Onze Kunst. Jaargang 10
(1911)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Deel XX]Karel van der Stappen
| |
[pagina 2]
| |
kleine wetenschap volstaat om de enge grenzen van hun geestelijken horizont te vullen en als de menschen in Nondervotteimittiss, de helden in het ironiek verhaaltje van Edgar Allan Poe, kunnen ze zich niet voorstellen dat er iets aan gene zijde van het enge, ingesloten dat kan bestaan, waar ze hun slaperig leven verdroomen. Anderen daarentegen, hoe meer ze in kennis vorderen, komt 't voor dat zich steeds wijder en oneindiger verschieten voor hen openen. Van der Stappen was, zooals van zelf spreekt, arm en even van zelf sprekend, zooals alle kunstenaars vóor en na hem, Dillens, Rodin en Rousseau, o.a. hebben gedaan, verrichtte hij allerhande karreweitjes om aan den kost te komen. Het verlangen naar Italië liet hem echter niet los. Waar anders dan dáar, waren er verheffende en verheven voorbeelden te vinden van een sculpturale schoonheid, die de macht van de werkelijkheid met opperste bevalligheid en een energieken stijl vereenigt? Want indien ook al in de Noordelijke landen, in het onze, maar in Frankrijk vooral, in de eeuwen vóor de klassieke renaissance, werken geschapen zijn, bewonderenswaardig om de diepte van hun gevoel of de aangrijpende weergave van de werkelijkheid, is Italië toch het eènige land geweest, dat door een soort van instinkt het genie heeft weergevonden, dat aan dat van het oude Griekenland was verwant, de rytmus en de harmonie, die in de denkbeelden heerschten en de visie der Helleensche beeldhouwers en dichters hebben verlicht. In het Noorden scheen, zooals we het elders hebben geschreven, de kunst der xvde eeuw een overwinning; - in Italië was ze een gave - een natuurverschijnsel en de jeugdige meester gevoelde dat zijn onbekendheid met dezen wonderbaren kunstbodem, een gebrek in zijn ontwikkeling was. Toch had hij van niemand hulp te wachten en het stuitte hem om naar den prijs van Rome mee te dingen; hij was dus op zijn eigen middelen aangewezen, die al zoo karig waren in zijn eigen land, hoeveel te meer nog in den vreemde! Op den dringenden raad van Vinçotte, die evenals hij vol geestdrift voor Italiaansche kunst was, en die zelf het weldadige van een verblijf op het Schiereiland ondervonden had, besloot hij echter om te vertrekken. Op zijn eerste reis, in 1841, verbleef hij te Florence, op de tweede in 1843 te Napels; Rome zou hem eerst later en langduriger binden. Het zou moeilijk zijn om te zeggen of deze regeling toevallig was, in ieder geval is ze gelukkig geweest. De jonge kunstenaar maakte allereerst kennis met de werken der groote realisten der xve eeuw, de krachtige en teedere kunst en die niets aan de nabootsing der ouden verplicht is, van Donatello en Luca della Robbia, de bekoring die er ligt in die lieflijke, fijne en zoo eigenaardiglijk Florentijnsche verbeelding van Ghiberti, Verrocchio, Andrea della Robbia en anderen. Eerst later waagde hij zich in de muren te Napels aan de | |
[pagina 3]
| |
ingaande studie der antieke sculptuur, om ten slotte tot de volledige kennis van het werk van Michelangelo te komen en dat der meesters die voortgekomen waren uit de klassieke renaissance, in de stad zelve vanwaar ze geheel Europa verlicht had. KAREL VAN DER STAPPEN: Borstbeeld van een Bisschop.
Het was goed dat die eerste Italiaansche ontroeringen tot hem kwamen uit werken als die der Florentijnsche Quattrocentisten, werken, waarin we de opmerkzame waarneming der natuur, zonder eenige bizondere krachtsinspanning, met de klaarste sculpturale conceptie vereenigd vinden. Een realist, - Van der Stappen was het uit overtuiging en beter nog, hij was het uit atavistische traditie! Het kon hem niet anders dan nuttig zijn om de uitbundigheid van zijn eigen aangeboren neigingen in te toomen en naar de wijze van zoovele Vlaamsche kunstenaars, de noodige zorg voor de synthese niet aan het al te ver doorgevoerd streven naar detail op te offeren. Aan den anderen kant had de al te plotselinge en onvoorbereidde gemeenzaamheid met Michelangelo, indien ze niet door die met minder exor- | |
[pagina 4]
| |
bitante, minder exceptioneele meesters vooraf was gegaan, den jeugdigen, zoozeer voor indrukken vatbaren kunstenaar, gemakkelijk van het spoor kunnen brengen en hem van dat oogenblik af tot het streven naar een al te wijdsche uitvoering kunnen voeren, die al te licht aan de normale en logische ontwikkeling van zijn talent hadde geschaad. KAREL VAN DER STAPPEN: Tafelstuk, in het Stadhuis te Brussel.
In de tusschenpoozen van zijn verblijf te Florence, Napels en Rome, werkte Van der Stappen ijverig in zijn atelier in de Overvloedstraat te Brussel. Hij begon naam te maken en aan bestellingen ontbrak het hem niet, maar toch was hun aantal nog te gering om zijn werklust te bevredigen. Hij had zeker gaarne den uitroep van Ghirlandajo tot de zijne gemaakt, die, zoodra hij over de vrije uitdrukkingswijze zijner kunst beschikte, zich beklaagde dat het hem niet gegeven was om de vestingmuren rond Florence met frescos te bedekken! Hij waagde zich niet meer aan de monumentale beeldhouwerij, werkte mee aan de gevelversiering van een woning, het eigendom van den heer Bourlard en van de Passage des Postes te Brussel en gaf hierbij blijk van een zeer juist gevoel voor de eischen van het bouwvak. Van der Stappen's aandeel in het werk, bestond in krachtige, breed gedrapeerde caryatiden, schragend een onderbroken fronton, waartusschen het portiek van een beeld van Mercurius oprijst. Voor het Alhambra maakte hij vier groote beelden, de reliefs in het fronton en in de tympanons der groote ingangspoort, zinnebeeldige voorstellingen van het treurspel, het blijspel, enz. Eindelijk werd hij, in de eerste plaats met Paul de Vigne, uitgenoodigd om mee te werken aan de versiering van den voorgevel van het koninklijk conservatorium voor muziek te Brussel. Als zijn aandeel in het werk voerde hij in den boog van het fronton, in laag verheven werk, de Orchestratie, heel bevallig en zuiver van opvatting uit. Tot denzelfden tijd behooren ook de prachtige luchters in marmer en | |
[pagina t.o. 4]
| |
KAREL VAN DER STAPPEN: DAVID.
(Brons bij den Heer Philippson, Brussel). (Marmer in het Antwerpsen Museum). | |
[pagina t.o. 5]
| |
KAREL VAN DER STAPPEN: DAVID.
| |
[pagina 5]
| |
brons, Dag en Nacht, in den hoofdingang van het paleis harer K.H. de gravin van Vlaanderen. Het standbeeld van Alexander Gendebien (Gendebienplein te Brussel) den held des opstands in zwarten jas, over wiens kostuum en gebaar destijds veel te doen is geweest en verder den Jongeling met den Degen in het Museum te Brussel. Hij staat daar - naakt. - de heup een weinig naar het linkerbeen overgebogen, in een houding van kracht en beproeft de buigzaamheid van het lemmet, dat hij in de rechterhand houdt, terwijl hij het met de linker buigen doet. Onder het zware, dicht gegroeide haar, dat hem het hoofd als met een helm bedekt, met zijn regelmatig, scherp gesneden en vol gelaat als van een Condottiere, met zijn flikkerende oogen en opeengeklemde lippen, met een onbeschrijfelijke uitdrukking van rustige, ingehouden kracht, doet hij sterk aan zekere Florentijnsche figuren denken. KAREL VAN DER STAPPEN: Christus.
(Monument der Oneindige Goedheid). De enkele, weinige jaren, die Van der Stappen in Rome heeft doorgebracht, zijn altijd aan zijn herinnering dierbaar gebleven. Hij had daar, tusschen de onsterfelijke overblijfselen van de schoonheid der Ouden, heerlijke uren van hoog opgevoerde jeugd doorleefd. Hij sprak later altijd nog met genot van zijn atelier in de Via degli incurabili van het lichte, blijde | |
[pagina 6]
| |
werk, onder den opwekkenden en staag wisselenden invloed der meesterwerken van alle tijden, de zwerftochten door die prachtige en ellendige stad, die stad die verrukt en verwart, waar alle dagen iets nieuws ons verrast en iets nieuws we ontdekken. En dan de hartelijke kameraadschappelijkheid in de Villa Medicis, de hartstochtelijke discussies over hun theorieën en hun werk, - het snuffelen en vaak met vrucht, in schilderachtig-stoftige antikiteitenwinkeltjes en boekenstalletjes naar teekeningen van oude meesters, plaatsneden en penningen. En hij loonde later dikwijls met trots een klein bronsje - een ‘gestroopte’, bewonderenswaardig van modelé, nerveus en teeder - een onloochenbaar echt werk van den een of anderen kunstenaar der xvie eeuw, dat hij onder een rommeligen hoop oud roest bij een antiquair gevonden had. Al zijn werk uit den Rometijd draagt den indruk van die preoccupaties, die in zijn geest, door zijn dagelijksche aanraking met de meesters der Renaissance werden onderhouden, zoowel als zijn langdurig verblijf in die streken, waar alles stijl is, de werken der natuur als die der menschen, landschap en monument. Het overheerschend denkbeeld in zijn kunst was het uitdrukken van het leven, van het leven dat altijd ontroert, omdat het altijd in zich zelf iets beteekent en geenszins dus de zinnebeelden, die men het heeft gegeven of, de wijze waarop men het omhult. Doch met deze eerzucht, die hij van den aanvang af gekoesterd had, mengde zich meer en meer een andere: het éen maken van zijn eigen aangeboren en krachtige kunst, met de verfijnde bevalligheid der Italiaansche werken. KAREL VAN DER STAPPEN: De Mensch die gaat.
Een schitterend beeld is uit dien tijd overgebleven, als getuige van de verfijning die toen in de manier van Van der Stappen gekomen was, zijn David (marmer in het Antwerpsche Museum, brons te Brussel, verz. Philippson). Alleen reeds de titel van het werk roept schitterende herinneringen bij ons wakker. We denken tegelijkertijd aan den bronzen David van Donatello, het kopje met een Mercuriushoed versierd, dat zoo bevallig en zoo fier is, in zijn naaktheid van strijder en jongen god. Dan aan den David van | |
[pagina 7]
| |
Verrocchio, met zijn zacht gelaat, als van een peinzenden jongeling, half bevreesd voor en half trots op zijn eigen overwinhing en eindelijk aan den David van Michelangelo, dien een weinig linkschen, heerlijken reus. De David van Van der Stappen heeft niets dan zijn jeugd met deze illustre voorbeelden gemeen. Zijn jonge athleet treedt vooruit, het hoofd fier omhoog geheven. Hij heeft niet getwijfeld aan zijn eigen triomf, maar die schijnt geen andere gewaarwording bij hem wakker te roepen dan in zich te voelen onaangetast, het machtigbruisende leven dat heenstraalt door zijn naakte lijf. KAREL VAN DER STAPPEN: Moederschap.
(Studie voor het Monument der Oneindige Goedheid). Onder de overige werken, omstreeks denzelfden tijd van den David ontstaan, bevind zich een beeld, dat ongelukkig later vernield werd en waarvan niets dan de schets meer over is: In het zweet uws aanschijns zult gij uw brood eten, het is een krachtig gemodelleerd naakt, heel eenvoudig van opvatting en vol uitdrukking. Dan moeten we verder nog, in verband met deze periode een aantal allerliefste busten noemen: Pascuccia (Verz. van Cutsem, Brussel), Het Lachebekje (Verz. A. Boch), Eva (Verz. Philippson, Brussel), Vittoria, een gelauwerde kop, met een soort van verheven, verbitterde uitdrukking, (in brons bij den heer Philippson, in marmer bij Mev. E. Marlier) en de Fiorentina (Verz. Gaston Berardi te Brussel) | |
[pagina 8]
| |
met het teeder-fijne gezichtje, waarop zich de meester later nog dikwijls heeft geïnspireerd. KAREL VAN DER STAPPEN: Plaat in laag verheven werk.
Daarna, toen na een tusschenverblijf van enkele maanden te Parijs, de kunstenaar zich voor goed in Brussel vestigde, was hij bijna veertig jaar. Hij stond in de volle rijpheid van zijn leven en had door studie, nadenken en werken, als door de schoonheidslessen bij de ouden en de scheppers van den nieuweren tijd veel geleerd en de vrijheid voor zijn kunst en de middelen tot het volkomen doen gelden van zijn persoonlijkheid verworven. Want hij behoorde niet tot die hoovaardigen, die trots op en tegelijk wantrouwig jegens zich zelf, er naar streven om zich ver te houden van alle tijdgenooten en vroegere meesters, omdat ze vreezen hun oorspronkelijkheid of liever hun schijn van oorspronkelijkheid te verliezen. Van der Stappen integendeel wist maar al te goed dat een kunstenaar zijn talent, als andere menschen hun karakter, slechts in het gezelschap van zijn gelijken vormt en zich evenzeer door het voorbeeld van anderen als door hun tegenspraak ontwikkelen moet. Zijn eigen ervaring ware voldoende geweest om er hem blijvend van te overtuigen, dat het herhaalde zien van groote werken van alle tijden, enkel voor middelmatigen, een belemmering en een hinder kan zijn. De groote meesters zullen er slechts een herhaald motief tot edelmoedige opwekking van hun eigen kunst in kunnen vinden, want ze zijn de Grieken en Italianen niet in een slaafschen geest, met het doel om ze na te bootsen genaderd, of, zooals men vroeger deed, om onveranderlijke regelen voor de schoonheidsleer van hen te vragen. Het is nauwlijks noodig om te zeggen dat op dat oogenblik in de loopbaan | |
[pagina 9]
| |
van Van der Stappen, waarmee we ons hier bezig houden, dergelijke denkbeelden nog geenszins de overheerschende waren in de scholen der officieele kunst, doch hij zou zich weldra in staat zien gesteld om zijn meening en zijn nieuw-vrijzinnige opvattingen te doen gelden, ook aan de Academie voor schoone kunsten te Brussel, waarvan zijn onderwijs reeds zoo lang doortrokken was geweest, zoowel als in de vrije werkplaats, die hij sedert zijn terugkeer in België geopend had.
KAREL VAN DER STAPPEN: Toewijding.
(Studie voor het Monument der Oneindige Goedheid). In 1883 was, bij den dood van den beeldhouwer Simonis, de betrekking van leeraar in de beeldhouwkunst open | |
[pagina 10]
| |
gevallen. De benoeming van een nieuwen leeraar werd in omvraag gebracht en met algemeene stemmen van de jury, werd Van der Stappen benoemd. Hij bekleedde die betrekking, dikwijls tegelijk met die van directeur, meer dan vijf-en-twintig jaren en het is onmogelijk uit te meten hoe weldadig zijn invloed in beide hoedanigheden is geweest. Een invloed van alle dagen, uitgeoefend in duizenderlei vormen en die niet enkel in de practische lessen van zijn leergang, maar tevens uit de zedelijke lessen van zijn werkzaam leven bestond, - uit zijn steeds oplettende, steeds tot handelen gereede sympathie, uit goeden raad, uit aanmoediging en uit vaderlijke hulp, op de meest discreete wijze gegeven. Het succes, toen het eindelijk kwam, was hem daarom des te kostbaarder, omdat het begin zoo hard en moeilijk was geweest en hij zooveel vijandigheid, juist in academische kringen, ondervonden had. Men leefde destijds, men vegeteerde zoo zachtkens, in den eerbied voor de oude formules voort! De schoonheidswetten - ze waren bekend, men had ze vastgesteld, eens en voor immer. Waarover had men zich dan verder nog te vermoeien en verwarring te brengen in zijn eigen en anderer brein? en aan het publiek diets te maken dat de meesters die in 't bezit waren van roem en eer, eigenlijk in waarheid 't een noch 't ander verdienden! En ze wisten eigenlijk niet of ze zich te verontwaardigen hadden over of te spotten met Vinçotte, dien jeugdigen hemelbestormer, die zich vermat het beter te weten dan de gepatenteerde hoofden van de school, die het waagde de verdiensten der heilige dogmas te betwisten en in zijn werk niet den doodelijken stilstand, maar het leven wilde volgen. De herinnering aan dien vaak smartelijken strijd, noopte Van der Stappen tot de verlichte verdraagzaamheid, waarmee hij zijn leerlingen heenstuwde op den weg van het persoonlijk initiatief. En de wijze waarop hij zijn taak als leeraar begreep, sproot eveneens uit zijn kunstopvatting voort. - Het eenmaal voltooide werk, hoeveel lof 't ook had mogen inoogsten, was hem nooit meer dan een mijlpaal op zijn weg. Want indien bijval hem ook al verblijdde, een bijval dien hij deelde met de edele gezellin, die hem heden betreurt, was dat succes voor hem toch nimmer een resultaat, waaraan hij zich voortaan zou kunnen houden, maar enkel een uitgangspunt naar altijd zwaarder en verhevener opgaven. Doch slechts al te veel kunstenaars, die als opstandelingen begonnen waren, zijn als leerstelligen geeindigd! Nadat ze hun vrijheid hadden verworven, en er op heerlijke wijze gebruik van gemaakt, hebben ze later, in de bedwelming der wierookbezwaaing, waarmee onze tijd zoo kwistig is, zich laten verleiden om voor hun opvolgers leerstelligheden te scheppen van den vorm, die ze zich zelven hadden gesteld. Doch deze bedroevende en betreurenswaardige afdwaling, Van der Stappen heeft ze niet gekend. Bij | |
[pagina 11]
| |
hem is het oogenblik nooit gekomen om in de jongeren te gispen die oproerige stoutmoedigheid, waaraan hij in zijn tijd met zulk een blijde opgewektheid had deelgenomen. KAREL VAN DER STAPPEN: Het Gezin.
Tot in zijn laatste dagen had hij al de jeugdige frischheid van zijn eerste opvattingen bewaard en verwierp hij elken vorm van onderwijs, die de persoonlijkheid van den leerling kon onderdrukken of schaden. In 1906, bij de uitdeeling der prijsbekroonden van de Academie, hield hij een warme rede, waarbij hij de rol, die de inrichting te vervullen had, aldus omschreef: ‘Par quels moyens l'Académie peut-elle être un obstacle au développement et à l'éclosion d'un esprit avide de recherches, épris de neuf, passionné pour le Beau et le Vrai, conçus sous des formes particulières et inusitées? Disons pour ceux qui l'ignorent, que l'Académie royale des Beaux-Arts, est une école d'enseignement d'art où notre mission est de vous apprendre le métier qui vous permettra de traduire matériellement votre pensée et votre vision, de même que dans les univer- | |
[pagina 12]
| |
sités on enseigne au savant, à l'avocat, à l'écrivain, la science, le Droit et l'Eloquence...’ En verder voegde hij er nog aan toe: ‘Marchez droit devant vous! N'obéissez qu'à votre nature et à votre sentiment d'artiste...’ Deze laatste woorden, het Leitmotiv van de rede, waaraan we ze ontleenden, gold ook als regel voor het werk van den kunstenaar, die ze uitsprak. Zijn werkzaamheid heeft een zoo veelvuldige en menigvoude uitdrukking gevonden, dat het onmogelijk zou zijn om ze hier in onderdeelen te bestudeeren. De meester heeft ze altijd evenwijdig doen loopen met de monumentale sculptuur en met het bescheidener, meer intime beeldhouwwerk van het ornament of het portret, het eerste veeleer tot doel hebbend de verwezenlijking van een denkbeeld, het tweede van het gevoel. En we kunnen niet nalaten om in verband hiermee op te merken dat Van der Stappen, hoe ouder hij werd, er meer en meer toe neigde, hoezeer hij ook met plastieke schoonheid op zich zelf was ingenomen, om de uitsluitend realiste weergave van metischen en voorwerpen op te geven en zich meer te wijden aan de ideale beteekenis van zijn kunst. Hij was en bleef realist, doch volgens zijn opvatting bestond dit niet enkel in 't uitsluitend weergeven van de stof. De werkelijkheid is inderdaad zeer complex en beschouwd in haar verband met de menschheid, is ze ook en boven alles geest. Indien overigens zijn eigen geestesgesteldheid dezen ontwikkelingsgang niet bij hem had bepaald, zou hij zich ongetwijfeld in die richting heengetrokken hebben gevoeld, door de esthetische en moreele beweging welke alle kunstenaars van dat tijdvak tegelijk, hebben voortgestuwd en ondergaan. Tegen het al te uitbundig naturalisme begon zoo tegen de jaren 80, bij wijze van reactie, een wel wat overdreven idealisme in te gaan, maar Van der Stappen zelf bezat een veel te zuiver gevoel voor de juiste maat, om ooit in overdrijving te vervallen. In het vuur van zijn genie en zijn liefde voor de werkelijkheid, had hij nooit de stof ten koste van den geest overvoed, had hij nooit getracht om de materie als 't ware weg te cijferen, om des te beter uitdrukking te kunnen geven aan het spiritueele in een werk. Zooals we het eldersGa naar voetnoot(1) reeds hebben gezegd, zijn geheele oeuvre doet in al zijn deelen voelen een kalme, zich zelf bewuste kracht, waarmee hij zijn doel met onwankelbare vastheid nastreefde; van hem kan het inderdaad zijn gezegd, dat de kunstenaar zijn kunst beheerschte. Bij sommigen bestaat die kunst uit plotseling opflakkerende opwellingen, - uit lichtflitsen, waaromheen dan weer het duister zich sluit. Bij Van der Stappen was er van dergelijke luchtsprongen nooit sprake. Bij hem was de idee nooit een koortsachtige en op de spits gedreven improvisatie, maar een steeds aangroeiende en wel doordachte over- | |
[pagina t.o. 12]
| |
KAREL VAN DER STAPPEN: MOEDERSCHAP.
(Monument der Oneindige Goedheid). | |
[pagina 13]
| |
weging, een ononderbroken arbeid, die langzamerhand de steeds rijpende conceptie volmaakte: ‘l'Inspiration’ zei Baudelaire ‘c'est de travailler tous les jours’ en de groote werken, die van afstand tot afstand, de hoofdepisoden in het bestaan van Van der Stappen hebben afgebakend, zijn op geen andere wijze ontstaan, vanaf zijn komen op de academie tot aan zijn ontijdig einde toe: Het Onderwijs der Kunsten, Ompdrailles, Het monument van den Arbeid, de Stedenbouwers en het Monument der oneindige Goedheid. En het komt me voor, - of is dit een illusie van ons? - dat reeds enkel de beteekenisvolle titels van deze werken den weg aanduiden, afgelegd door een zich steeds uitbreidende intellectueele kracht, die steeds wijder en wijdere horizonten omvademt. Men wordt tegenover zijn geheele oeuvre telkens een gevoel als van stijging gewaar, waarin elk werk op zichzelf een trede vormt. Het leven dat hij in 't begin had liefgehad, zooals 't was, om het verleidelijke en den wellust van schoone vormen, toonde hij ons later van den deerniswaardigen en pathetischen kant en weer later nog, als logische kroon op het werk der gedachte, dat zich in zijn ziel voltrokken had, trachtte hij het in zijn meest verheven uitingen te zien en als 't ware van een sublime hoogte weer te geven. Arnold Goffin. (Wordt voortgezet). |
|