| |
| |
| |
| |
Kunstberichten (van onze eigen correspondenten)
Uit Amsterdam
Pastels en teekeningen van Fernand Khnopff, en schilderijen van Dirk Smorenberg Larensche kunsthandel
Het eerste wat ik, jaren geleden, van Fernand Khnopff zag, was de reproductie van een zijner vrouwenportretten, een profil, bij een gedicht. Het vrouwengelaat is mij bijgebleven, - het gedicht niet. Later zag ik meer van dezen wonderlijken teekenaar en schilder, hier te lande, in België, in Frankrijk, doch heel veel was 't niet. Het vreemde en de zeldzaamheid der verschijningen van zijn werk, doortrokken van eenzelfden geest, fijn en voornaam, duidelijk van teekening en toch diep mystiek, deze bijzondere eigenschappen misten hun werking niet. Het is dikwijls dat zelfde eigenaardige vrouwengelaat: niet Grieksch, niet Egyptisch, niet modern, - en toch het een en het ander tot een wondere eenheid gebracht, streng en fijn van vorm, geheimzinnig van wezen. Ook door de wijze waarop het in 't kader gezet is, zoodat vaak een gedeelte onzichtbaar is, of wel het symbolische bijwerk van vleugels en andere legendarische zinnebeelden, wordt de psychische werking dikwijls verhoogd. Het gelaat zou iets hebben van een masker, wanneer niet juist de psychische werking zoo fijn en diep was, - sterker immers dan een gedicht. Het Grieksche tooneel-masker, waar achter zich nochtans alle hartstochten afspelen? Neen. Uit de vizie van dat vrouwengezicht ontstaan psychische symbolen van ideeën als l'Idée de Justice, La Conscience, Le Regret, La Défiance, Méduse endormie, Le Secret...
En toch.... laat het werk onvoldaan. Waarom? De teekening is zuiver (behoudens enkele onvolmaaktheden, als b.v. van de linker arm en pols en hand van l'Idée de Justice) en de teekenaar is zoo psychisch van bedoeling, dat hij nog meer laat vermoeden dan hij toont. Het wil haast meer gedicht dan geteekend zijn. Ziehier een deugd en een gebrek tevens. Ditzelfde kenmerkt ook zijn ander werk. Toch verlangen wij van Fernand Khnopff niets anders dan dat hij ons nog dikwijls l'Idée laat... vermoeden, en b.v. van Brugge méér dan de realiteit blijft doen zien: l'Autrefois (22) of, als Rodenbach, weemoedige verstorvenheid, - zij het dan ook niet als Verhaeren het geestdriftige leven. Als hij maar l'Idée laat vermoeden...
Dirk Smorenberg vermag slechts met moeite in korsten en klonters van verf de schoone aandoening, bij wat hij zoo op zijn reizen al zag, voor ons aanschouwelijk te maken. De verf schijnt voor hem een ruwe materie te zijn, of beter, te blijven. En toch ontbloeit uit al die stugheid der materie hier en daar schoonheid. In Nevelmeer (29) b.v. de schoonheid der stilte en wijdheid van een sneeuwlandschap, in Rivier in Amerika (43) het prachtige spel van zon en dampkring. Zijn Amerikaansche Farm (40) en Bergweg te Mont Fleuri (39) bekoren door kleurschoonheid en realistische romantiek. Evenwel hopen wij voor dezen kunstenaar dat hij, uitgerust van de reizen over de aarde, zich toerust tot reizen in den geest, opdat hij de materie nog meer zal kunnen vergeestelijken.
| |
| |
| |
De laatste werken van Van Beurden, De Graef, Posenaar, Riket, Bosiers, Wiethase e.a. kunstzaal Van Delden
Het zou de moeite loonen naar de redenen te zoeken, waarom in den laatsten tijd Belgische kunstenaars in Holland zooveel belangstelling genieten. Het zou ons hier echter te ver voeren. Wij wijzen slechts in de verte aan o.m.: de bekoring van het vreemde en toch nog eenigszins verwante, waarin men zich kan trachten te herkennen, en voorts het verlangen om te zien naar de werking van invloeden, die ook ten onzent de nieuwere kunst kenmerken: de Barbizonsche landschapsromantiek, het impressionisme, het luminisme, etc.
Wat zou Jan de Graef zijn zonder Rousseau? Vermoedelijk dezelfde lyrisch-romantische kunstenaar; doch dat zïjn Zonondergang in October anders zou geschilderd zijn, wanneer Rousseau b.v. zijn groote zonsondergang aan den woudzoom bij Fontainebleau (Louvre) niet gecomponeerd had, lijdt geen twijfel. Nochtans is ook door den jongeren schilder romantische dichterlijkheid in een breed gebaar veraanschouwelijkt. Hij heeft een sterk kleurig palet, maar hij weet die kleuren zuiver te stemmen en harmonieus te vermengen, terwijl de vorm van het boschlandschap eenvoudig en niet zonder grootschheid is.
Een zuivere landschapsstemming geven ook Roessingh in zijn Winter- en Joseph Posenaer in zijn Septembermorgen, terwijl de pastel van den laatste, Gijzelbrechteghem, bekoort door haar lijn en vorm. Edgard Wiethase genoot van de lichtspeling en het fijne gefonkel van kleuren van een Octobermorgen, en wij met hem, gelijk ook Leon Riket het zonlicht In het Bosch, al is zijn kijk op 't geval wat verward, wezenlijk weet te doen schijnen. Alfons van Beurden's Kind met de Geit is breed en realistisch, in zoover zonlicht reëel mag heeten: een sterk stuk plainair, vrij plomp en onbehagelijk, maar eerlijk en kranig. Hoe anders is René Bosiers: er is iets moe's en afgewerkt's in zijn schilderwijze, hetgeen niet alleen aan zijn onderwerpen, Oude Woningen, De Blinde en Achterbuurt ligt, en slechts ten deele uit zijn stemming en kijk op dedingen te verklaren is.
Wij vergenoegen ons ten aanzien van Armand Maclots' en Isodore Meyers' werk met eene eervolle vermelding hunner namen.
Afzonderlijke vermelding verdient het magistrale werk van Louis Gallait, in het achterzaaltje ten toon gesteld: De laatste eerbewijzen aan de graven van Egmond en Hoorn, een herhaling, behoudens kleine verschillen, van het schilderij te Doornik.
| |
Arti et Amicitiae tentoonstelling van schilderijen en beeldhouwwerken van leden der maatschappij April-Mei 1913
De catalogus vermeldt 198 werken van nagenoeg evenveel kunstenaars, die dan ook bijna alle slechts door één enkel werk vertegenwoordigd zijn. Gesteld nu, dat het uitverkoren stuk het bovenste beste is van maanden arbeids, dan, ja, dan getuige de critiek, dat hetgeen hier schittert de gulden middelmaat is, - zoo niet het klatergoud, door het al te milde bovenlicht, nóg meer glans verspreidt. Toch is het merkwaardig, dat een zekere schildersbeschaving zoozeer gemeengoed kan worden, dat er in het schilderend Amsterdam meer dan honderd jongeren en ouderen zijn - alle generaties zijn hier aanwezig - wier minste werk nog een kunstwerk kan heeten. Wel is waar van een middelmatigheid, die op den duur benauwend is en naar een grootere wereld doet verlangen, waar een maatstaat aangelegd kan worden, waarvoor Arti's zalen te klein lijken. Een grootere wereld, - waar deze of gene al van droomt? Grootere ruimten, wijder horizonnen..., waar reeds enkelen met zevenmijlslaarzen op af stevenen? Stylisten, Cubisten, Cyclisten, Futuristen? Of zijn het geen zevenmijlslaarzen van reuzen, - maar krukken, teekenhaken en passers? Konden wij slechts gelooven in een Don Quichot, want dan schitterde vooralsnog het ‘ideaal’ allerwegen ons toe.
Hier zullen we ons voorshands nog maar een wijle vergenoegen met den glans der
| |
| |
gulden middelmaat, en ons nu en dan enkele oogenblikken verheugen over de schittering van hooger schoonheid, zooals b.v. Suze Bisschop-Robertson's Dagelijkseh werk (15), Goedvriend's Herinnering aan Bacharach (50) en Paddestoelen (51), Heyenbrock's in vuur en vlam en walm staande Kneuttingen (Lotharingen) (61), Jurres's dramatische Bespotting van Christus (74), Karsen's weemoedig dichterlijk geziene Oude Vinkenbuurt (Amsterdam) (75) en Monnickendam's Salomé. Voor dit laatste werk staan wij even stil, op een afstand. Hoe onrijp, hoe wrang van kleur; hoe grof en ruw van vorm, hoe... barbaarsch, maar ook hoe fel en stout...! Het verwierf de gouden medaille van H.M. de Koningin. Hoe vreemd zouden Oscar Wilde en Strauss er tegenover staan!
Wij wenschen nog te noemen Mej. A.C. van den Berg's Bloemstuk, F. Bobeldijk's Damrak, waar Breitner behagen in scheppen zal, Mej. M. de Boer's Guitaar-speelster en Stilleven, Brouwers' Oude Hutjes, Deutman's Moeder en Kind, Dooyewaard's Bij den Haard, in Neuhuysschen trant, B. de Hoog's Naaister, A.H. Koning's Winter landschap, Van der Maarel's Zomer, Mej. C. Morel's Driedistel, J.C. Ritsema's Winter, Willy Sluiter's Portret, G.J. Staller's Oude Turnplein (Amsterdam), Mej. J. Surie's Stilleven en Wijsmuller's Herfst en Kortenhoef.
Beeldhouwwerken zijn er van Tom le Clercq, Mej. R.M. van Dantzig, A. Hesseling, Mevr. J.A. Schreve-Yzerman, F. Visser en G.C. Vrint.
J.d.B.
| |
Uit Arnhem
Heyenbrock kunsthandel De Vries
Het is een nieteling, de arme fabriekarbeider, tegenover de groote industrieën door electriciteit of stoom gedreven, waarin zijn enkelingsarbeid zoo bitter weinig beduidt, zoo klein is als hij zelf klein staat nevens de reusachtige hoogovens de diepte der mijnen.
Heyenbrock, de Hollandsche schilder die op de wijze van een dagbladschrijver, een interrvieuwer dringt in de hoeken waar wat te zien is, kan amper zijn meegevoelen versteken, zijn sociale sympathie voor die in zijn wereldsch lot aan dien ijzeren dwingeland: de industrie, overgeleverden. Een fabriek doemt op voor Heyenbrock als iets grootsch, tegelijk van macht en dwingelandij, een monument van menschelijke overwinning door wetenschap en van geknechte menschheid. Heyenbrock is technisch thuis in de bedrijven welke hij uitbeeldt; hij is vertrouwd ermee. Het zit hem wel eens in den weg, deze wetenschap, dan wijkt de schilder voor den doceerenden kenner. Een ander maal overvleugelt de schilder, den veelweter. In dit geval is Heyenbrock ons het liefst. Nog altijd leeft in onze herinnering dit doek, waar hij een paar fabrieksarbeiders in den nacht naar de doovende vuren doet staren. Het is een schilderij, waar Heyenbrock een hoogte punt bereikte van wat hij geven kan. Op deze tentoonstelling zijn eveneens een paar werken welke bij het beste behooren van wat wij van Heyenbrock zagen. Het is het schilderachtige werk nog: Hoogovens te Lotharingen; een ander in grijs gamma geschilderd werk is de Steengroeve Eifel, atmosfeer is er opnieuw in een andere Asphaltgroeve, die te Limmer. Deze laatste eigenschap wordt sterker in Heyenbrock: de schilderachtige indruk blijkt hem in de laatste jaren meer aan het hart te gaan. Zie zijn: Vervoer van gloeiend staal, het onderwijzende is uit de teekening weg; coloristisch gaf hij de donkere partijen tegen de purperen gloeiïng van het staal en de arbeider is natuurlijk opgenomen, in dit contrast van donker en licht. Hij is niet het gewichtige poppetje gelijk Heyenbrock dit zoo gaarne door een fel blauwtje, door een uit den band springende detailleering van vorm, gaarne geeft. Hij doet dit nog in no 6, het overigens zoo geslaagde werk,
waarin een prachtigen vuurgloed is, die optrekt in blauw en blauw-goud in het water weerkaatst ligt. In Jonge kracht toont des kunstenaars meevoelen, het beeld van een jongske, teer leven, tot onmeedoogenden arbeid bestemd. Ja, waarlijk, na reeksen
| |
| |
landschappen, na ontelbare paproerende moeders, valt Heyenbroek reeds om zijn streven uit het gelijkmatige plan der Hollandsche schilders te roemen!
Alb. de Haas.
| |
Uit Brussel
Libre Esthétique
Dit was een soort van retrospectieve tentoonstelling van het ‘Impressionisme’ die daar door juist van groot belang voor de vóór- zoowel als de tegenstanders der school is geweest. We zullen over het streven en den uitslag er van hier echter niet in nadere bespreking treden, aangezien alles dienaangaande reeds vaak is gezegd.
Van de beroemdste Fransche meesters, hoofden en voorstanders dezer richting, waren hier de meesten vertegenwoordigd: Claude Monet, van Gogh, Manguin, Valtat, Maurice Denis, Guillaumin, enz.
Van de Belgen was er Van Rysselberghe, die, niettegenstaande het procédé, toch altijd een groot kunstenaar blijft. Verder hebben we vooral de Rozen van van den Eeckhoudt en een allerliefst Italiaansch landschapje van Charles Hermans bewonderd. De aanwezigheid van dezen laatste, hier onder de Impressionisten was echter tamelijk vreemd en onverwacht.
Onder de beeldhouwers, die in ieder geval niets met het Impressionisme gemeens hadden, onderscheidde zich vooral Gaspar met een prachtig Hert, Rousseau met zijn groep van de Geuren en Rik Wouters met mooie bustes, waaronder een van den romanschrijver Elslander.
| |
Frans Gaillard,
die in den Kunstkring tentoon stelde, heeft sedert hij met een uitgebreide compositie mijn Moulin horloge (een impressie van de strafkolonie te Merxplas in den Cycle Patibulaire) illustreerde, een heel eind wegs afgelegd! Al kan men niet altijd beweren dat hij er op vooruit is gegaan, toch heeft hij met een soort koorts achtigen durf zich zelf voortdurend hernieuwd en - pantheist van temperament, als hij is - zooveel mogelijk getracht, om zich één te maken met de natuur, zooals ze zich van haar verschillende zijden vertoont en niet enkel met onze Noordelijke natuur, maar ook met die van het stralendste Zuiden! Zoo had hij bijv. mooie dingen uit Griekenland, o.a. zijn prachtige Hymne aan de Zon meegebracht.
| |
De heer A. Ost,
een nog heel jonge Mechelsche schilder, heeft een opzienbarende tentoonstelling in de zaal Boutte gehad. Hij was er met niet minder dan 300 doeken, het werk van ongeveer 10 jaar, alle buitengewoon knap in de uitvoering en vol gloed en vuur, vol warme sympathie voor alle mogelijke onderwerpen uit zijn geboorte stad en land, die hij onvermoeid weergeeft met olieverf, krijt, pastel en akwarel. Het liefst bespiedt hij het volk bij hun rythmische bewegingen - hun verschillende houdingen bij dans en spel, wedloopen en krachtoefeningen en welke blijde levenslust straalt er van al die verschillende schetsen af! Waar de menschenfiguur niet volstaat, voegt hij er die van de paarden bij, in de hevige spanning hunner spieren, bij hun draf en hun galop. En dat alles op de meest bewonderenswaardige wijze geteekend, saamgesteld en neergezet, - hij teekent zelfs beter dan hij schildert! Doch niet minder innig der natuur getrouw geeft hij de mooie plekjes zijner landstreek en der goede stad Mechelen weer. Hij schildert de kanalen, zijtakken en grachten van de Dijle, met hun mooie, oude huisjes en aardige vlietjes, hoewel tegenwoordig helaas zoo glad geschaafd en gemoderniseerd, dat er weinig van is overgebleven! In ieder geval heeft Van Ost er de herinnering aan voor ons bewaard, in zijn talrijke composities, die hij ten gerieve der bewonderaars onzer schilderachtige steden in verschillende se rieën prentbriefkaarten uitgegeven heeft.
Want wat zal er bij de vernielingswoede onzer administratieve wandalen weldra van onze prachtige steden, van Oud-Antwerpen,
| |
| |
van Oud-Brussel overgebleven zijn? Zullen we zelfs niet voor Brugge hebben te sidderen? En laten we zoo spoedig mogelijk nog eens naar Ieperen, Veurne en Nieuwpoort gaan en nog eens een bedevaart naar Lier, Diest, Dendermonde, Herenthals en Zoutleeuw ondernemen, eer alles onder den moker gaat. Van Ost heeft vele koorden op zijn boog en is verwant aan het edel geslacht der Breughels en Ostades. - Hier en daar zouden we hem echter wat fraaier modellen hebben toegewenscht, die wat minder van ledepoppen en vogelverschrikkers hadden!
Evenals het meerendeel onzer schilders, Laermans en Frédéric zelfs niet uitgezonderd, voelt hij zich vooral aangetrokken door karakter en expressie, ook bij hem soms ontaardend in de karikatuur. Hoe zouden zijn ruiters op den bedevaartsgang naar Hakendover gewonnen hebben, zoo ze in hun soort even fier, even elegant en decoratief als hun stevige paarden waren en er meer adel in hun trekken lag!
Alles in Allem was deze tentoonstelling echter een groot succes - een der belangrijkste van den geheelen winter!
| |
Edmond Verstraeten
is mede met een zeer belangrijke expositie in de concertzaal van den Kunstkring geweest. Hij schildert bij voorkeur de lage landen - de polders met hun eindelooze horizonten van zijn geliefde Land van Waes, vooral de vele kronkelingen van de Durme, met haar grazige weiden en haar rozengaarden en dat met een voorliefde, die er vooral naar tracht ons het groote, het oneindige en de majesteit er van te doen gevoelen, die echter het verteederende en bekorend-droeve niet buiten sluit!
Het is meer dan impressionisme dat hij hier geeft en onder het soms wat al te vurige, de wat al te sommaire toets, voelt men de bekoring die het steeds weer nieuw geziene, steeds meer aangebeden land op den schilder uitoefent die er ook steeds meer de innigheid, de poëzie van zal ondergaan en doen gevoelen.
| |
Jan Apol
is evenzeer een belangwekkend en naarstig schilder, een zoeker en strever, die vaak den juisten toon en de gedroomde beweging weet te treffen - de juiste uitdrukking van 't geen hij ziet en in de natuur gevoeld heeft. Hij is een kolorist en zijn kleuren blijven weelderig en vrij, niettegenstaande het rijke licht dat er overvloediglijk over gespreid ligt en in dit opzicht vooral onderscheidt hij zich gunstig van de luministen, die ons liefst een natuur te zien geven als een door de zon verschoten of door de mot weggevreten tapijt. We roemen vooral zijn Italiaansche stad, zijn Vertrek van de Ruiters en zijn Stillevens, van het beste mee, dat hij in den Kunstkring tentoon gesteld had.
| |
Leon Houyoux
neemt onder onze landschapschilders de bescheiden, doch zeer eervolle plaats van wijlen Huberti in. Met een tot in 't uiterste moderne techniek, met de grootst mogelijke zorg voor licht en verlichting, is hij tevens een dichter der halve tonen, die het zonnige hooghout schildert als de wazige avondschemering valt. Maar op den door hem ingeslagen weg, zou het m.i. in het voordeel van dezen kunstenaar zijn om zich nog meer te concentreeren - nog meer te verinnigen.
G.E.
| |
Museumkroniek
Brussel
Ik stel me voor om de lezers van Onze Kunst, geregeld van de ‘Beweging’ in de Brusselsche musea op de hoogte te houden. Want ware het niet zeer gewenscht dat het publiek hierin wat meer belang ging stellen? Hoewel onze tijdelijke tentoonstellingen tamelijk getrouw worden bezocht, is men gewoonlijk zeer slecht op de hoogte van de kunstschatten, die in onze musea worden bewaard en die in hun oog, naar 't schijnt, enkel bedoeld zijn om door
| |
| |
vreemdelingen te worden bezocht. De Société des Amis des Musées royaux, zou, buiten en behalve het door gebrek aan geldmiddelen helaas beperkte doel, dat ze zich heeft gesteld, om onze kunstschatten met nieuwe aankoopen te verrijken, door het houden van voordrachten en wandelingen door de zalen, gaarne wat leven trachten te brengen in die kerkhoven van kunst!
Laten we daartoe allereerst een vluchtig overzicht van de zalen in het Oude Museum nemen. - Een Tweeluik, door Dr. Friedländer meen ik, aan Ambrosius Benson toegeschreven, werd onlangs in de Galerij onzer Vroegmeesters geplaatst. Men ziet er een Johannes den Dooper met een rooden mantel en een Begiftiger met een nogal leelijk gezicht. De figuren zijn eenigszins stijf en wat zwaar van schildering, maar het landschap met zijn rotsen en buitenhuisjes is mooi. Een curieuse aartsengel St. Michaël met twee heiligen, een penteekening van een onbekenden Vlaamschen Meester, geeft aanleiding tot leerrijke vergelijkingen. Het komt uit de Verz. Hoogendijk, onlangs bij Fred. Muller te Amsterdam verkocht. Daarnaast hangen twee mooie, kleine stukjes van de verkooping Mathys (Dec. 1911) een uiterst delikaat geschilderde Madonna tusschen een non en twee bisschoppen van Giovanni di Pietro, gez. Lo Spagna en een Petrus wandelend op de golven, in het genre van Bles. De Bruegel-serie, is met een Val van Icarus verrijkt, waar het hoofd-sujekt zich in een sterk in 't verkort gezien, in de lucht geheven been resumeert, doch dat, niettegenstaande het onevenwichtige in de compositie, zeer volkomen geschilderde onderdeelen geeft, vooral in de typische schuitjes, door de plaatsneden van den meester voldoende bekend, den Landman met zijn Ploeg en een azuren krans van bergen, klaarblijkelijk op de Italianen geïnspireerd. Verder, voorloopig geplaatst in de Hollandsche Zaal, de prachtige Rembrandt, tijdelijk aan het Museum afgestaan door Mevr. May: De Man met den Tulband (omstreeks 1629), waar men den Vader van den Meester in meent te zien. Het is een geheimzinnig gulden stuk, een zijner geniaalste scheppingen; onze eigen Rembrandt's vallen er geheel bij weg; maar slechts weinigen zouden straffeloos deze overbluffende nabuurschap kunnen doorstaan! Op de benedenverdieping vinden we
beter dan een geleend, een geschonken stuk uit de prachtige verz. van Mevr. Cardon, (een Bespotte Christus), die veler aandacht boeit. Het is mooier naar het schijnt dan het stuk door Chauchard aan den Louvre nagelaten en van een warm-bruine, naar wensch gepatineerde tonaliteit, met al het machtig-krachtige van het onvoltooide. Weldra zal de Précaution maternelle, teekening van Millet, eenvoudig maar duur, van de verkoop Van den Eynde, het fransche xixe eeuwsche contingent komen aanvullen, waarbij men later nog enkele der wonderen door den onlangs overleden kunstliefhebber Alfons Willems nagelaten, zou hopen te voegen.
Verscheiden ezels, die tegenover den Slag bij Woeringen zijn opgesteld, als een aanval der Modernen op deze Citadel van het Romantisme, leggen voldoende getuigenis voor de vlijt onzer hedendaagsche kunstenaars af. Baertsoen, met zijn eigenaardig nieuwen blik, legt zon op de oude kaden van Gent en geel op de muren en rood op de daken. Karel Hermans stond een stralende Villa Mattei af. Van René Ménard, voor mij de hoogste verpersoonlijking der hedendaagsche decoratieve kunst, verheugen we ons in het bezit van dat harmonieuse Herdersleven, welsprekend diminutief van een geheel, vroeger door ons te Antwerpen en te Brussel bewonderd en thans een sieraad van de Salle des actes de l'Ecole de Droit te Parijs. In een bijtende schels, In het Gerechtshof, crayonneerde Forain de zich met hun clienten onderhoudende advokaten. Een teekening van Eugeen Smits Ofelia kondigt de op handen zijnde tentoonstelling van de door den beheerraad aangekochte werken van dezen aantrekkelijken kunstenaar aan (onverdiend door het thans levende geslacht vergeten), wiens lang, werkzaam leven een uitgebreide beschrijving waard zou zijn. Aan het hoofd prijke het voorname Portret van Eugeen Smits door Ricard, waarvan het Museum de gelukkige bezitter is geworden. De vier stukken van Troyon, Courbet, Leys en Stevens, in April van het
| |
| |
vorige jaar, op de verkoop Cardon aangekocht, maken naast hun Fransche en Belgische kunstbroeders een goed figuur. De peinzende Paul Janson van Lucien Wollès en de Maagd op de School van Maurice Denis, brengen in het geheel de godsdienstige noot, op heden bevrijd van ijdele conventie.
De vroegere bureaux van het Museum secretariaat, zijn tegenwoordig voor het publiek geopend, men zal daardoor een zaal met zijlicht krijgen en de voorhof van het Nassau-paleis, zal eindelijk van de hinderlijke Maquette van den Kunstberg bevrijd worden.
In den Cinquantenaire strekt zich het verlangen van conservators en verzamelingen, meer en meer naar de reeds zoo lang beloofde nieuwe installaties uit! Bij geregelde tusschenpozen kondigen de dagbladen ‘la prompte conclusion des travaux de l'aile gauche’ aan, maar het bordje ‘Exposition d'art ancien xviie siècle’ dat maar altijd naast de rotonde blijft hangen, van wat eenmaal het Volkspaleis is geweest, werkt niet geruststellend. Het weekblad L'Art moderne geeselde onlangs in bittere bewoordingen ‘son Incohérence le musée du Cinquantenaire’ en wees op al de gevaren, die het bedreigen. Wanneer zullen de menigvuldige voorwerpen, nagelaten door Vermeersch en Evenepoel, eindelijk eens behoorlijk uitgestald worden in de een weinig droog opgevatte kloostergangen, volgens de plannen onzer officieele pasticheurs gebouwd? Over den stijl van het gebouw valt te twisten, maar aan ruimte ontbreekt het er zeker niet! De prachtige zoldering uit een particuliere woning te Ieperen, met de 267 verschillende motieven, zal de verwezenlijking zijn van den wensch van velen, die in onze musea een volledig beeld der vervlogen eeuwen wenschen te zien. De prachtige trap, stijl Lodewijk XVe, in gebeeldhouwd eiken hout uit het oude St. Michiels-college in de Ursulinnenstraat (vroeger Paleis van den graaf van Hoorne) met zijn verrukkelijk open gewerkte leuning, zal er dan eindelijk eveneens een plaats vinden. Eerst is nog een heele Perzische verzameling, met vreemde borden en schilden met bliksemschitterende refleksen en miniaturen intens van blauw en goud ‘op zicht’ in de voorzalen geplaatst. Bij dergelijke schatten voelen we ons machteloos, vooral nu Parijs, sedert gedenkwaardige en aristocratische feesten, zoozeer Perzisch in smaak en neigingen geworden is. - Zullen we weer van heel dit
schitterend Oosten hebben te scheiden?
Laten we onze Mecenen eens aanspreken en dat milde gaven toestroomen!
Februari, 1913.
P. Bautier.
| |
Boeken & tijdschriften
Leo van Puyvelde onderzoek naar de oorzaken der wijzigingen in de iconographie der oude Nederlandsche schilderkunst. Gent 1912
In deze lezing, den 19n Juni 1912 in de Kon. Vlaamsche Acàdemie gehouden, bestudeert de schrijver den invloed der mysterie-spelen op de wijzigingen in de iconografie der Nederlandsche schilderkunst. Hij maakt eenige vergelijkingen tusschen de manier waarop de schilders zekere onderwerpen behandelden en de tooneelmatige schikkingen door den tekst der gewijde stukken aangegeven. Deze vergelijkingen zijn echter maar zelden overtuigend en waar ze 't al schijnen, gelden ze enkel werken van ondergeschikte beteekenis of van laten datum, als o.a. de Begrafenis en Hemelvaart van de Maagd (Museum te Brussel, Nr 535), een stuk dat aan Albrecht Bouts of een zijner leerlingen wordt toegeschreven en iconografische eigenaardigheden vertoont, precies in overeenstemming met het Mysteriespel de sevenste Bliscap van Maria. - In de overige gevallen stapelt de schrijver min of meer vernuftig bedachte hypothesen opeen; zoo beweert hij, bij ontstentenis van elk onmiddellijk bewijs, dat men aan den invloed der Mysterien de ontwikkeling van het thema der Pietá heeft toe te schrijven, dat in de xve eeuw, in de kunst van het Noorden zeer gevarieerde vormen aannam en geheel verschillend was van die welke
| |
| |
door de Meditatiën, toegeschreven aan St. Bonaventura waren geïnspireerd, welke men, vanaf het begin der xive eeuw in Italië aantreft.
Doch sedert de xive eeuw, ontmoet men in Italië evengoed bewerkingen van de Pietá, welke aan den tekst der Meditatiën vreemd zijn, en min of meer overeenstemmen met degene welke men in de xve eeuw, in het Noorden ziet verschijnen: een stuk van Cecco di Pietro di Pisa van 1377 (Museum te Pisa) vertoont een Maagd met den dooden Christus op haar schoot en het gelaat van den Zoon dicht bij het hare, en een dergelijke op zichzelf staande groep, geheel gelijk aan de Pietàs, die men in de xve eeuw zoo veelvuldig in het Noorden aantrof, ziet men op een stuk der Sieneesche school in de Pinacoteek te Volterra. In 1365 onderteekende Giovanni da Milano, een Pietà (Academie van Schoone Kunsten te Florence) waar de Christus staande wordt voorgesteld, ondersteund door de Maagd en twee H. Vrouwen, terwijl andere vormen, welke van het oorspronkelijke type der Pietàs verschillen, in de xive eeuw veelvuldig voorkomen. Moet men noodzakelijkerwijs het ontstaan dezer motieven aan gewijde vertooningen toe schrijven? Waren de schilders dan zóo dom en onmachtig om zelf iets te bedenken, dat onmiddellijk raakte aan hun kunst, zonder zich te inspireeren op letterkundigen of tooneelisten?
Over de waarde der algemeene beschouwingen, waarmee deze studie begint, moge men naar den volgenden volzin oordeelen: ‘Het geestelijk tooneel gaf de schilders alles te aanschouwen wat zij op paneel en perkament te brengen hadden en zóo dat ze 't zich bezwaarlijk zelf beter konden voorstellen.’ De heer van Puyvelde, Professor in de Kunstgeschiedenis aan de Gentsche Hoogeschool, heeft een treurig denkbeeld van de verstandelijke gaven der schilders en een eigenaardige opvatting van het plastische kunstwerk!
J. Mesnil.
| |
Ambachtsen nijverheidskunst
In het museum van kunstnijverheid te Haarlem
Het is een prijzenswaardig idee van de museum directie te Haarlem ons geregeld tentoonstellingen te brengen van nijverheidskunst. Het een mag belangrijke zijn dan het ander, 't is toch op deze wijze dat we in de gelegenheid worden gesteld kennis te maken met het werk van kunstenaars, soms volledig, andermaals met slechts enkele werkstukken.
Zoo kunnen wij thans beschouwen negen glasramen naar ontwerpen van Johan Thorn Prikker te Hagen (Westfalen), uitgevoerd door Godfried Heinersdorff te Berlijn.
In een nevenvertrek stelt de beeldhouwer M.J. Hack een vrij uitvoerige collectie modellen voor beeldhouwwerk ten toon.
De vensters van Thorn Prikker zijn meest van diepe, warme kleuren, zoo, dat ze bijna geen licht door laten, althans voor 't meerendeel het vertrek in 't donker hullen. De opgebrachte grijn is grof, zwaar ‘gedopt’ zou men bijna zeggen.
Dit kan men veroordeelen of apprecieeren, maar prachtig laten deze ramen weer zien welk een stijlvol teekenaar Prikker is. De figuren zijn met rake, krachtige lijnen aangegeven. Hij houdt van kracht, van forschheid, dat is altijd zijn element geweest, en dat zien we ook nu weer in de toepassing der breede loodlijnen.
Of deze ramen kunnen gerekend worden als behoorende tot de ideale glasschilderkunst, uit vakkundig oogpunt (wijl ze wel van andere opvattingen verschillen) mag worden betwijfeld, maar waar het er slechts omgaat eenige aanteekeningen bij deze tentoonstelling te geven zou het te ver voeren hier op door te gaan.
Eén raam bestaat geheel uit ornament, in rijke kleuren. Het lijnensamenspel in de details doet me sterk denken aan de Batiks die we van hem uit zijn Haagschen tijd kennen.
No 3, Petrus op de zee, met mooie gedeelten is wel wat onduidelijk, en slechts langzaam komt men ‘er in’, ontwart men de figuren.
Resumeerend zouden we kunnen zeggen
| |
| |
dat Thorn Prikker een nijverheidskunstenaar is met meer picturale dan vakkundige eigenschappen, maar met een durf en fantasie die al zijn werk tot iets bijzonders maakt.
M.J. Hack kennen we uit het artikel van December j.l. in Onze Kunst. Veel wat daarin werd besproken en gereproduceerd is hier te zien, aangevuld met gelijksoortige modellen.
Deze tentoonstelling laat weer duidelijk zien de bekwame ornamentist en gevoeligen beeldhouwer.
In het bijzonder zij hier vermeld het mooi gelithografeerd portret van Hack door Chris Lebeau.
En dan zien we hier het ‘Kuyper kastje’ aangeboden door ‘de anti revolutionaire staatspartij aan Dr. A. Kuyper.’ Het is ontworpen door Jac. Ph. Wormser, met beeldsnijwerk van Hack en meubelwerk van K. Boonstra. Op dit werkstuk komen we nader in Onze Kunst terug.
Een opmerking. Ongerept tentoongesteld is het werk van Hack niet, we zouden eerder zeggen slordig. Moeten we hier de museum directie een verwijt van maken dan zouden we willen verzoeken de gasten wat correcter te huisvesten.
Gelijktijdig, en ook in de catalogus opgenomen is een tentoonstelling van tapijten van mevrouw C Polvliet-van Hoogstraten. Behoort dit werk hier thuis? Als nijverheidsproduct, ja. Als kunstnijverheidsproduct niet. Immers mevrouw Polvliet laat in hare fabriek oostersche tapijten copiëeren, en, 't moet gezegd, op verdienstlijke wijze. Maar daar blijft het bij, en waar men hierdoor geen eigen kunst voortbrengt, integendeel den vooruitgang in den weg staat, kunnen we het vrijwel hierbij laten, resumeerend dat een copie immer inferieur aan het origineel is.
April 1913.
Corn. van der Sluys.
| |
Verbetering
De Heer P.N. van Eyck verzoekt ons te melden, dat de oorspronkelijke uitgave van ‘Les Fleurs du Mal’ van Baudelaire, waarvan enkele proefpagina's werden opgenomen in ons April-nummer, blz. 140, gedrukt is op daarvoor vervaardigd ‘Batchelor’ papier, en dat op pag. 23 der proef in den 6en regel van onder eene drukfout is geslopen (rendit in plaats van redit), welke niet in de oorspronkelijke uitgave voorkomt.
Red.
| |
Kunstveilingen
Wij ontvingen de uitstekend verzorgde catalogus der zeer belangrijke verzameling Marczell von Nemes uit Budapest, welke op 17 en 18 Juni te Parijs in de Galerie Manzi geveild wordt. De verzameling, waarvan we reeds op verschillende tentoonstellingen van oude kunst staaltjes te zien kregen, omvat werken uit de Italiaansche, Vlaamsche, Hollandsche, Duitsche, Spaansche, Fransche en Engelsche scholen, van de xive tot de xixe eeuw. Van dit alles een overzicht te geven, ligt hier niet in onze bedoeling. Wij willen enkel wijzen op enkele stukken, die voor ons van bizonder belang zijn. Vooreerst een paar paneeltjes van Gerard David, waarvan vooral een graflegging onze aan dacht vraagt, een Kardinaalsportret van van Dijck, een sappige Fijt en niet minder smakelijke Snijders, vier Rubensen waaronder twee portretten, twee Siberechtsen; onder de Hollandsche meesters worden vermeld: Abr. van Beyeren, Quirijn Brekelenkam, Alb. Cuyp, Jac. G. Cuyp, Jac. A. Duck, Jan van Goyen, Dirk Hals, Frans Hals (met een bizonder fraai mansportret), W. Kalf, Thomas de Keyser met de zeer importante Trictracspelers, vroeger in dit tijdschrift afgebeeld), Ph. de Koninck, Nic. Maes, A. van Ostade, Rembrandt (met het romantische portret van zijn vader en een paar studiekoppen), Jac. van Ruysdael, G. Terborch en Ph. Wouwerman. Onder de vreemde scholen trekt vooral de aandacht een reeks van niet minder dan twaalf werken van El Greco.
B.
| |
Varia
Door onvoorziene omstandigheden zien wij ons genoodzaakt eene bijdrage van den Heer Schmidt-Degener over ‘Portretten van Rembrandt: Titia van Uylenburch en François Coopal’, welke voor dit nummer bestemd was, tot de volgende aflevering te verschuiven.
Red.
|
|