| |
| |
| |
W.K. NORDEN: Tegels.
(Uitgevoerd door de Plateelbakkerij ‘De Distel’).
| |
Onze ambachts- en nijverheidskunst
Gedurende de maand Maart tot half April hield de Vereeniging voor Ambachts- en Nijverheidskunst een tentoonstelling van werken harer leden in het Stedelijke Museum te Amsterdam. De naam der Vereeniging schijnt voor het publiek niet heelemaal duidelijk te zijn, althans het is mij meermalen gebleken dat aan de titel Ambachts- en Nijverheidskunst de zonderlingste denkbeelden werden vastgeknoopt. Men dacht aan ambachtsscholen of aan werkplaatsen met schaafbanken of aan pottenbakkerijen of, waarschijnlijk door het woord nijverheid, aan fabrieken met veel geroezemoes en massa's werklieden in slavig geploeter. Doch het woord kunst zag men daarbij over het hoofd. Of men vroeg: is ambacht en nijverheid ook al kunst? Kortom duidelijk schijnt de naam voor het publiek nog niet te zijn, en daardoor misschien ook voor een deel de belangstelling voor deze tentoonstelling niet dermate gewekt, dat een talrijk bezoek, waarop deze tentoonstelling recht had, uitbleef. Veel is er over de rechte benaming voor dezen tak van kunst geredetwist en hoewel ik moet erkennen dat de titel Ambachts- en Nijverheidskunst niet bijzonder fraai of kort aanduidend is, is hij toch in ieder geval beter dan ieder andere. Men heeft het al geprobeerd met Kunstnijverheid, Gebruikskunst, Kunstambacht en Sierkunst, doch al deze benamingen sluiten een of ander deel van de Ambachts- en Nijverheidskunst uit, omvatten niet al de onderdeelen van deze kunst; de titel toch moet zoo wel het kunstvoorwerp omschrijven dat uitsluitend door handenarbeid wordt
| |
| |
verkregen als die welke door machinale vermenigvuldiging worden gemaakt. De benaming Sierkunst lijkt mij de minst duidelijke en ook de meest gevaarlijke en verwerpelijke, omdat daar de hoofdaandacht wordt gevestigd op het eigenlijke onderdeel of althans op de tweede macht van de Ambachts-en Nijverheidskunst. n.l. het versierende deel, terwijl allereerst de hoofdvorm goed moet zijn vóór men tot versieren over mag gaan. De sierkunst heeft in de kort voorafgaande vervalperiode juist zooveel kwaad gedaan. Alles werd versierd en diende slechts om den leelijken slechten vorm te bedekken en aan de aandacht te onttrekken.
Dr. P.H.J. CUYPERS: Ontwerp voor het altaar in O.L.V. Kerk te Wavre.
Het zou dan ook een lief ding waard zijn indien een fraai en duidelijk woord voor deze kunst gevonden kon worden. Eigenlijk moest het van zelf spreken, dat de voorwerpen van dagelijksch gebruik, fraai en goed waren; dat men niet deze had te onderscheiden in leelijke en mooie, dan was dat toevoegsel kunst ook niet noodig. Eigenlijk gebruiken wij toch slechts dit woord om de schoone voorwerpen voor gebruik te onderscheiden van de leelijke. Het komt waarschijnlijk door sleur en slechte opmerking of bedorven smaak dat men nog vaak zoo onverschillig staat voor het in huis dagelijksch gebruikelijke gerief. Een groot deel van ons leven hebben wij toch met de voorwerpen in ons huis om te gaan, en zou men zoo zeggen dat het ieder het hoogste belang moest inboezemen die voorwerpen van behoorlijken vorm en kleur dus fraai om zich heen te zien. De gebruiksvoorwerpen, waardoor het woord ‘gebruikskunst’ ontstond, zooals wij die nu wel, voor een groot deel tengevolge der massa-productie moeten gebruiken, munten bijna alle uit door leelijkheid. Daarin verbetering te brengen is het doel van de moderne beweging. Verdient deze dan niet ieders belangstelling? Men zou
| |
| |
WALTER VAN DIEDENHOVEN: Affiche voor de Tentoonstelling Ambachts- en Nijverheidskunst.
| |
| |
zoo meenen dat ieder het toejuichte en mede werken zou om ons te verlossen van de prularia en dat dus ook deze tentoonstelling, die, het is meermalen gezegd geworden, althans geen enkel voorwerp liet zien dat als leelijk was aan te duiden, al was daarom nog lang niet alles schoon, massa's bezoekers getrokken zou hebben, kortom in de publieke belangstelling deelde.
JAN MENSING: Goudleder.
Helaas het bleek nog lang niet zoo te zijn, want gedurende de zes weken dat deze tentoonstelling gehouden werd, kwamen slechts 3500 betalende bezoekers van hunne belangstelling getuigen. De kunstnijveraars (ook alweer
| |
| |
een tamelijk raar woord) zullen dus nog heel wat te werken hebben, heel wat te overtuigen en te bewijzen krijgen voor dat het publiek begrijpt dat het voor hun zelf is wat er gedaan wordt.
J.L. VAN ISHOVEN: Schetsen voor costumes voor Vondel's ‘Lucifer’.
Ontworpen voor de Vondelvereeniging.
J.L. VAN ISHOVEN: Schetsen voor costumes.
Er is een kernspreuk die zegt: het volk is zijn regeering waard die hret heeft; men zou dit ook kunnen zeggen van de omgeving, het volk is z'n leelijke of fraaie omgeving waard die het heeft. Want niet altijd zijn de tijden zoo kern leelijk geweest als nu. Ik denk daarbij aan een Hindelooper kamer uit zestienhonderd, die ik dezer dagen geheel compleet zag. Dat waren toch maar eenvoudige boerenmenschen, niet waar, die zulke vertrekken bewoonden. De stedenbewoner haalt voor die menschen den neus op en voelt zich machtig veel beschaafder. Maar bekijk hun interieurs eens en vergelijk ze bij die van de z.g. onbeschaafde boerenmenschen, raken we dan niet in de war, is dan die boer niet verre in goeden smaak vooruit op zoo'n beschaafden stedeling? In zoo'n Hindelooper of ook wel Marker of Volendammer woning zullen de leelijke voorwerpen verre in de minderheid zijn. We mogen den stedeling ook al weer niet te hard vallen dat hij zich met zooveel leelijks moet behelpen, dat zijn de gevolgen van een ingewikkelde verwording der dingen, doch waar we hem wel over hard mogen vallen dat is, dat nu er van alle kanten wordt gewerkt om hem
| |
| |
uit zijne leelijkheid op te heffen en het betere voor wordt gehouden, dat hij daar nog zoo lauw tegen over slaat, dat hij nog niet eens begrijpt dat het leven aangenamer en verheffender wordt als men zich van de leelijkheid ontdoet.
J.L. VAN ISHOVEN: Schetsen voor costumes.
J.L. VAN ISHOVEN: Schetsen voor Costumes.
Ik hoor daar tegen aanvoeren, makkelijk praten, maar die mooie zaken kosten veel meer geld, en men kan zich toch maar niet van alles ontdoen en nieuw aanschaffen. Zeker, ik voel dat, maar men kan toch komen genieten van een tentoonstelling, evenals men zich kunstgenot verschaft door het bezoeken van een tentoonstelling van schilderijen of door het hooren van een goede muziekuitvoering. Want iedere kunstuiting, dus ook de Ambachts- en Nijverheidskunst (men zal aan dit woord toch maar moeten gewennen), grondt per slot toch op den zelfden wortel. Kunst is, in breede trekken te omschrijven als zijnde evenmaat, rhytmus en gestyleerde ontroering, zooals de Heer C.W. Nijhoff in een der causeriën, die gedurende deze tentoonstelling gehouden werden, het zoo terecht noemde. Want hoe vreemd het sommigen, die de kunstnijverheid nog niet recht vatten, ook moge schijnen, ook deze kunst is, of moet het althans zijn, de uiting van den ontroerden kunstenaar, die op zijn beurt den aanschouwer met zijn kunst weet te ontroeren; door de schoonheid die van zijn werken uitgaat; door de geordendheid en de klaarheid waarmede hij zijn ontroering
| |
| |
| |
| |
werd bijgevoegd, niet in breede schare zich kwamen overtuigen, waarmede 's lands eer door de kunstnijveraars in het buitenland werd hoog gehouden. Maar laten we nu verder daar het zwijgen toe doen; het schijnt nu eenmaal in onzen Hollandschen aard te zitten wat traag te zijn, en weinigenthousiast voor eigen grootheid. Toch blijft het jammer en bemoeilijkt deze laksheid het voortgaan van de enkel voortvarenden en krachtigen zeer. Mogelijk maakt dat verzet hen ook juist des te krachtiger.
WILHELMINA POLENAAR: Kalender, op steen geteekend.
JAN EISENLOEFFEL: Koffieketel.
Nu ik mij neder zet om de belangrijke gebeurtenis van deze tentoonstelling te herdenken en mijn indrukken van het op deze tentoonstelling geziene mede te deelen, kan er maar niet die vreugde over mij komen, waarvan ik bij de aankondiging der tentoonstelling vervuld was. Toen zag ik vol verlangen den tijd te gemoet, dat wij met z'n allen onze landgenooten zouden overtuigen van onze jonge beweging, en meende dat wij het goed recht van de moderne kunstnijverheid zouden verdedigen en er veld voor winnen.
| |
| |
Eerder maakte zich een weemoedig gevoel van mij meester bij de aanschouwing van het tentoongestelde. Omdat, ja, laat ik 't maar zeggen, ik was in sommige opzichten te leur gesteld, en wel wat in mijn illusie terug geslagen.
W.C. DRUPSTEEN: Lithografie.
M.J. HACK: Penning.
(Uitgevoerd door Begeer).
Het bleek dat ik mij in onze voorgangers van vóór tien jaren, waar wij vol hoop op bouwden, en waar wij het beste van verwachtten - en met recht - beschaamd werden in het vertrouwen op hun ernst en kracht. Hebben wij niet voor tien, vijftien jaren geleden uit volle borst geroepen, weg met de schijn, slechts het wezen der kunst willen wij eerbiedigen en dienen! En ziedaar, wij zagen daar op deze tentoonstelling, zoowaar, hier en daar weer de schijn vóór het wezen gaan, weer werd de logische bouw en de eerlijkheid van de materiale bewerking, die toch een der fondamenten vormt van onze moderne beweging, met verachting voorbij gegaan. Wèèr werd ter wille van den vorm de constructieve opbouw en eerlijkheid ter zijde gelaten. De vorm werd weer leugen. Weer zagen wij hout als steen, en aardewerk als metaal bewerkt. Weer zagen wij de vormen-spraak niet meer groeien uit het materiaal en daaruit opgebouwd stuk voor stuk, deel voor deel als een Beethovensche symphonie van logiek en gestyleerde ontroering. Weer was de teekenaar, en slechts deze alleen aan het werk geweest, en schiep vormen, vreemd aan het materiaal waaruit het voorwerp van kunst (?) gemaakt werd. O, die gevaarlijke teekenstift, plank en passer! Hoeveel is dáár al niet mede tegen het gezonde begrip van het ambacht en de logiek van onze dierbare kunst gezondigd! Hebben wij niet, juist
| |
| |
tegen het wanbegrip den strijd aangebonden, geworsteld en gestreden en onze uiterste en beste krachten gegeven jaren lang, moeten wij nu weer opnieuw onze krachten daarom spannen, dezen strijd blijven doorvoeren? Inderdaad deze tentoonstelling heeft ons veel geleerd en heeft ons oplettend gemaakt, om met des te meer kracht te waken voor afwijkingen en het doen van concessies. Deze tentoonstelling heeft ons geleerd dat we ons steeds meer in het materiaal moeten verdiepen en de schoonheden daaruit putten. Dat wij ons tot de natuur der dingen hebben te begeven om dáár onze kennis en onze ontroering op te doen, en daardoor voorwerpen van schoonheid, door eerlijkheid en bezonnenheid, door logiek en rythmischen opbouw te kunnen scheppen.
M.J. HACK: Boekband.
M.J. HACK: Spiegel in brons.
(Uitgevoerd door Begeer.)
Hoewel de afwijkingen waar ik hierboven op doelde slechts enkele waren, stemden ze mij toch tot weemoed, en ten slotte tot verontwaardiging. Verlaat men de grondslagen waarop onze moderne kunstnijverheid berust, dan is daarmede een verval reeds ingetreden. Met die afwijkingen, hoe voor den oppervlakkigen beschouwer ook geringe, maar toch inderdaad voor de kunstrichting zeer ernstige, werd het beginsel der moderne beweging aangetast. Deze beweging die ontslaan is door den strijd tegen den schijn. Tegen den schijn, die het ware wezen der dingen verloochende; waardoor de kunst is verworden tot hetgeen ze voor twintig jaren was. De moderne beweging wilde boven al eerlijkheid. Langs den weg der eerlijkheid en logiek kunnen we met moeite en omzichtigheid opbouwende deel voor deel tot de hoogte naderen waarop de stralende schoonheid troont.
| |
| |
Met eerbied en ontzag en strenge zelfbeheersching dient de kunstenaar den weg tot het allerhoogste te gaan, eerst dan zal hij zich wijden tot dienaar van de kunst. Hierdoor zal hij, aan de hand gesteund door de schoonheid zelf, in glorievollen opzwaai, van de hoogste hoogte het al kunnen overzien, en zal de heilige ontroerig over hem komen, die hem zal bezielen en waardoor hij aan z'n medemenschen in gestyleerden vorm de afstraling van de schoonheid zal verkondigen, en tot plicht heeft er kond van te doen. Niets waar de schoonheid meer wars van is dan van den schijn, de ware schoonheid verlangt niet, neen eischt het wezen, zonder dat kan er slechts schijnschoonheid, en onware tijdelijke, geen blijvende schoone vormen geschonken worden en geen die strekken kan tot eeuwige verheugenis. Want ware schoonheid moet reine vreugde verwekken!
JAC. VAN DEN BOSCH: Tegels.
(Uitgevoerd door de Plateelbakkerij ‘De Distel’).
| |
| |
MARG. VERWEY: Op linnen geborduurd kussen.
De kunstenaar heeft tot plicht zich zelf te zijn, zijn tijd te begrijpen, en een eigen vormenspraak te geven. De ware kunstenaar kan niet heden in de kunst van z'n grootouders en morgen in die zijner oud-overgrootouders, zijn ontroering tot uitbeelding brengen, die kan slechts zijn eigen ontroering in z'n eigen taal en die van z'n tijd geven. Op hem rust de plicht het wezen der dingen te doorgronden en een duidelijk beeld daarvan van in z'n scheppingen te leggen.
* * *
Afgescheiden van de enkele afwijkingen, afwijkingen in uitdrukking van het wezen der dingen, zoo als ik reeds noemde, als door hout te bewerken, die van steen tot eigenschap dient in vormen; steunpunten, die zich als zoodanig voordoen en eigenlijk blijken geen steunpunten (steilen) te zijn, doch eenvoudig bij het openen van de deuren mede hun schijn steun verlaten en rustig met de deur mede draaien als of ze nimmer den schijn van dragen op zich namen; aardewerk vormen die aan metaal vormen ontleend zijn; afwijkingen waarvan naar ik hoop en vertrouw de des betreffende kunstenaars spoedig tot het inzicht van hunne fouten zullen komen, en weer terug keeren in den dienst der schoonheid door den dienst van het ware wezen der dingen; hebben wij ons in deze tentoonstelling toch aan den anderen kant kunnen verheugen, doordat het is gebleken dat in het werk van de leden der Vereeniging, die zich verkort noemt de V.A.N.K., een zekere eenheid van beginsel gehuldigd wordt, en zich in een richting, met, natuurlijk persoonlijke verschillen,
| |
| |
- maar dan toch in één richting beweegt, waardoor de illussie levend blijft en doet hopen op een karaktertrek in de kunst, kenmerkende den eigen tijd. Als wij dit kenmerk onder woorden zouden moeten brengen, wil mij vooralsnog geen ander als eenigszins omschrijvende voorkomen, - wij, midden in onzen tijd staande, hebben een zoo moeilijke overzichtelijke blik daarop - dan die ik zou willen noemen een geometrisch karakter. Men heeft wel eens gemompeld dat de moderne kunst haar uitdrukking tracht te verkrijgen door de toepassing van het vierkant, of zooals dan ook wel smalende werd gezegd, door het vierkantje. Verschillende materialen en technieken hebben door hun wezen dat wel min of meer voorgeschreven hoewel ook voor eenzijdigheid op dit gebied gewaakt dient. Tal van technieken en materialen bieden voldoende gelegenheid om ook andere vormen in de versiering toe te passen.
MARG. VERWEY: Op linnen geborduurd kussen.
Ik wijk hier echter af van de logische volgorde, door allereerst de aandacht te vestigen op het versierende deel, en dat als karaktertrek der moderne kunstnijverheid op den voorgrond breng. Het versierende element komt pas in de tweede plaats, omdat de grondvorm allereerst tot zuivere uitdrukking moet worden gebracht. Ik doelde met deze aanduiding dan ook meer op de textiele kunsten en dáár is het vierkant, door de eigenaardigheid van de schering en den inslag, om zoo te zeggen voorgeschreven. Doch ook in de eigenlijke grondvormen der voorwerpen zelf, (ook van andere materialen) bleek op deze tentoonstellingeen streven in één richting en wel de geometrische. Men tracht - en dat bleek uit zeer veel op deze tentoonstelling, langs meetkundigen weg tot de juiste verhoudingen te komen en zoo een nieuwe vormenspraak te bereiken. Want dat is toch het
| |
| |
allereerste en noodige waar wij naar hebben te streven om tot een zuiver stijl-begrip te komen. Nu is het wel eigenaardig en karakteriseerend voor onzen tijd - en ook daarom zoo goed het beeld van onzen tijd gevende - dat in dezen tijd van techniek, van wiskundige zekerheid op ieder gebied, van het koele verstand, en de logiek der dingen, ook deze uitermate praktische kunst, die wij gemakshalve kunstnijverheid noemen, dat die de logiek van de geometrie tot basis van de nieuwe vormenspraak koos. Indien koos wel de rechte uitdrukking daarvoor is, veel meer is de reden misschien te zoeken in de algemeene gedachtenstroom van dezen tijd, waaraan niemand kan ontkomen en waardoor hij kind van zijnen tijd is. Terwijl ondanks dat, mogelijk ook juist daardoor tegelijk de werken het universeele in zich omdragen. Het bijkomstige zal er in ondergeschikt zijn, als scheppingen van eerlijkheid en van het zuivere wezen doordrongen, want in welke verschijning ook, de waarheid blijft altijd hetzelfde, en de hoogste kern van schoonheid.
HENR. A. KOOPMAN: Visiteboekjes op perkament gebatikt.
* * *
Uitteraard kan in dit tijdschrift, hoe graag wij dit ook zouden wenschen en hoe op enkele uitzonderingen na dit ook belangrijk zou zijn, niet alles wat op deze tentoonstelling was uitgestald in beeld gebracht worden. Trouwens een deel daarvan, dat ook op de tentoonstelling te Brussel werd getoond, is reeds in vorige afleveringen van Onze Kunst met de bespreking van die tentoonstelling in beeld gebracht en omschreven, zoodat wij niet opnieuw alle kamerinrichtingen, die van zelf een belangrijk deel van deze tentoonstelling vormden, weer opnemen. Toch willen wij ter volledigheid van onze documenteering ook deze inzendingen memoreeren, en zullen in gedachten
| |
| |
de zalen van het Stedelijk Museum doorschrijdende, opsommen wat daar al zoo aanwezig was.
BERTHA BAKE: Gebatikt vuurscherm.
Zoo vinden wij dan in de z.g. eerezaal, allereerst het werk van Dr. P.H.J. Cuypers, n.m. teekeningen meestal van werken van vroegeren tijd, daarneven werk van zijn zoon, den Bouwk.-Ingenieur Josef. Terwijl wij verder zien een deel der ingekomen antwoorden op de prijsvraag
| |
| |
voor een reclame biljet dezer tentoonstelling waarvan wij het prijsbekroonde en gebruikte, door Walter van Diedenhoven op steen geteekend, hierbij afbeelden.
HENR. A. KOOPMAN: Visiteboekje op perkament gebatikt.
Aan de wanden in deze zelfde afdeeling bevonden zich proeven van goudleerbewerking van Jan Mensing, en dan kwamen wij aan een der drie te Brussel tentoongestelde kamerinrichtingen en wel in de eerste, naar ontwerp van Jac. van den Bosch, een dameskamer in mahoniehout; verder de kleine vergaderzaal naar ontwerp van H.P. Berlage in eikenhout uitgevoerd en waar als wandbekleeding boven het elken beschot goudleder door Jan Mensing naar een ontwerp van Berlage was aangebracht. De derde kamer is de eetzaal van H.J.M. Walenkamp in mahoniehout uitgevoerd. De omschrijving dezer kamers kan gevoegelijk achterwege blijven daar dit reeds elders in Onze Kunst met de beschouwingen over de tentoonstelling te Brussel plaats had. Hier dient opgemerkt dat al deze kamers berekend waren op zijverlichting, doch nu door het ontbreken van zulk licht in het Museum alle met bovenlicht moesten opgesteld worden, waardoor de eene won doch de andere minder gunstig uitkwam.
G. YMKER: Geborduurd kleedje.
Ter vulling van enkele ledige muurvlakken werden een aantal Deventer tapijten naar ontwerpen van Colenbrander opgehangen die hier èven vreemd aan deden en min of meer buiten het verband der lijn vielen, die wij hier boven aangaven. Verder de wanden in deze zaal langs gaande, zagen we daar teekeningen voor costuums, voor de opvoering der Vondel Vereeniging van Vondel's Lucifer, ontworpen door J.L. van
| |
| |
Ishoven, van welken kunstenaar wij ook foto's opmerkten van scheeps-betimmeringen naar zijn ontwerp uitgevoerd in twee schepen van de Kon. West-Indische mail, terwijl eenige andere foto's de achterhut van het jacht ‘De Zeemeeuw’ vertoonden. Verder nog afbeeldingen van kleine meubels, boekbanden, enz.
WALTER VAN DIEDENHOVEN: Geborduurd vaandel.
Vervolgens zagen wij nog teekeningen voor betimmeringen enz. van
| |
| |
H.P. Berlage en Jac. van den Bosch, en van uit den kap der zaal eenige lichtkronen van dezelfde ontwerpers.
De volgende zaal bevatte grafisch werk van Liepman Snoek en teekeningen van de tapijtontwerpers aan de Deventer tapijtfabriek, H.J. Bouhuys, W. Kuit en M.D. Rensen, en een groot reclame biljet van H.J.M. Walenkamp. De derde zaal gaf een vervolg op het grafische werk en wel van S.H. de Roos, Roland Holst, H.J. Winkelman, R.W.P. de Vries, Wilhelmina Polenaar, Mevr. Midderich-Bokhorst en Mejuffrouw W.C. Drupsteen, en Georg Rueter, terwijl in een vitrine bindwerk was van Mevr. v.d. Burgt van Aalst, J.B. Heukelom, Joh. B. Smits, Mesquita, G.P. Tierie en door de zaal verspreid beeldjes van van der Hoeff en een kleine vitrine vol daarvan. De vierde zaal was de edel-metaal zaal, waar we werken vonden van Jan Brom, Bert Nienhuis, E. Voet, Carel Begeer, Jan Eisenloeffel, Ed. Cuypers, Hack en een kleinöodiën kistje van G. Bourgonjon.
De vijfde zaal gaf een gansch anderen aanblik door het frissche aardewerk; daar vonden we de verschillende fabrieken en hun ontwerpers, als: ‘Amphora’ met v.d. Hoeff's werk, ‘De Distel’ met Bert Nienhuis, vazen, en v.d. Bosch en W.H. van Norden, carduurtegels; Willem Brouwer met zijn bekende potjes en Offermans van de fabriek ‘St Lukas’, waarvan ook potjes en tegels naar ontwerpen van Hack en Carel Begeer. Verder drie vitrines gevuld met de potten en schotels van C.J. Lanooy. Ook waren daar nog twee lichtkronen van Joh. Blinxma en een tafel met voorwerpen van gevlochten Hollandsch wilg naar ontwerpen van H. Ellens.
De hierop volgende zesde zaal is de textiel afdeeling, waar werk was te vinden in de mahonie vitrien van de Brusselsche tentoonstelling van de Vereeniging ‘Samenwerking’, Margaretha Verwey, batikwerk van Bertha Bake en Henriette Koopman, stofdrukwerk van G. Jessurun de Mesquita en werk van Mej. J. van Eijbergen, Mej. C. Ymker en Mevr. v. Waveren-Reesink, terwijl twee weefstoelen naar ontwerp van J.A. Visser en een paar stoelen en foto's daar eveneens geplaatst waren.
In de zevende zaal vonden wij twee vertrekken aangebracht, het eene in mahoniehout was een huiskamer naar ontwerp van Smits en Fels, de andere een mahonie huiskamer naar ontwerp van L. Zwiers. Tusschen beide kamers in vonden stoelen en fauteuil naar ontwerp van Tj. Tjeerde een plaats aangevuld met enkele meubels naar ontwerp van Jac. v.d. Bosch.
Om bij de meubels te blijven zagen we hier verder een besneden bank door Jan Bronner en eenige foto's naar dito van L. Zwiers en Smits en Fels. Jaap Gidding stelde hier eenig decoratief schilderwerk ten toon, en Walter van Diedenhoven een naar zijn ontwerp geborduurd vaandel.
De volgende, dus achtste zaal gaf nog een compleet kamerameublement
| |
| |
te zien naar ontwerp van C. v.d. Sluis en door hem een Burgerwoonkamer genoemd, lerwijl er eenige meubels in mahonie-en eikenhout naar ontwerpen van C.W. Nijhoff een groep vormde, en een eikenhouten kast, die van de tentoonstelling te Brussel naar ontwerp van W. Penaat tegen den wand, waarnaast eenige foto's naar kamerinrichtingen van denzelfde waren aangebracht. We zagen hier ook een groote inzending van beeldhouwwerk van M.J. Hack naar de origineele houtsneden afgegoten; een grooten wand etalage met koperwerk van Jan Eisenloeffel en een haard en brachet van H.J. Winkelman, en ten slotte een tableau met ontwerpen voor een leerplan voor decoratief teekenen van C. Rol.
Bloemendaal, April 1911.
Jac. van den Bosch.
(Wordt vervolgd).
|
|