitdrukking kwam bij de ramen voor de St. Jozefkerk te Nijmegen. Dit is wel één der voornaamste groote werken in 1915 door Jan Toorop uitgevoerd. De Apostelfiguren, met hunne vurige en krachtige gelaats-expressie waren ook op de laatste tentoonstelling geëxposeerd, en vormden 't middelpunt in de groote zaal, waar om heen zich alles bewoog. - Ook in Jan Toorop's immer hooger strevende, grootsche en machtige kunst zullen de donkere, sobere Apostelfiguren met hunne magistrale, zuivere gebaren 't middelpunt blijven - en tevens een uitgangspunt zijn tot nog hoogere en grootere scheppingen ter eere van God en ten goede en geluk voor het menschdom. Zoowel zijn woord als zijne daad zijn zeer zeker het verheerlijken van God in zijn' onvermoeiden arbeid, door allerlei moeilijkheden heen, met eene ongemeene kracht, overtuiging en scheppingsvermogen.
MIEK JANSSEN. Juni 1915. JAN TOOROP: Email, eigenhandig bewerkt.
|
|