| |
| |
| |
| |
Kunstberichten (van onze eigen correspondenten)
Uit Antwerpen
Koninklijk kunstverbond tentoonstelling van werken van James Ensor (29 oktober - 10 november)
De verzameling werken die James Ensor op uitnoodiging van den Rotterdamschen Kunstkring in Holland tentoon stelde, en die in zekeren zin als een retrospektieve kon gelden, werd tot het groot genot der echte kunstminnende gemeente naar hier overgebracht, waar zij de eerste tentoonstelling vormde van de reeks door het Kunstverbond voor dit seizoen ingericht.
Het is wel een zonderling en tevens ergerlijk feit, dat een zoo belangrijke gebeurtenis als deze, de geestdrift niet meer heeft opgewekt. Want, als ik me niet vergis, dan zijn de vijandige spot en de verbaasde verontwaardiging van het vulgam pecus der kunstwereld niet veel minder geworden dan toen, omstreeks de jaren '80, deze ongemeen begaafde schilder te midden van het rumoerige bedrijf der beweging van Les XX, het eerst voor den dag kwam, al dadelijk met niet veel minder dan heusche meesterwerken. Zeker zijn de tijden veranderd, en gewis zou een jury voor het een of ander officieel salon, zooals dit vroeger wel dikwijls het geval was, het niet durven wagen een inzending van Ensor te weigeren. De echte, meêvoelende bewonderaars voor dit zoo superieure werk zijn ongetwijfeld wel zeer in aantal toegenomen. Maar toch... men wil het, onbegrijpelijk genoeg, nog al te weinig inzien, van welke ontzaglijke beteekenis de kunst van Ensor blijken zal te zijn voor de ontwikkeling der hedendaagsche schilderkunst. Men snapt het nog maar steeds niet, hoe hij de brenger was van klaardere en zuivere inzichten, hoe zijn voorbeeld meer dan een, ook over de grenzen, heeft opgewekt tot vernieuwing en tot zuiverder, eerlijker betrachten van de werkelijkheid. Want hij was dan immers toch degene, die meer dan wie ook, in onze kunst heeft bijgedragen tot dien grooten strijd ter verovering van het licht!
Buitengewoon interessant was dan ook deze tentoonstelling omdat zij ons toeliet een tamelijk volledig overzicht te maken van de talrijke zeer van elkaar verschillende facetten van zijn uitzonderlijk schilderstalent.
Het treft allereerst hoe van zijn eerste pogingen af, Ensor werk leverde van uitmuntend allooi. Verbazend is het dat deze Lampenist b.v., een stuk schildering van verbluffende knapheid, dagteekent van 1880, toen Ensor nauw 20 jaar oud was. Dat hij vroeger reeds, nl. in 1879, een arbeid voltooide als dit vooral onder technisch oogpunt zoo voortreffelijke portret van de Vrouw met het wipneusje. Dat in dezelfde periode ontstond dit uiterst kleurvolle en weergaloos handig gedane stilleven Vaas en Stoffen!
Oh! dat wij in Ensor bezitten een meester wiens werken later, wanneer de Tijd voor hen den eerbied of beter de bewondering zal hebben afgedwongen waarop zij recht hebben, zullen gerangschikt worden tusschen de hervorragendste produkten van de kunst dezer eeuw, wie zal het loochenen, die grondelijk de schoonheid mocht bevroe- | |
| |
den van onvergetelijke werken als die Namiddag te Oostende, superbe symphonie van kleur, waar het licht, ontleed tot in zijn minste effekten, de tonen van dit interieur doet samen smelten in een wondere harmonie; als die Luizenbosch aangrijpend in zijn realisme; als die Verontwaardigde Maskers, vizioeu van een makabere nachtmerrie, een kapitaal werk, dat een eereplaats verdient in een onzer nationale muzea, als dit portret van Ensor's Vader, als die Dame met den blauwen Sjaal, werken van een zeldzame teerheid, en van een vast niet alledaagsch gevoel van kleur. Het was een genot hier weer te zien, schilderijen als het portret van zijn Moeder, als de Doode Haan, Schelpen en Chineesch goedje, In de Duinen, Kinderen aan de Waschtafel, Treurende Dame, en zoovele andere. Een paar uiterst merkwaardige Zeegezichten toonden het talent van Ensor langs een andere doorgaans weinig gekende zijde, terwijl de Verbazing van het masker Wouse, de Skeletten die zich willen warmen, twee allegoriën van een zonderlinge wreedheid en van een lamentabele triestheid, de allerinteressantste getuigenis waren van de pessimistische scherpte van Ensor's vizionair temperament.
Alles in Allem, een tentoonstelling van een uitzonderlijk belang, ongewoon afstekend bij de middelmatige alledaagschheid der gewone exposities; tentoonstelling waar wij den inrichters dankbaar om zijn!
Ary Delen.
| |
Uit Haarlem
Museum van Kunstnijverheid
Is de Scheveningsche tentoonstelling van huisvlijt den directeur van bovengenoemd museum, wat de huisvlijt van ons land betreft een voorbeeld geweest, hoe die niet moet zijn? Men zou er toe mogen besluiten gegeven de opvoedkundige waarden, welke de tentoonstellingen van bovengenoemd museum plegen te kenmerken.
Belangstelling voor de huisvlijt - zal de directeur van Haarlem's kunstnijverheidsschool, hebben gedacht - is nu gewekt. Een eerste vereischte is thans de huisvlijt van Nederland in de juiste banen te leiden.
Een huisvlijt welke op ideale wijze werkt en is geregeld heeft Noorwegen: het land, waar de regeering met krachtige subsidie de nationale huisvlijt steunt.
De tentoonstelling in de Rotonde van het Museum is er een van Noorsche producten. Wat valt hier voor Holland te leeren? Dat de huisvlijt, behalve aangename tijdpasseering, nog een hooger doel kan bereiken. Dat de overvloedige kostbare tijd, welke men in ons land ziet weggegoeid aan prullige, dikwijls heel leelijke zaken, béter had kunnen worden besteed. Dat eenvoudige handen schoone handwerksvoorwerpen kunnen maken, mits een goede geestelijke voorbereiding is voorafgegaan. Voor deze voorbereiding heeft de gewone huisvlijtbeoefenaar den aesthetischen aanleg gewoonlijk niet. Welnu, in Noorwegen zorgt de Vereeniging ter bevordering van de huisvlijt, welke over 't gansche land zijn vertakkingen heeft, voor dezen voor-arbeid: m.a.w. zorgt zij voor patronen, voor ontwerpen, voor ideeën. Deze vormende leiding is het, welke de Noorsche producten zoo hoog doet staan. Daar deze leiding zich verder aan de lands-traditie aansluit, wordt het den beoefenaars gemakkelijk gemaakt.
Dit dient inderdaad in 't oog gehouden. De Noorweegsche huisvlijt zou Holland niet kunnen dienen. Holland hebbe eigen oorspronkelijkheid op te sporen en te betrachten Alleen de uitnemende wijze van werken, de ernst in de huisvlijt wordt op deze mooie, kleine tentoonstelling, in deze producten, geopenbaard. En zijn voor Holland een les, welke te behartigen valt.
Alb. de Haas.
| |
| |
| |
Uit Leiden
Leidsche kunstvereeniging
Een tentoonstelling van vijftig werken, allen van Mevr. Suze Bisschop-Robertson, is deze maand in Leiden te zien geweest. Het meerendeel was mij bekend; nieuw waren een groot interieur: 'n vrouwfiguur voorstellend met melkdrinkende kat; een forsch stilleven, in zware klanken. Op wit tafellaken, een groen vergiet, een groote glazen flesch, een lepel, een lucifersdoos, een aantal uien: ziedaar de inhoud. Dat Suze Robertson van zulke allergewoonste zaken, een aangrijpend, een grootsch geweldig stilleven maakt, het is voor wien haar werk bekend is, begrijpelijk. Gaarne zou ik in dit superieure stilleven, feilloos neergezet, ietwat meer bewogenheid in den donkeren achtergrond wenschen. Met duidelijke terugwijzing naar soortgelijk gegeven, is het eveneens nieuwe doek van een vrouwtje, slovend werkdier gelijkend, dat in de armoede-hut een vuurtje tot feller leven dwingt, met een erin pokende stok. Nieuw ook is het schilderij: Verstelwerk, 't welk een impressionisme toont, onbarmhartig rauw, geheel en al eigen, gestuurd uit een forsche kunstenaars-overtuiging. Wil men Suze Robertson's krachtige persoonlijkheid bewonderen, men zie het gelaat van de Slapende vrouw. Hier toont zij zich verwante van Breitner, verwante ook van de Zwart, maar handhavend een eigen plaats. Ook tegenover het nieuw werk, 't welk ik opsomde, blijven de prachtige bekende stillevens met de glazen augurkenpot, groene peren en citroen hun volle waarde houden. Nieuw is verder nog een forsche atelierhoek in olie, waarin de schilderes tot zulk een hooge eenheid van kleuren-samenklank stijgt! Eigenaardig hebben mij getroffen een paar studies, waarin Suze Robertson haar wellust in zware, weelderige tonen heeft weggedwongen en koel aanschouwend heeft willen zijn. Het bekende Oudheidsstalletje heeft ook nog elementen van dit gevoel in zich, maar neigt evenzeer naar impressionisme. Een jeugd-schilderij, belangrijk om de knappe
schildersqualiteiten, is in zijn vlakheid van opvatting wel geschikt, het latere werk naar voren te dringen. Dit omvangrijke stilleven, uit teenen mand en allerlei groenten opgebouwd, werd nog nimmer, behalve een kort oogenblik in den kunsthandel Biesing, te 's Gravenhage tentoongesteld. Het maakte mede, door zijn tegenwoordigheid de tentoonstelling van Suze Bisschop-Robertson te Leiden, belangrijk.
In het Etnographisch Museum te Leiden, heeft Dr. M.W. de Visser, conservator aan dit Museum, de zoo gewenschte reorganisatie tot stand gebracht van de Japansche en Chineesche afdeeling.
De schoone zeldzame kunst welke dit museum bezit, is in voorloopige tentoonstelling te zamen geschikt. Tot dusver was het Museum wat de Japansche en Chineesche voorwerpen betreft, slechts stapelplaats. Thans zal door de toevoeging van regeeringswege van een deskundige (Dr. de Visser is na jarenlang verblijf in Japan in Holland teruggekeerd) hierin verandering komen. Een catalogus van de kunstschatten is in voorbereiding en tijdelijke tentoonstellingen zullen in systematische groepeeringen de (door Hollands geprivilegeerde verhouding met Japan), zoo zeldzame, ja, unieke kunstverzameling, openstellen.
Thans zijn o.a. de kostbare schermen te zien, welke de Japansche Keizer onzen Koning ten geschenke gaf. Ter gelegenheid van het Letterkundig Congres, twee jaren geleden, zijn er een aantal vertoond. Het Museum bleek nog meerdere te bezitten, welke bij dezen werden gevoegd. Het zijn schermen afkomstig uit de, op de Chineesche kunst gebaseerde. Kanoschool, welke school tot ver in de negentiende eeuw de aristocratische schilderkunst van Japan vertegenwoordigde. De verschillende kunstenaars die tot deze school behooren, voerden allen den naam: Kano Fujiwara. Doch ondanks deze zelfde naamvoering, welk een verschil tusschen dit machtig impressio- | |
| |
nisme van de paardenstudie, uitgevoerd door Kano Setsukei Fujiwara no Toshinobu en de andere schermen, geschilderd door andere meesters uit deze school! Het feit dient nog vermeld dat deze schermen, zelfs voor Japan, bizonderheden zijn en dat de huidige cultuur in China, het impressionisme van de paardenstudie het hoogste stelt.
Alb. de Haas.
| |
† Van der Stappen
De Belgische kunst heeft onlangs een gevoelig verlies geleden in Karel van der Stappen, die den 21en October 11. in zijn zeven en zestigste jaar te Brussel overleed.
De beroemde beeldhouwer leed sedert lang aan de vreeselijke ziekte, die eindelijk zijn dood ten gevolge heeft gehad. Reeds sedert een jaar bijna kwam hij niet meer in zijn atelier, waar hij bezig was met de voltooiïng van zijn Monument van het Werk, dat hem door de provincie Brabant besteld was en dat naar de gedachte van den meester, in zekeren zin de kroon zou zetten, op zijn lange en vruchtbare levensbaan.
De dood is ongelukkig te sterk geweest voor den vromen moed van dezen kunstenaar, hij heeft hem het werk uit de handen geslagen maar hij liet hem ongerept den naam van een leven dat geheel aan de kunst gewijd en zoo vruchtbaar in edele werken geweest is. De herinnering aan het uitstekend onderricht van van der Stappen en de edelmoedige minzaamheid, waarmee hij alle beginnelingen ontving, zullen evenmin aan de Brusselsche kunstacademie worden vergeten welker werkzaamheden hij gedurende jaren onder den naam van hoogleeraar en bestuurder heeft geleid.
Onze Kunst geeft eerbiedig uiting aan haar ontroerde deelneming voor de zwaar beproefde gezellin van den grooten artist en hoopt eerlang een uitgebreide studie te wijden aan den maker van Ompdrailles, Stedenbouwers, Het monument der Oneindige Goedheid en van zooveel andere kunstwerken die zoo wél overwogen waren en hernieuwend terzelfder tijd.
| |
Boeken & Tijdschriften
Heraldiek in bouwkunst
Het is een verblijdend verschijnsel, dat de plank in onze boekenkast, bestemd voor het dragen van vakliteratuur, zoo langzaam aan met boeken belast wordt waarvan het lezen der rugtitels doet vermoeden, dat onze bibliotheek in deze stof de laatste jaren bepaald verrijkt is. Zoo verscheen bij den uitgever L.J. Veen te Amsterdam een werk, getiteld ‘Heraldiek in de bouwkunst, en aanverwante vakken’ ineengezet door J. Kuiper, graveur en stempelsnijder en leeraar in kunstgeschiedenis aan de Haagsche teekenacademie. En daar, waar op de boekenplank nog zoo bitter weinig op heraldiek gebied, door een Hollander beschouwd, en in 't Hollandsch kader besproken, te vinden is, mag dit werk als een aanwinst in deze beschouwd worden, en mag vertrouwd worden dat een ‘goed ingaan’ van dit werk den auteur zal dringen tot voortwerken en voltooien, den uitgever tot voortzetten van deze in een bestaande behoefte voorziende onderneming. Over heraldiek. De vraag rijst, is dit een der meest urgente onderwerpen, welke eene openbare bespreking behoeven? Is heraldiek dood; is ze in het moderne leven nuttig? Is ze niet ontstaan in totaal andere tijden als deze, en is er in haar aristocratisch type niet aangewezen voor een snuffelend liefhebber-verzamelaar, in plaats van bruikbaar te zijn voor de tegenwoordige versierende werkman, de artist-arbeider. Als heraldiek zeker niet. Maar wèl de symboliek, de alegorie, die haar in hare goede tijd diende, wèl de composities, waartoe zij in verschillend materiaal drong. Wij zijn de tijd òver, dat een Bataaf lust voelde de kroon van de westertoren te slaan, als ze niet zoo hoog stond, maar nog verder ligt de tijd, dat de adel alleen de ziel van de negotie was. Het sterven van dèze toestand was mede de dood voor de heraldiek, en zóó kan nu deze
| |
| |
schrijver over levende en doode heraldiek spreken. Maar de symboliek in haar sterft nooit, ze zal ook in de meest democratische tijd, ook in een werelddeel, waar adel en ridderschap zelfs niet bestaan (Amerika) haar groot nut; haar schoone nawerking kunnen hebben. Ook in onze Europeesche landen bleek haar nut na de knotting van de macht van de adel en het groeien der burgermaatschappij. Gemeenten en gilden kozen òòk hun onderscheidingsteeken en hielden zich daarbij niet aan de strenge tournooiregelen, aan de ‘Fransche’ wet, maar werden volgers der aestatiek, niet van 't dogma in de heraldiek... De schrijver van dit werk heeft dit bepaald zóó opgevat, en de toepassing in de verschillende vakken van de ‘edele conste der blasoene’ behandeld. Dat hij hierin nog veel te kort komt, dat zijn arbeid nog beneden zijn ideaal bleef, hij erkent 't zelf. En te hopen is, dat hij deze taak voortzet, want dan zal de vervolgbundel zeker méér bevatten van wat dit deel ontbreekt. Dan zal de voorrang gegeven worden aan bespreking van symboliek en decoratief in de heraldiek en dit een noodige aanvulling van 't hoofstuk ‘stedenversiering’ worden. Ook zal dan blijken, dat de raad aan v. Seitz in Beieren gegeven, n.l. het dier zelve te bestudeeren, geen slechte raad was, en ieder decoratief beoefenaar van heraldiek deze studie naast die van de heraldieke prachtstukken uit vroegere tijden, zeker ter harte mag nemen. Naar wij hopen, zal een onzer voornaamste heraldiekers ons zijne studies over anatomie en proportie van het dier in de heraldiek spoedig in boekvorm schenken, en de boekenplank met een exemplaar waataan werkelijk behoefte is, verrijken. In een voortzetting van 't werk van de heer Kuiper zal zeker de burgerheraldiek ruimer behandeld worden en uit de aestetische bespreking van zelf voortvloeien, dat minder Stuckprenten, meer zuiver klassieke, en meer Dejacschilden in
de illustratie voorkomen, dat Stuck's hoog opgewerkte versieringen op 't schild zullen wijken voor de vlak gehouden schilden der levende heraldiek en aansluiting daaraan te zien is in de daarin logische heraldiek van T. van der Laars. Deze heeft, evenals op de afbeelding van Berlage's ontwerp te zien is, de omgevende versiering wèl, de versiering op 't schild zelf, niet gemodelleerd. Logica en charme moeten in de moderne sierkunst samengaan. Gereedelijk hadden reeds eenige ontwerpen van v.d. L. de plaats in kunnen nemen van eenige der overvloedig geplaatste afbeeldingen naar werk van den auteur zelve. Een lijst van de werken, waaruit de student in heraldiek kan putten, zou plaats in een werk als dit moeten vinden, terwijl herkomst, plaats wáár en tijd, waarin zij ontstaan zijn onder elke afbeelding geplaatst, veel gemak zou geven.
Met dat al zijn wij de auteur dankbaar voor zijn arbeid en geven zijne vele en rijke ervaringen op dit gebied zekerheid, dat, wat hij in deze beknopte vorm gaf, goed is, en hij ons een zaakrijke uitbreiding van dit, zijn werk, niet zal onthouden.
Amsterdam, Februari 1910.
J.L. v. I.
|
|