| |
| |
| |
| |
Kunstberichten
(van onze eigen correspondenten)
Uit Amsterdam
Johan Braakensiek tentoonstelling in het Stedelijk Museum November 1911
De eere-tentoonstelling van Johan Braakensiek - ter gelegenheid van zijn 25-jarig jubileum als teekenaar aan De Amsterdammer, weekblad voor Nederland - geeft een ruim overzicht over het belangrijke levenswerk van den gevierden caricaturist, en meteen over een kwart-eeuw wereldgeschiedenis.
Weinigen is het gegund heel de wereld voor zijn rechterstoel te dagen, en zoodoende een binnenlandsche beroemdheid en een buitenlandsche bekendheid te zijn. Wie verschenen al niet voor hem! Kuyper en Schaepman, De Savornin Lohman en Troelstra, Borgesius en Heemskerk, - en van buiten de grenzen zoowel Lui (keizer Wilhelm) als L'Oncle de l'Europe (koning Eduard), en zoowel Nicolas, ange de la Paix, empereur du knout, als Popold II, roi des Belges et des Belles. En zoo nam hij een plaats in naast Léandre en Steinlen, Willette en Sem en andere wereldnamen.
Met welke kunstmiddelen bereikte Braakensiek zijne plaats? Zijn teekenwijze is schoolsch en min of meer ‘gewoon’. Hij verrast zelden door iets bijzonders in zijn lijnen; zijn teekenstift maakt geen buitengewone trekken en van ongemeene vondsten is niets gebleken. Evenwel bereikte hij langs den gewonen weg eene aanzienlijke hoogte. Hij is oprecht, eenvoudig en degelijk, gemoedelijk en edel. Hij is voor een ‘caricaturist’ eigenlijk te goedhartig en gemoedelijk. Hij is er als kunstenaar niet minder om en bereikt zelfs, zoodra hij de gemoedelijkheid wist te veredelen tot wat wij den echten ‘humor’ mogen noemen, iets zeer hoogs. De caricaturist is van nature ‘ironisch’, het tegendeel van pathetisch. Tegen het pathos in alle vormen, vooral het voorgewend, in de politiek zoo misbruikt, pathos, richt hij bij voorkeur zijn teekenstift, om doodelijk te treffen. Hij kan zich dan zelfs een St George verbeelden, den draak met zijn lans doodend. Trof ook Braakensiek niet Kitchener (18 Aug '01) en Chamberlain (2 Nov. '02) doodelijk in 't hart?
Toch is hij te gemoedelijk voor de echte caricatuur, voor de ironie, met haar scherpe en bijtende spot. Sarcastisch was hij wellicht nooit. Hij kent het comische eigenlijk beter dan de ironie, en vermag het tragische te doorvoelen, - en te doordenken. (Vgl. b.v. Paul Krüger over den Bijbel gebogen: De Heer heeft gegeven, de Heer heeft genomen...). Door het comische en tragische heen weet hij dan te stijgen tot den hoogen humor. Dat is immers het teekenen met een lach door de tranen heen, bewust van het hoogere, ‘Ridendo dicere verum, quid vetat’ (Horatius. Lachende de waarheid te zeggen, wie verbiedt zulks? Zoo weet hij zich te verheffen in waren ‘humor’, die aan de wijsheid toe is.
Geen wonder dat ook Prof. Bolland in het Braakensiek-nummer van de Groene den teekenaar hulde bracht, omdat hij het volk mede opvoedde, dewijl hij het veel te ‘denken’ gaf.
Behalve als verluchter van volksboeken kan men Braakensiek verder nog waar- | |
| |
deeren als vaardig portretteekenaar. - Andere talenten zijn gekomen, - hij echter ga nog niet heen. Ook mijne hulde aan den talentvollen teekenaar!
| |
Moderne schilderijen en teekeningen Frederik Muller Doelenstraat, 16-18
Een groote collectie 19-eeuwsche Nederlandsche en uitheemsche schilderijen. Apol, J.v.d. Sande Bakhuyzen, Barbaglia, Bastert, Blommers, De Bock, Bosboom, Ferrari, Filliard, Gorter, De Goya, J. en I. Israëls, Jongkind, Mancini, Jacob en Willem Maris, Michel, Millet, Orselli, Poggenbeek, Toorop, Wauters, - ziehier een flinke greep uit de namen. Een overzicht over een groot tijdperk en werelddeel.
Belangrijk is Th. De Bock's schilderij, een stemmig rivierlandschap, harmonisch van bouw, Van Bosboom een paar kerkinterieurs, toonvol en toch uitvoerig van teekening. Enkele voortreffelijke stalen van Poggenbeek's landschapjes.
Van de buitenlanders zijn er o.m. opmerkelijke werken van Michel en Mancini.
Belangwekkend is zulk een groot overzicht, door de gelegenheid tot vergelijken. Wat een kris kras van richtingen! Uit de verwarring klaart zich echter met moeite een aesthetisch bevredigend oordeel. Kunst is eigenlijk te intiem voor zulk eene uitstalling. Zelfs een museum heeft voor mij altijd nog iets van eene uitdragerij, - zooveel te meer een expositie als deze.
| |
De nieuwste strooming in de schilderkunst Larensche kunsthandel te Amserdam Heerengracht, 495
Met de nieuwste strooming wordt de ‘Romantiek’ bedoeld. Jaren geleden heb ik in De Kroniek in den breede uitgeweid over Romantiek en hare terugkomst ook in ons land voorspeld. Wel bewust er van, dat de Romantiek na het classicisme nooit meer voorgoed uit de kunst verdwijnen kan, doch met breede hooge golven door alle tijden blijft vloeien, moet toch erkend, dat er ook in haar ebben en vloeden zijn.
Wat in de Renaissance ‘realisme’ heet, na het Classicisme, noemen wij liever romantiek; en wat na het 19e eeuwsche Fransche classicisme (of academisme) weer realisme (of naturalisme) heet, noemen wij nogmaals romantiek. Zoo denken wij aan haar langs een glooiende lijn van Delacroix tot Millet. De Barbiçonners in 't bijzonder zijn romantici, zooals de Engelschen het kort te voren waren, en gelijk de 17e eeuwsche Hollanders en Vlamingen, waarvan zij uitgingen, het waren, zoowel Rembrandt en Van der Neer als de latere Italianizeerende.
En Jacob Maris en vooral Jozef Israëls, zijn zij niet eveneens romantisch?
Is nu echter de ‘vloed’ der Romantiek weer stijgende? Wij hopen het. Er zijn teekenen. Meer: er zijn werken.
Toch valt het voorhands nog niet mee. Theod. Goedvriend is er met uitmuntend werk, stemmige landschappen en geheim zinnige paddestoelen; Rob. Graafland heeft er feestkleurige vrouwengestalten en zonnige tafereelen; Gerard de Boer fijn gespikkel en kleurig getintel van feërieke figuren in bosschen en burgten. Er is te veel ‘manier’ bij. Graafland is een zuiver kleurgevoelige, doch laat de lijn te veel los, De Boer heeft een fijne verbeelding, doch herhaalt zich te veel en is niet natuurlijk genoeg, en Goedvriend is een zeer knap schilder, doch wiens visie te veel in oude schilderijen vast ligt.
En waar is het breede gebaar der Romantiek? Als van Israëls' Saul en Rembrandt's Banningh Cocq? Zal Dirk Schäfer dat gebaar toonen? Zijn Opweg naar Golgotha, het met den Vigeliusprijs bekroonde schilderij, is een belofte. Meer niet. Er is iets Rembrandtieks in, wat van Israëls en Bauer, - te weinig Schäfer. Bij verdieping en meerdere beheersching der techniek (de uitvoerigheid is daarvoor een criterium!) heeft hij een groote toekomst.
Miranda's werk is gekunsteld en van weinig beteekenis; Mension's Herodes zelfs onaesthetisch, Schaap's Dryade (een naaktfiguur in een realisch Lente-landschap) uiterlijke romantiek; V. d. Wall Perné kent haar ook slechts aan den buitenkant, en Westerman knoeit meer met verf dan dat hij schildert.
| |
| |
Bautz en W. v.d. Berg zijn schilders van ras, al zitten ze nog te veel in de trucs om waarlijk aesthetisch welbehagen op te kunnen wekken.
André Broedelet's kinderen zijn aardig gezien, reëel en toch idyllisch; ze doen mij denken aan Murillo's kinderen. Hetty Broedelet heeft een fijn en edel palet; haar bloemstukken zijn bijzonder mooi van kleur en vorm; - met de Romantiek heeft zij evenwel niets van doen.
Des te meer De Moor. Doch hoe bedacht en beschaafd zijn werk ook is, vorm en idee doordringen elkaar niet en de visie is niet diep. Zijn kleurgevoel is onzuiver en zijn teekening laat te wenschen over.
Wij noemden niet allen, die hier vertegenwoordigd zijn. Meerdere romantici ontbreken hier. - Wij wachten nog op andere daden!
| |
Stedelijk Museum tentoonstelling van mej. C.M. van der Willigen, Jacob Ritsema, Bern. van Beek en S.J. van Beek
Mej. Van der Willigen heeft reeds dikwijls geëxposeerd en het is heugelijk te kunnen opmerken dat haar werk vooruitgaat. Zoo kleur- en vorm-volmaakt in haar bloemstukken als Mevr. Hetty Broedelet is zij evenwel nog geenszins. Zij is zeer te waardeeren om de spontaanheid van haar opzet en de zwier van hare penseelvoering, terwijl haar kleurgevoel, bij alle vlotheid van werken, toch vrij zuiver blijft. Het mangelt haar nog aan nauwgezette ‘studie’. Vormschoon is even onontbeerlijk als kleurschoon, welke laatste weer niet alleen schittering, weelde en overdaad is.
Bern. van Beek is een ijverig penseelvoerder maar geen groot artiest. Hij werkt onder invloed van Gabriël en anderen in het land waar ook deze vaak vertoefden; doch hij mist de edele schilderdeugden en het dichterlijke landschapsgevoel van den verheerlijker van ons waterrijk land. In enkele kleinere studies, meer onder den indruk van de natuur ontstaan, is hij gelukkiger. S.J. van Beek heeft een fijner en edeler palet. Hij weet in zijne studies het landschap aesthetischer voor te dragen.
Jacob Ritsema weet iets stemmigs te bereiken in een morgenschemering en vermag tevens in krachtiger en breeder werk zuivere kleur en zelfs zonlicht te ontwikkelen. Doch zijn weekheid is nog zelden zuivere gevoeligheid en een enkele breede opzet bedekt niet wat hem aan vormschoonheid ontbreekt. Een schilder heeft een teekenaar in zich.
| |
Moderne kunstkring Stedelijk Museum
Al het ‘nieuwe’ is belangwekkend. De belangwekkendheid blijkt voor het kunstzinnig gevoel te zijn: aantrekkelijk of afstootend, de twee bestanddeelen, die in allerlei mengeling kunnen voorkomen. Nergens blijkt die zoo duidelijk als op deze tentoonstelling van moderne kunst.
Moet het ‘moderne’, gelijk het woord, uit den vreemde komen? Waar het nieuwste op kunstgebied het oorspronkelijkste wil zijn is het vreemd dat het zoo van buitenaf schijnt te komen. Kenschetsend is het woord ‘vreemd’ in alle beteekenissen. En toch is het om het ‘eigenaardige’ te doen. Weliswaar kan zich het eigene, het persoonlijke, in zijne verzakelijking naar buiten, het gevoel dat zich uit, het wezen dat verschijnsel wordt, zich dikwijls vreemd voordoen. Het persoonlijke draagt soms eene vreemde mom. - Doch trekt zelfs de koning soms niet het bedelaarskleed aan... om niet herkend te worden? Loopt hier soms de geheele kunst in travesti? -
Hoe 't ook zij, het is niet alleen Nederlandsche gastvrijheid, die hier aan buitenlanders de beste plaatsen gunt. Het ‘vreemde’ zij hier het voorbeeld, - waarin wij ons hebben te spiegelen... en te herkennen.
Is Cézanne de banierdrager van het nieuwe? Hij heeft in zijn kleur- en vormschikking ten minste meesterschap over kleur en vorm. Hij is zelfs een kleurverteederde, een dichterlijke natuur, een bij wijlen blijmoedig rasecht schilder. De theorie van kleur en vorm loste hij in de practijk van het teekenen en schilderen op. - Doch zijne volgelingen lieten als 't ware de theorie er weer uit bezinken; zij gingen van die kleuren vormtheorie uit en zoo ontstond het
| |
| |
bijna wetenschappelijk diviseeren der kleuren en ontleden der vormen. Zoo ontstond het z.g. ‘cubisme’, het in vierkanten opbouwen en in elkaar schuiven van kleuren en vormen. Cézanne had iets losgelaten van de afleiding uit bol, kubus en cylinder. En zoo zijn er velen begonnen met de theorie.
Wij noemen als merkwaardigste vertegenwoordigers van het nieuwe. Braque, Herbin, Picasso, Schelfhout. Wat bij Cézanne min of meer onbewust was, is bij hen en anderen meer of min bewust geworden. Er is veel intellectualiteit, weinig aesthetisch gevoel bij, - tenzij de caleidoscopische kleurgewaarwordingen tot de kunst behooren. Wat zou zich uit Cézanne's drie c's: cirkel, cubus en cylinder niet nog veel méér kunnen ontwikkelen! Wat een onbegrensde mogelijkheden!
Wij vermelden nog Redon, Lévy, Puy en Verhoeven. Wij noemen Mondriaan. Wij denken aan Vincent van Goch, dat gebroken genie.
Wij noemen ten slotte Jan Toorop, die te midden van zooveel bizar's met degelijke teekeningen uitkomt. Zijn apostel-koppen voor het Laatste Avondmaal zijn belangwekkend, niet door het ongewone, maar door het buitengewone. Hij zet het oude voort op nieuwe wegen. Zijn theorie lost zich hier schoon op in de practijk van het teekenen.
Impressionisme vereenige zich met expressionnisme!
D.B.
| |
Uit Antwerpen
Koninklijk kunstverbond tentoonstelling van werken van Alfred - N. Delaunois van 28 oktober tot 9 november 1911
Eene gelukkige gedachte bezielde voorzeker het bestuur van het Antwerpsche Kunstverbond, toen het besloot de reeks tentoonstellingen van dit seizoen te laten openen door een schilder als Alfred Delaunois. Was zijn kunst hier, door zijn trouwe medewerking aan de jaarlijksche salons van Kunst van Heden, wel verre van onbekend gebleven, toch mochten wij tot nu toe niet een zoo aanzienlijk geheel bewonderen als hier nu werd bijeengebracht.
Een andere reden waarom wij ons om deze tentoonstelling bizonder mochten verheugen, was nl. dat zij ons voor 't grootste gedeelte nieuw werk van dezen nog zeer jongen meester bracht, en ons aldus toeliet een bondig maar zeer juist denkbeeld te vormen van de rijpende ontwikkeling welke zijn talent in de laatste jaren schijnt te hebben ondergaan. Dieper en voller is zijn kunst geworden, ruimer zijn inzicht, scherper zijn oog, vaardiger nog zijn hand. Dit blijkt allereerst uit de twee heerlijke kerkinterieurs Psalmen zingende Benediktijners en de Kapellen der St-Pieterskerk te Leuven, het eerste als een wonder, fantastisch vizioen van diep-gouden licht, rijke somptueuze kleuren en statig, hiëratisch bewegen van priesters, in een kerk sober en grootsch, impozant van vorm, kleur en lijn; het tweede als een poëma van stilte en ingetogenheid, diep-ernstige vroomheid en tevens van prachtlievende kleurenweelde en strenge vormenbreedheid.
Kleinere schetsen ook, in denzelfden trant - als de zeer mooie reeks Nachtgetijden in de St-Pieterskerk te Leuven - zijn vol van die bizonder innige stemming, van mysterieuze, wonderlijk levende stilte. Landschappen waren er, impressies van de zonnige rijpheid van een zomernamiddag, stil, grootsch en kalm, als dit lichtend doek Zomerlandschap, September, en dit stemmige Dorpsangelus. Bizonder en zeer hoogstaand werk acht ik verder de superbe krijtteekekeningen Benediktijnervespers en Benediktijnermis.
Alfred Delaunois is een onzer meest gewetensvolle kunstenaars, een der diepste en een der gevoeligste tevens. Zijn kunst is er een van superieure, stille overpeinzing, uitgedrukt met de vele middelen welke zijn zeer ontwikkelde technische knapheid hem bieden kan. Zijn tentoonstelling was hier te Antwerpen een gebeurtenis.
Ary Delen.
| |
| |
| |
Uit Den Haag
Suze Bisschop Robertson bij Kleykamp
Er is in het werk van deze schilderes, dat quakleur reeds haar hoogtepunt bereikt heeft, een streven naar modelé, waardoor haar koppen veel plastischer te geven worden dan vroeger, toen kleurexpressie haar voornaamste doel was. Eenmaal daarin geslaagd gaat zij verder zich te verdiepen door de teekening en het relief sterker uit te drukken, door als het ware dit laatste in de vette verf te boetseeren, zonder nochtans het karakter van schilderwerk aan te tasten. Dik in de verf, weet zij vloeiend, met lenige penseelstreek, in het portret van eene oude boerin het karakter krachtig uit te doen komen, waardoor de monumentaalheid, in kleur reeds bestaande nog verhoogd wordt door zuiverder, juister ouderbouw. Haar meeste latere werk heeft dit krachtige: zoo de Spinsters, kranig en forsch gebeeldhouwd, zoo het portretje Greta waarin het modelé al bijzonder voortreffelijk werd gegeven. Haar stillevens zijn evenals vroeger, misschien nog wel breeder en synthetischer, waarvan het heerlijke Atelier intérieur eene plaats verwierf in het Stedelijk Museum. Uit de onaanzienlijkste gegevens, uit de eenvoudigste voorwerpen op een stilleven of een interieur weet zij een diepte van kleur te halen, een zware toon, die in al hare werken een toover verwekt, welke de arbeid van deze schilderes zoo'n bijzonder eigen cachet geeft, een cachet dat nooit naar affectatie neigt, maar ernstig en degelijk, een visie van de dingen verraadt, die dieper en bezonkener is dan het meeste werk van de impressionnistische school waaruit zij voortkwam.
| |
Theo van Hoytema bij Schüller
Op deze tentoonstelling heeft van Hoytema zijn geheele artistieke bagage eens uitgepakt. Van de kleinste krabbel tot de zeer uitgewerkte Condor toe. Daardoor wordt het ons mogelijk een betere indruk te bekomen van zijn streven. Dit is soms gericht op het achevé, op het in détails ontleden van een vogel, zooals in bovengenoemde Condor dan ook wel het duidelijkst aan te wijzen valt. Deze groote studie op den achterkant van het schilderdoek met verf geteekend, geeft den woestijnkoning zittende weer met neerhangende vleugels, waarvan ieder veer en pen zijn aangegeven. Overal détails, waardoor de grootheid niet gestoord wordt, maar die door hun zelfde wijze van teekening, machinaal bijna, iets eentonigs, iets gelijkmatigs als van een procedé aan deze anatomisch zoo knappe prestatie geven. Daar komt bij dat de bruingrijze stof van het doek ook niet meewerkt om de teekening frisscher te doen schijnen. Deze manier van teekenen heeft Huytema in vele specimen hier gevolgd, somwijlen met waterverf verluchtigd, als in Lijstermoord.
Daartegenover staan die werken, waar hij met eenige slierten van het penseel den vorm van een flamingo of papegaai naar voren brengt, zoo luchtig, zoo vol leven en beweging, met zooveel bekoring, dat daarin toch voor ons van Hoytema zich van zijn beste zijde doet kennen.
Ze zijn vervaardigd, na veel studie, geheel onder den impuls van het oogenblik, toen de schilder getroffen door een of andere typische stand, de vogel op papier bracht, met al het toevallige wat een moment soms brengt, daardoor meer leven gevend, dan in de bovengenoemde doeken en teekeningen, welke hoe ernstig ook bedoeld, deze eigenschap helaas missen.
G.D. Gratama.
| |
| |
| |
Boeken & tijdschriften
Justus van Gent (Joos Van Wasssenhove)
De Heer Adriaan de Ceuleneer, heeft onlangs in les Arts anciens de Flandre, een zeer uitgebreide studie aan dezen Vlaamschen kunstenaar, die een vriend en tijdgenoot van Hugo van der Goes geweest is, gewijd.
De benoodigde grondstoffen voor dit werk, waren bereids in 1910 in de Bulletins de l'Académie Flamande verschenen. Deze nieuwe verhandeling bevat echter een groot aantal nieuwe gegevens en de schrijver heeft van de gelegenheid gebruik gemaakt om zekere, vroeger door hem geuite inzichten, te wijzigen.
De heer de Ceuleneer heeft Urbino gezien. Hij heeft de geschiedenis en de monumenten er van bestudeerd en om zoo te zeggen dezelfde lucht als deze voorlooper van het Italianisme ingeademd. Hij heeft zijn best gedaan om tot in de minste onderdeelen door te dringen van het Avondmaal, dat het hoofdwerk is geweest van dezen Vlaamschen meester; doch hij heeft tevens zijn overige werken gezien, die tegenwoordig over Parijs, Londen en Berlijn verspreid zijn. Er is hier sprake van die eigenaardige portretten, naar de natuur of geïdealiseerd en van die symbolieke voorstellingen, welke de hertog Federigo de Montefeltro voor zijn Studio had besteld. Wél ingelicht als de heer de Ceuleneer altijd is, slaagde hij er in om met groote bekwaamheid, alles wat tot hiertoe over bovengenoemden kunstenaar verscheen, tot één geheel te verwerken. En in zijn begeerte om zoo volledig mogelijk te zijn, aanvaardde hij de medewerking van den heer Morton Bernath, die enkele notas over Justus van Gent in een archeologisch tijdschrift had doen verschijnen. De Amerikaansche schrijver bood ons daarin den uitslag van zijn eigen onderzoekingen aan. Hij vestigde vooral de aandacht op een tapijt, thans in het bezit van het Museum te Boston en dat volgens cartons van Justus van Gent geweven moet zijn. Dit was overigens de bevestiging van een veronderstelling door mij zelve de eerste maal geuit op het Congres van Kunstgeschiedkundigen, dat in 1909 te Munchen gehouden is en die ik sedert in mijn lezingen te Brussel en te Gent verder heb ontwikkeld. - En tevens had ik de aandacht gevestigd op een eigenaardige ontleening door Justus gedaan aan de figuur van den Heiligen Erasmus van Dierck Bouts, om die op het Urbinosche Avondmaal over te brengen.
De overeenkomstige gedeelten, door den heer Bernath ontdekt, bezitten echter geen groote kracht van overtuiging, maar ik was o.a. getroffen door het wél gegrondde van zijn attributie, in verband met de Aanbidding der Koningen te Trevi. Evenals hij, beschouw ik dit als een werk van Justus van Gent en aarzel dan ook niet om deze Maagd uit het Museum te Cassel (Duitschland) die à la détrempe geschilderd is en die door enkelen aan van der Goes werd toe geschreven, met dezen meester in verband te brengen. Zooals ik trouwens reeds zelf had opgemerkt, behoort het stuk terug gegeven te worden aan Justus van Gent.
Het laatste woord over dezen kunstenaar, is echter nog niet gezegd, doch de studie van den heer de Ceuleneer en het onderzoek van Morton Bernath, werpen een overvloedig licht over dezen, tevoren nauwlijks bekenden meester en wat mij zelf betreft, hoop ik eerlang verschillende mijner opmerkingen in het licht te geven, die mij door de beschouwing van zijn werken werden geinspireerd.
Zonder twijfel zal ik daartoe, nog telkens hier en daar nieuwe stof ontdekken.
29 Aug. 1911.
Jos. Destrée.
|
|