| |
| |
| |
| |
Joh. B. Smits
JOH. B. SMITS: Boekband (1901-1902).
(Versiering samengesteld met één stempel).
Toen men eens aan Cobden Sanderson vroeg wat een goede boekband zijn moet, antwoordde hij kort en duidelijk: ‘hij dient de vellen van het boek ordelijk bij elkaar te houden en te beschutten en het gebruik ervan te vergemakkelijken’. Dat het gemakkelijk is deze eenvoudige omschrijving in vervulling te brengen valt met recht te betwijfelen. Althans hoe weinig boeken krijgen wij te zien die goed gebonden zijn, dat wil zeggen die goed openliggen en gemakkelijk omslaan. Hoe gering is het aantal van de boeken die na eenig gebruik nog stevig bij elkaar blijven. In het bijzonder schieten hierin de als ‘gebonden’ of ‘in prachtband’ uitgegeven te kort, waarbij boekblok en omhulsel, door een linnen strook en niet zelden slechts door het schutblad zijn verbonden. Het is de bekende uitgeversband zonder welke haast geen Engelsch boek verschijnt; maar zij draagt daar meer het karakter van een voorloopige beschutting, waarom dan ook het boekblok in den regel alleen aan de kop is besneden of verguld om het stof te weren en de bezitter nog steeds een meer blijvende en waardiger band er om heen kan laten maken. De meesterbinder Sanderson omschreef een dergelijke band, zonder boven de praktische eischen te gaan. Met het enkel noodige nemen we zelden
| |
| |
genoegen, de band om een heerlijk voorname geesteuiting wenscht men ook vermooid. Wij leven eenmaal niet gaarne van brood alleen.
JOH. B. SMITS: Boekband (1902).
Bij het versieren van den boekband kunnen veel technieken toegepast worden, al naar het gebruikte materiaal. Perkament en leder zijn de bij voorkeur gebezigde materialen; blinddruk, handvergulding en ledermozaïk de geëigendste sier-technieken, welke afzonderlijk en in combinatie met elkaar kunnen worden toegepast. In de zeventiende eeuw doet in ons land de goudstempel-druk zijn intrede met Magnus Hendricksz. onder den invloed der in Frankrijk inheemsche mode. Dit land behoudt tot kort voor het optreden der Engelsche kunstboekbinders de leiding in het prachtige kunstvak; en zelfs nu nog is de Fransche techniek onovertroffen. Tot die suprematie legde de boekenliefhebber Grolier in de 16e eeuw den grondslag.
Al bereikten onze landgenooten niet dien hoogen trap, toch zijn er in en na het midden der zeventiende eeuw bij ons door Magnus Hendricksz, diens beide zonen Hendrik en Albertus Magnus en ook door Bruno Spanceerder goede en fraai versierde banden gemaakt, ook om de mooie drukken van een der Elseviers of van Blaeu. Dat deze binders ook groote partijen bij aanneming leverden blijkt o.m. uit een door Mr. de Roever in Oud-Holland 1891 medegedeeld accoord door de binders Magnus en Spanceerder in 1643 aangegaan met de drukkers-uitgevers Gebrs. Benveniste voor het binden van 8000 exemplaren van een hebreeuwsch gebedenboek, het meerendeel ‘gepapt en met roodbessen (-papier) beplakt’ en 400 met sloten, binnen zes weken te leveren. Ongetwijfeld bestond reeds vroeger de uitgeversband, want niet zelden treft men de gezochte fraaie drukken van Aldus Manutius, den
| |
[pagina t.o. 176]
[p. t.o. 176] | |
JOH. B. SMITS: BOEKBAND (1902).
JOH. B. SMITS: BAND IN ROOD MAROKKO (1904-1905).
| |
| |
vroeg zestiende-eeuwschen drukker te Venetië, op gelijke wijze gebonden, aan. Niettemin heeft men toen ook door kleiner boekenbezit, meer werk gemaakt van het binden dan nu. Folianten, kwartijnen, oktavos en duodecimos verschenen in perkamenten of lederen banden, met fraai door echte (touwen bedekkende) ribben verdeelde rug, de perkamenten met naar buiten doorgestoken naairiempjes, het plat met goud- of blinddruk versierd, de snede gespikkeld. Kostbaarder bewerkte exemplaren werden door de schrijvers of uitgevers ten geschenke gegeven aan aanzienlijke personen. Zoo draagt Nic. Heinsius aan Lodewijk XIV zijn Virgilius op, waarom zijn uitgever Daniel Elsevier hem schrijft: ‘Hier nevens de proef van de Dedicatie, voor de banden sal goede sorghe dragen, die voor den Koninck ende den Dauphijn dienen wel in “Maroquin de levant”, de andere in hoorn (perkament) als voor desen, sal goede sorghe draghen dat wel sullen ingebonden worden, die in “Maroquin de levant” moeten “à petits fers” verguit worden, dat hier een binder seer wel doet, Magnus genaemt’. (Brieven van D. Elsevier aan N. Heinsius N. 65).
Uitgezonderd de leeren banden om kerkboeken, die wel tevens als pronkstukken, bij de Zondagsche kleeding behoorende, moesten dienst doen, werd in de achttiende eeuw over 't algemeen, minder werk gemaakt van de bandversiering. Teekening en techniek verdienen geen bijzondere belangstelling. Nieuwe boeken verschenen ingenaaid of, en dit gold reeds als weelde, gekartonneerd, beplakt met die genoegelijk gepatironeerde ‘chitsen’.
JOH. B. SMITS: Boekband (1901-1902).
(Versiering samengesteld met éen stempel).
Wat de negentiende eeuw heeft voortgebracht, weten wij maar al te goed. Ook in dit kunsthandwerk moest het echte plaats maken voor schijnkunst. De met bijval begroette ingebruikneming van het binderslinnen calicot, een Engelsche vinding, tusschen de veertiger en vijftiger jaren en de daardoor mogelijk geworden fabriekmatige produktie
| |
| |
van boekbanden, heeft deze achteruitgang mede veroorzaakt. Ware nu dit linnen immer als linnen, als weefsel gebruikt, het zou minder schade hebben gedaan. Maar men trachtte daarmede het duurdere leder te imiteeren, en bedrukte dit onder de pers met groote stempels van onsamenhangende en stijllooze teekening. Men kent ze, die smaakmisleidende ‘prachtwerken voor de salontafel’, burgerlijk duf als een muizentrapje op het wankele eenpootige tafeltje opgestapeld, om den bezitter van al dit fraais, als een welgesteld en belezen man te doen doorgaan, welker inhoud even slecht is uitgevoerd. Die liefst roode banden met schuin over het plat gaande titel uit grillige letters, en los in de hoeken geplaatste boeketjes of vogeltjes van realistische teekening. Ja zelfs ben ik, in het, om zijn ultra leelijkheid gelukkige (?) bezit van een stempel-band waarop wederom perspectievisch een band met rug en een kant der snede is gestempeld. Meen niet, dat daarin een obscure uitgaaf van een achterbuurtschen uitgever is gevat; het is niet minder dan een catalogus van eene tentoonstelling door de Cercle de la Librairie te Parijs in 1880.
JOH. B. SMITS: Boekband (1902).
In het begin zei ik reeds, dat de Engelsche uitgeversband, als voorloopige bedoeld, mits van goed, niet een andere stof imiteerend linnen vervaardigd en overeenkomstig liefst spaarzaam versierd, niet afkeurenswaardig is, maar wel de door vaklieden ‘vliegende banden’ genoemde kartonnages, welke den schijn geven voor de eeuwigheid gemaakt te zijn. De kooper wordt, indien hij overigens iets voor boeken gevoelt, door de stempel-banden er van afgebracht zijn stille vrienden waardig in leder of perkament te doen binden. Deze opdrachten ontgaan dus den binder, die buitendien, van de wijs gebracht door slechte voorbeelden, leelijke duitsche stempels en minderwaardig materiaal de liefde voor zijn vak verloor, zoo hij die onder
| |
| |
den druk der economische omstandigheden, al niet lang kwijt was geraakt.
JOH. B. SMITS: Op perkament gebatikte band (1904).
De in het praktische Engeland ontstane kunstnijverheidsbeweging brengt ook voor de bindkunst eene verzuivering, door het optreden van Cobden Sanderson, vriend van den grooten voorganger William Morris. Hij wist de prachtdrukken der Kelmscott-pers hunner waardig te binden, rijk verguld, (soms te rijk) met bloem- en bladmotiefjes in geordende opbouw naast elkaar geplaatst, en voerde hij zoo de handvergulding binnen de haar eigen perken terug. Dat zulks samenging met een scherpe nadruk op de praktische bestemming van den band, ligt voor de hand. In ons land is zijn werk een enkele maal tentoongesteld, vergis ik mij niet in 1897 door de vereeniging ‘Kunst toegepast op boekbanden’ in 1896 opgericht. Door het inrichten van tentoonstellingen van het werk harer leden als Joh. B. Smits, J.A. Loebèr Jr., Ywema en anderen, en door het uitgeven van een maandblad De Boekband heeft zij bijgedragen tot de herleving der bindkunst hier te lande. De belangstelling van de zijde van het publiek en ook van het gros der vaklieden was echter zeer gering. Zij ging daarom spoedig te gronde. Het volijverige bestuur kan men hierover geen verwijt maken. Echte boekenliefhebbers, verzamelaars van mooie boeken, zijn hier weinig, men koopt bij ons liever schilderijen, dat is zekerder geldbelegging. Niet mogen we verzuimen te gedenken dat door het vaak juiste woord van Jan Kalff in die goede oude Kroniek van P.L. Tak de beter willende binders ondersteund en geleid werden bij hunne bestrevingen.
De Haarlemsche binder Joh. B. Smits liet op die tentoonstellingen te Leiden en Rotterdam in 1896 werk zien dat van een zuiver streven getuigde en den handwerker eer aandeed. Trouwens bezorgde de techniek hem nooit veel hoofdbrekens, wat hij ook probeert, technisch gaat hem alles gemakkelijk af. Reeds dadelijk blijkt dit toen hij nog in zijn vaders werkplaats bezig, omstreeks 1892 zijn eerste handvergulde boekbanden maakte, tamelijk
| |
| |
getrouwe copiën naar ‘Groliers’. Daar hem de middelen ontbraken om de noodige stempels te koopen zocht hij een andere weg, en zaagde hij met een fijne figuurzaag de stempelvormen uit een één à twee millimeter dikke geelkoperen plaat. De uitgezaagde vormen werden op een ander plaatje gesoldeerd en hij richte het zoo in dat alle stempeltjes op een en 't zelfde staafje konden opgeschroefd worden.
Met die stempels van renaissance-motieven heeft hij echter niet veel banden bewerkt, het streven der Engelschen stuurde hem al spoedig een andere richting in. Hij nam deel aan het toentertijd in Haarlem jong bottend leven op kunstgebied, dat nog andere kunstenaars die zich verdienstelijk hebben gemaakt voor de boekversierings en illustratie als Veldheer en Nieuwenkamp heeft voortgebracht.
JOH. B. SMITS: Bruin lederen boekband (1896).
Door het zien van Thorn Prikker's eerste batikproeven kwam hij er toe te gaan batikken op perkament De daarvoor benoodigde tjantings maakte hij zelf, naar modellen in het Koloniaal Museum te Haarlem. Doch de walm, den warm vloeibaar verwerkten was om de niet te verven gedeelten af te dekken, was bij het maken der overigens goed geslaagde proefjes, hinderlijk in zijn vaders werkplaats en zon hij dus op een andere batik-manier, langs den kouden weg. Hij vervaardigde daartoe glazen buisjes, aan eene zijde uitloopende in een spitse punt, doch zoo dat er een kleine opening bleef. Na nog de punten zoo geslepen en bijgesmolten te hebben dat zij niet meer krasten op het perkament werd het buisje gevuld met een oplossing van dikke schellak-vernis. Hij kwam bij het proefnemen tot de voor hem loonende ontdekking dat schellak zich beter met het perkament verbindt en minder dan bijenwas onder het verven afspringt. Een proeve van zulk batikwerk geeft de eenige jaren later (in 1904) ontstane portefeuille, waarbij het perkament van rug en hoeken over het bruine zeemleder is geplakt en de uitgesneden riempjes door het bordpapier zijn gestoken en aan de binnenzijde bevestigd. Al is het ornament van deze portefeuille niet tot het beste te rekenen
| |
| |
van wat Smits heeft gemaakt, toch is de wijze waarop het aansluit bij de makelij, in het bijzonder de vasthechting, goed verantwoord opgelost.
JOH. B. SMITS: Hoofd van een tijdschrift. Houtsnede.
Op de eerste banden door hem gemaakt, blijkt hoe doorheid, zuiver principiëel Smits is van wal gestoken. Vóór alles legt hij nadruk op de constructie. Deze is eigenlijk slechts middel, mag geen doel worden. Immers de constructie van ons lichaam, gevormd door beenderen en spieren, treedt ook niet voor den dag. Evenmin is het noodig dat een boekband, zoodanig is versierd of gemaakt, dat het begrip van het omslaan der platten, gevormd door de kneep tusschen rug en platten, moet worden geaccentueerd, tot een stelsel van scharnieren dat voor een deur voldoende zou zijn. Dit begrip heeft langen tijd gegolden voor de richtige versiering van den band, niet steeds tot voordeel van zijn schoonheid werd het opgevolgd. Wij hebben de ongemotiveerde, toen door de hopeloos slechte kunstbegrippen er tegenover gestelde noodzakelijk te strakke principes, uit de zuigelingentijd der moderne kunstnijverheid vaarwel gezegd. Of er daarbij niet een enkele mede is gegaan die beter behouden ware, kan niet geheel ontkennend beantwoord worden. Smits verlangt en behoeft ook niet, van zijn oude lading terug te verlangen, al heeft die hem meermalen een prijzenswaardige vermelding bezorgd. Zoo schreef o.a. J.K(alff) in de Kroniek van 28 Febr. 1897 over het hier afgebeelde bandje in bruin marokkoleder van 1896, op een tentoonstelling der Vereeniging Kunst toegepast op Boekbanden in het Stedelijk Museum te Amsterdam: ‘Er waren thans inderdaad binders, die zelf wat te zeggen hadden. Zoo zag ik van een Haarlemsch werkman een bruinleeren band, waarvan de versiering bestond uit een ornament, gevormd door de in groeven opgesloten witte touwen waarop het boek is ingenaaid. Dicht bij den rug waren die door het plat gehaald en verder op- en neergestoken door en over het bord. Dit is zeker zuiver gedacht; het begrip binden kan wel niet eenvou- | |
| |
diger en logischer worden uitgedrukt. De lijnen vond ik niet mooi - maar
de bedoeling was er en was goed, wat al heel veel is.’ Inderdaad verdient dit bandje waardeering, al was het maar om 't vasthouden aan het zuiver geachte principe, waarbij voorbij is gezien de verzwakking van het leder door de ingeprikte gaten van het doorsteken der naaitouwen.
JOH. B. SMITS: Titel voor een reclame-boekje (1898).
Op velerlei technieken legt hij zich toe, gemakkelijk overwint hij de daarbij voorkomende moeilijkheden, ja hij schijnt het prettig te vinden ze te scheppen. Zoo legt hij zich in vrije uren, hem restende van zijn taak als gewoon boekbinder bij zijn vader, toe op het graveeren van stempels naar eigen ontwerp. Een werk dat vaste hand en veel overleg vereischt, en dat hem de noodige geoefendheid verschafte om reeds aanstonds hem eenige goede houtsneden te doen maken, waartoe hij gebracht werd door eene tentoonstelling van dergelijke zwart en wit kunst door de Bazel en Lauweriks. Het hoofdje voor De Boekband is onder die eerstelingen, geestig gearrangeerd en pittig gesneden zijn daarop de boekbindersgereedschappen als naaibank, lijmpot, kwasten, enz., tot versiering omgezet; door de grillige lettervormen schiet het echter te kort in de voldoening der aan een degelijk kopje gestelde eischen. Rustiger, en daarom beter zijn de eerste paginas uit een reclame-boekje van 1898 voor Loebèr en Smits, en het bekwaamheidsdiploma van de Vereeniging tot veredeling van het Ambacht, een paar jaren later gesneden. De tekst hiervan was reeds door Walenkamp of Lauweriks gearrangeerd. Wat bij zijne houtsneden nog opvalt is het niet omzeilen der technische moeilijkheid, n.l. het overheerschen der zwarte lijn op het witte vlak, zooals houtsneden-makende artisten dit wel plegen te doen. Er blijft dan toch nog gelegenheid te over om het wegsteken van het wit, nader te betoonen.
Door genoemde tentoonstelling te Amsterdam en door zijn mede-redacteurschap van De Boekband kwam Smits in aanraking met den Leidschen
| |
| |
binder J.A. Loebèr Jr., mede een der eersten die voor het te verwerpen oude, beters in de plaats trachtte te stellen.
JOH. B. SMITS: Diploma in houtsnede.
Een kennismaking die door beider gelijk gericht streven en dezelfde te bekampen hinderpalen alras tot een nauwere aansluiting voerde. Levendig kan ik het begrijpen, (zelf voerde mij die erkenning tot mijn tegenwoordigen werkkring), dat Smits zich tegen zijn confrater uitte, dat het eigenlijk toch maar half werk was wat zij deden, mooie banden maken om leelijk gedrukte boeken. Dit deed Loebèr voorslaan gezamenlijk eene drukkerij op te richten, met eigen letter, papier, enz., kortom op de wijze der Engelsche ‘private press’, waarvoor Smits dan, wiens graveerkennis middelerwijl gevorderd was, de letter zou snijden. Voorwaar een te aanlokkelijk voorstel voor den zuiverheidzoekenden kunstwerker om niet op in te gaan. In het najaar van 1897 is Smits dan ook bezig met het snijden der letters en het vervaardigen der matrijzen. Jammer genoeg mislukte de poging, doordat Loebèr niet de voor aanschaffing van persen en andere werktuigen benoodigde contanten kon bijeen brengen. Zijne verwachtingen over de vaderlandsche boekenvrienden waren te hoog geweest. Er bleef toen voor Smits, de werkloos gewordene, niet anders over dan op Loebèr's voor- | |
| |
stel: gezamenlijk diens zaak verder te drijven, in te gaan en dus ontstond de firma Loebèr en Smits.
JOH. B. SMITS: Juweelenkoffertje bekleed met groen marokko-leder en roodkoperen omslag.
Ter aankondiging hunner ‘werkplaats voor verzorgd handwerk’ verspreidden zij een aardig door Smits in hout gesneden boekje dat uitgezonderd het rammelige omslag, wel een idee gaf hunner bedoelingen. Kunst- en gebruiksbindwerk, stroomkleur- (een verbeterde marmer-techniek), versieringen op zijde, metaalwerk en houtsneden, oorkonden en nog veel meer deelen zij mede te vervaardigen. Het is dan ook niet de eenzijdigheid der beide firmanten te wijten dat hun zaak niet floreerde en mitsdien Smits einde 1899 zijn samenwerken met verlies moest opgeven.
In Leiden maakte hij het juweelen koffertje, bekleed met groen marokkoleder en het ietwat grillig gevormde rood-koper beslag, dat weer eens te meer doet zien, welk kranig handwerker Smits is. Ware hij echter niet meer, zijn werk zou hier geen bespreking vinden. Bij hem heeft de kunst het ambacht doordrongen. Want zooals hij ook in het vroeger, nu overtroffen werk van omstreeks 1900, een band weet te verdeelen in vlakken en te versieren met die simpele zelfs in het koper gesneden motiefjes, zoo juist ontworpen met het oog op hunne veelzijdige bruikbaarheid, dat getuigt al te gaar toch wel van een fijn rustig compositietalent en ontwikkelden, gedegen smaak, vrij van het bizarre zoekende en moeilijke, werkzame omgaande. Een paar afbeeldingen van met één stempel verkregen samenstelligen belooft een aantal goede banden. Hoe prachtig is niet die koker om een oorkonde den Heer Scholten, conservator van Teylers Museum te Haarlem
| |
[pagina t.o. 184]
[p. t.o. 184] | |
JOH. B. SMITS: OORKONDENKOKER IN GROEN MAROKKOLEDER.
| |
| |
bij zijn jubileum aangeboden, welk een voorname rijkheid is niet bereikt in die stempeltje na stempeltje zorgzaam aaneengeplaatste vullingen en banden waardoor koker en dop zijn verdeeld.
De afbeeldingen geven slechts een pover beeld dezer kwaliteiten. De rijke werking der goud gestempelde lijn in het kleurige marokkoleder en de voorname schakeering der blinddruk in het zwijns of kalfsleder als om het bandje nu in het bezit van het Kunstgewerbe Museum te Zürich, zijn slechts te gissen. Eveneens de perfekte technische afwerking, waardoor deze banden niet te kort zouden schieten aan de in den aanhef vermelde omschrijving van den Engelschen boekbinder-meester.
S.H. de Roos.
(Wordt voortgezet).
Heemstede, Oct. 1911.
|
|