| |
| |
| |
| |
Kunstberichten (van onze eigen correspondenten)
Uit Amsterdam
P.J.C. Gabriël Larensche kunsthandel afdeeling Amsterdam
Het lijkt mij zeer zwaar nog iets nieuws over Gabriël te voren te brengen. De critiek is uitgepraat - hoewel zij van hem - tot nu te weinig zeide. Wij weten nu heel goed hoe hoog hij stond, dat hij is een verfijnde landschapper, een die altijd ruimte wijd uitdeinen deed, een die altijd was vol van voorname teruggetrokkenheid, dat hij was een scherp mensch vol lieflijkheden, een deftige zonder weelde, een colorist zonder kleuruitbundigheden, een realistische ruimtefantasieën-schepper, een veelzijdig schilder van plassen en molens en Hollandsch land. Wij weten dat hij niet geacht wordt aan de Marissen gelijk, noch geschat als Weissenbruch of Mauve, en dat hij toch eigenschappen had, die hem dien grooten gelijk doen zijn. Zeggen we bij Jacob Maris, de symphonische, bij Willem Maris de zonnige, bij Matthijs de droomer, zeggen we bij Weissenbruch de weidsche, bij Mauve de zachte als hun allerdiepste wezensmerken, zoo zeggen we van Gabriël: de ruime.
Hij wordt wel in de rij der grootsten vergeten, zooals ik nu even Israëls, de afzonderlijke, de sentimenteele realistische phantast vergat, en het is wel uit minder achting bij velen, dat dan zijn naam overslaanbaar lijkt. Het bewijst dat hij niet verleidelijk werkte, dat hij geenszins aantrekkelijk was, noch ooit joeg naar effect en roem. Zijn onvolheid is de oorzaak, zijn aristocratische eenvoud, zijn ingehouden kleurklank, zijn eerlijke directheid, zijn onopgesmuktheid.
Maar zoo als het wellicht te betreuren valt - voor hem -, dat hij niet bij zijn leven de aangenaamheid van den roem naar verdiensten genieten kon, zoo is het een verheugenis - voor ons - dat hij - gestorven - onsterflijk blijkt en levend blijft in ons midden met de wassende achting voor zijn onvergankelijke degelijkheid, stijgend om zijn naam. Van zijn vroegste tot zijn laatste werken zijn op deze goede expositie en die nagangbare ontwikkeling is het verhaal van zijn geboeide bevrijding. Bevrijding uit Koekkoek, Schelfhout, Roelofs, geboeid door het kind zijn van zijn tijd, geketend ook door het gedwongen herhalen van ‘Gabriël’ gevallen; waar zijn liefde zoo gaarne naar meer bloemen en meer anders ware gegaan.
Geboeid niet door Maris invloeden. Voor dezen was zijn bewondering niet uittermate. Toch geheel kind van de Maris-tijd, de grijze-impressionisten, de Haagsche school. Hij voelde zich de uitvinder - de hervinder dan - der molens, hij voelde zich de oorspronkelijke, onafhankelijke, hij deed mee - als Mauve deed - in zijn tijd, en er buiten. Zijn vizie van het Hollandsche vlakland is gansch anders dan van wie ook - zijn techniek ook is gansch apart. Zijn vizie is - op het drooge af - zuiver; zijn techniek, op het koele af, scherp en direct.
De eenzame, ingehouden Ruime, dat was hij.
| |
Arti et Amicitiae 17 april-mei 1910
Al te gemakkelijk maken de meeste leden van dit zoo gewichtige Genootschap
| |
| |
het den critici het werken, waar toch de algemeene kenschetsing van verleden jaar ongetwijfeld ook heden nog zuiver van pas zou zijn. Inderdaad, het is onverwonderlijk dat Arti niets nieuws brengt, dáárom omdat het - uit zijn aard - niet iets nieuws brengen kan. Het staat geheel buiten modern leven en denken en voelen, de toonaangevenden zijn navolgers van grooter voorgangers, zijn geen origineelen, wat wil men uit scholiers ook meesters vergen?
Maar nu doet zich een bedenkelijk verschijnsel te meer voor, 't welk mij lijkt teekenend te zijn. Het inzenden en doorlaten van absoluut slecht werk, van direct aantoonbaar onmogelijke beproevingen wordt steeds grooter, de strengheid der jury's kleiner, de ongemotiveerde verschijning van tal van liefhebberende dames- en heerenschilders steeds benauwender. Ik zie er in een duidelijk verval van algemeen critisch begrip. Wij weten wel dat het noodwendig is dat op elke bloeitijd een verdortijd volgen moet, dat ná den tijd, waarin principen leefden en formules waarlijk noodwendig waren, er een inzinking van het bewuste schoone komen móét dat eerst de navolgers en daarna hun satellieten onafwijsbaar het publiek en de schilders verwarren móéten, óók, dat geen critiek geroep iets tegen dien afgrond's storting vermag - maar toch verwondert het telkens weer, dat ditmaal het algemeene bederf zoo snel voortvreet. Stukken die zeker tien, twintig jaar geleden, naast Marissen, niet aanneembaar zouden kunnen zijn, met geen mooglijkheid, worden nu uitstekend gehangen, bewonderd, aanvaard.
De grooten ontbreken totaal - wat wonder dat de derde rang in de loges gaat zitten?
Buiten toedoen eener impotente, onmachtig afwachtende jury om, is dit jaar evenwel een betrekkelijk beter gehalte te bespeuren, d.w.z. er zijn, wat méér goede stukken dan anders.
Vóor de anderen echter eerst een verfrisschend début: Mejuffrouw M. van Hove heeft zoo twee prettige studietjes laten zien, dat zij een verheuging beteekent onder de jongeren. Een doodsimpele Boschrand heeft een leuke gevoeligheid van doen, een aardige simpelheid, een kleurgevatheid, een modern Fransch-beïnvloede zuiverheid. Goed onderlegd waarschijnlijk, technisch slechts schijnbaar onbeholpen, de verf als pastel zoo luchtig aandoend, alles met zeer veel atmosfeer en begrip, waarlijk, nu nog grooter en belangrijker opgaven, nu nog alle ontplooiing en dit kan zeer gezond-modern worden.
Als niet alles verkeerd opgehangen was, - dan zouden verscheiden Stillevens te genieten zijn, een Th. Goedvriend - Paddestoelen - onzichtbaar boven de groote, leege, harde Witsen van kale kalk en krijt, is met zijn sympathieke doorvoerdheid vol degelijk achevé - een bord met vruchten van Jonkvr. M. de Jonge, is heelemaal niet kwaad aangezien, forsch, van-Wijngaerdtlijk, breed, wat onvolmaakt, (druiven zijn niet in kleur) maar verder, lenig, vlot en zuiver van peinture, Lizzy Ansingh is als altijd teer en subtiel van kleurtjes, Mej. A. Abrahams, Mej. M. de Boer, Mej. Coba Ritsema, als immer Breitnerachtig en als immer toch goed - hoewel nu al te nonchalant losgelaten, Van Wijngaerdt ten slotte met het interessante stilleven gegeven van blauwe emmer en tafeltje met gerij tegen grijzen muur - te wazig, niet puur en klaar genoeg, toch eerlijk en sympathiek in zijn gevoeligheid van tonaliteit - dat zijn zoo de beste stillevens.
Noemen we eerst. Mevr. Suze Bisschop-Robertson de forsche vrouw, met - vooral - (24) Ernstige lectuur, meisje in groengeel en grijs-geel tegen zwarten fond! Er zijn grenzen van zwart, waarlijk, dit gaat te ver. De pâte is prachtig, maar dat zwarte palet moet overwonnen.
Van Blaaderen's Maannacht hangt gansch niet naar waarde. De blauwzwarte toon is diep van sombere doorwerking.
Vervolgens Arthur Briët heeft een magnifiek doorploeterd interieur. Dysselhof twee precieuse aquariums, Monnickendam een zelfportret tegen bruinen fond met lichtblauw dochtertje op de handen geheven, de fond rechts-boven is slap in het licht, het is verder sterk - te sterk (?) - aangezet werk - de kin is te onbestemd en het meisje is gezwollen van teekening.
| |
| |
Bauer fijn van stemmingswerk, blijft erg hetzelfde geven in zijn olieverf - mooi is een groep figuren te samen gehouden beneden aan een hoog gebouw... en dan zijn we aan het einde, vergetend dat er nog tien maal zoo velen - voor Arti - aanneembaar waren!
19 April 1910.
| |
Sint Lucas ledententoonstelling
Sint Lucas is te prijzen. Nu niet om het algemeen gehalte - hoewel het dit jaar beduidend beter is - maar om het feit alleen reeds van het doorlaten van zooveel modernen - en zoodanige modernen. Dat toont een ruimte van opvatting wel zeer zeldzaam. De ultra-modernen zijn de clou van dit jaar. En al komen we dan wel tien, twintig jaar achter Frankrijk en België aan sukkelen, - hoe lang moet het nog duren vóór wij onze Salon d'Automne of onze Libre Esthétique hebben? - Sukkelen op zich zelf doen we van nu af allerminst. Want was Mondriaan tot voor weinig jaren een verzwakte navolger van Sluyters, hij heeft zich prachtig losgewerkt en komt over Sluyters heen met rijper, voller, geweldiger werk. Er is een simpel duin van hem geëxposeerd, dat eerst sterrelt voor je oogen, maar later heel goed wordt: de trillende zonlaaing op blakend zand. Mondriaan's Rhododendrons zijn geweldig van volle prachtige paarskleur.
Daarnaast heeft Sluyters een origineel doek van 'n Brabantsche laan, sterk gestreken, sterk volgehouden, atmosfeer vol doek, waar hij heeft willen geven een gansch onstoflijke weergave van natuur, alleen essence van dingen. Ook zijn kniestuk toont, in de kleurontledingen, de styleerende karakteristieke vierkante toetsing, het licht-probleem, dat de moderne kunstenaar heeft te zijn zich zelf en zich zelf zoo origineel mogelijk.
Een eigenaardige oorspronkelîjkheid heeft Weyand, decadent, fijn, week en penetrant werk.
Maks heeft wederom lichte figuren in zon tegen struikengroen gemaakt. Ook deze is nog in 't begin van rijper ontplooing, hem hindert technische onhandigheid te zeer.
Spoor ook ontwikkelt geleidelijk. Krachtig worden bloemstillevens aangezien, feller is de kleur geworden, intenser de toetsing.
Ten slotte: Breitenstein's werk is sympathiek in zijn onafhankelijk willen, Coba Ritsema heeft een zware schets van een imposant, eenvoudig stilleven, Mevrouw Bisschop Robertson, de geweldige tonaliste, Lizzy Ansingh's allerfijnst portretje van Mevrouw van E., Bauer's etsen.
Conrad Kikkert
Zandvoort,
14 Mei 1910.
| |
Uit Antwerpen
Kring voor bouwkunde tentoonstelling
Deze tentoonstelling heeft twee afdeelingen, een historische en een modern-architectonische. De eerste heeft mij niet weinig belang ingeboezemd. Ik heb er een paar uren lang genoegelijk in rondgedrenteld. Ik kan het zeggen zonder het ander gedeelte in het minst te kort te doen. De beteekenis van de ‘historische’ afdeeling voor de bouwkunst op zichzelf is misschien niet te miskennen; maar het belang, dat zij oplevert, is archeologisch, d.i. van geheel anderen aard.
Het is een groot verdriet voor den jongen Antwerpenaar de oude heeren te hooren opdreunen over menigerlei oude hoeken en kanten die hier ter stee bestonden in den tijd, dat bewust jong Antwerpenaar nog in de kool zat, en die nu ganschelijk verdwenen zijn. Overigens is het voor den jonge van jaren een heimelijke niet te misprijzen, zij het ook kleinmenschelijke vertroosting, zich de handen in onschuld te kunnen wasschen over die verdwijning. De oude heeren, zoo vol gevoel voor het oude Antwerpen, hebben klaarblijkelijk de handen niet met de noodige energie uit de mouwen gestoken om te redden wat met eenigen goeden wil, met eenigen tact gemakkelijk te redden ware geweest. Al den tijd, dien zij nog te leven hebben zullen zij het teeken dezer schuld op het voorhoofd
| |
| |
dragen - zonder dat zij het gewaar worden misschien, - en geen restauratie, geen oudnieuwe opbouw zal hun genade doen verwerven. Dat zij voor eeuwig gebogen gaan onder hun schand!
Het is een buitenkans zonder weerga zoovele getuigenissen over het vroegere, het oude en het alleroudste Antwerpen bij elkander te zien. Menig plan, menig schilderij, menige teekening is ons van elders bekend; maar er is nog genoeg bij, dat de belangstellende moeilijk of nooit te zien krijgt. Stadsregeering mocht wel inzien, hoe wenschelijk het is, al deze kijkjes, al deze herinneringen zoo volledig mogelijk te verzamelen en ze in een opzettelijk daartoe ingericht gebouw te herbergen, opdat eenieder ze genieten kan. Respect voor het verleden is een blijk van juist inzicht en goeden smaak. Kan men daarvan bewijs afleggen, niet met groot lawaai van ontmanteling en dergelijken, maar met oordeelkundige bescheidenheid, dan mag men die gelegenheid niet voorbij laten gaan. Hier is er een.
Nu de eigenlijke bouwkunsttentoonstelling. Even beleefd als de catalogus, maken wij eerst melding van de uitgenoodigde vreemdelingen. De Polen Mehoffer, Sichulski en Wyspianski zijn, te oordeelen naar het ingezondene, geen bouwmeesters, maar decoratieschilders. Zij doen druk Slavisch-Byzantijnsch, soms om er de oogen van te doen pijnen. Ik geloof dat men eigenlijk Pool moet zijn om dit op prijs te stellen. Van al wat Peter Behrens hier te kijken heeft, is nr 2, Gesellenhaus te Neuss, nog het beste. Het Krematorium te Hagen biedt enkele detail-schoonheden; maar die achthoekige kerk is beslist te vierkant-geweldig. Zij rijst niet los en vrij genoeg op uit den kouwen grond. Plumet geeft achtenswaardige proeven van Fransche sierlijkheid. Berlage is wel een kunstenaar, die ons in den bloede bestaat. Hij slaat den toon aan, die ons roert, misschien niet in het groot-stijlsche, maar zeker en vast in zijn werken van minderen omvang. Zie den heiligen eenvoud in die paar buitenwoningen, passend voor den burgerman, die gerieflijkheid zoo goed verstaat als schoonheid. Zijn wij allen, Vlamingen, geen burgermenschen? Zie ook, in een anderen geest, die Beethovenzaal. Geen onnutte, slingerende lijn, geen onverklaarbaren hoek, het materiaal wordt geen geweld aangedaan, alles spreekt uit zichzelf, op zichzelf en gezamenlijk. En uit die orde straalt een sterke, ingetogen schoonheid.
Twijfel komt wel eens over den beschouwer, als hij stilstaat voor de inzendingen van de leden van den Kring zelf. Werks en willens te over: buitens, buitens vooral, villas lijk men in de wandeling zegt - een lachende naam voor iets wat vaak ook niet meer is dan een lach, ik weet niet hoe, noch waarom, - binnenkamers, meubelen. Duizenderlei tonen weerklinken en brengen het op verre na niet altijd tot een akkoord. De bezoeker wordt terdege heen en weer geschommeld. Het is of deze kunstenaars om den drommel niet ter zake kunnen zijn; het schijnt of zij iets verloren hebben en, zoekende, als de weerlicht heen en weder flitsen. Bak- en hardsteen, hout en dakbekleeding krijgen dikwijls karweitjes te verrichten, waarvoor zij niet geschikt zijn en waardoor zij scheve gezichten trekken. De esthetiek komt nog voor den draad, de esthetiek, dat onding, licht en mooidoend van buiten, belachelijk pedant, onwezenlijk en zwaar als lood van binnen. Ik zag daar een woning, gebouwd voor een kunstenaaar, niet om er te wonen, maar omdat hij kunstenaar is. Ik zag er buitenverblijven, onhebbelijk van gevel, onredelijk ingewikkeld van dak, beschilderd als een Indiaan op het oorlogspad. Wat moet dat een vertooning zijn als er weer en wind een ietje hun gangen mee gegaan hebben! Men kan mijn onbeduidend, onesthetisch persoontje daar niet met touwen in vastbinden. Ik wil er nog niet geschilderd zijn. Ik mis er, reeds op een afstand, den thuis in. Ik mis ondertastheid, bezonkenheid.
Wat Floris van Reeth, iemand die toch wel een paar goede proeven van zijn kunst levert, bedoelt met die ‘synthesis van Teniers' tijd’ in die Vlaamsche herberg te Bouchout is mij een ondoorgrondelijk raadsel. Het ziet er tamelijk modern uit, en wat er niet modern wil in zijn, is niet van 't beste. Als ik den boer op ga, zit ik toch
| |
| |
liever in de Zwaan, of in den Veehandel of in den Moedigen Wielrijder.
De mare gaat, in dezen oubolligen tijd, dat zoeken respectabel is. Maar zeker zoude menig bouwmeester verder komen, indien hij al dat gezoek op een stokje zette. 't Is een ongelukkige passie. Vele schoone dingen liggen voor de hand en wachten. Stijl is iets dat wij bemerken na datum, iets dat men niet zoekt, iets dat zichzelf maakt. Een stijl, die zich ‘modern’ voelt, is een onnoozele stijl. Appelmans, de Waghemakere, Brunelleschi, Bramante zouden, dunkt mij, vreemd hebben staan zien, indien hun een tijdgenoot was komen vertellen dat zij in hun werk den ‘geest des tijds’ belichaamden. Zulke bewustheid, indien zij bestaat, is van het zwakke soort.
Ik moet de aandacht vestigen op een paar uitstekende, sobere eetkamermeubelen van J. de Lange, een huis te Hoboken van Cassiers, een reeks werkmanswoningen van Frits de Mont, een groep burgerswoningen te Berchem van De Ridder, een paar ontwerpen van Dermond, een tamelijk stemmige kamer van De Vos-van Kleef, en eenige huizen van Fierens, waarlijk niet slecht, vooral die in de Markgravelei.
Over het geheel zijn de architecten veel gelukkiger met hun stadsgevels, dan met hun meerendeels in alle vormen gefolterde ‘villas’
| |
Tentoonstelling Herman Broeckaert
Indien er onder de ruim veertig stukken, die deze Oostvlaamsche kunstenaar tentoonstelt al eenigen zijn, die den beschouwer ongeroerd laten, dan ligt dit wel aan de werkwijze van den schilder. Hij wil niet in uitersten vervallen: wat hij ziet en voelt tracht hij kalm en duidelijk te vertolken. Hij houdt de kerk in het midden; het eene wil hij niet scherper doen uitkomen dan het andere en waar hij zich al te eng aan dien regel houdt, laat het geheel den beschouwer onverschillig, omdat het geen spits heeft, geen punt, die hem treft, en hem op den weg der stemming brengt. Maar evenwicht in de uitvoering is een deugd, die de verdienstelijke werken des te verdienstelijker maakt, den indruk, dien zij laten, met al de kracht die in kalmte ligt, uitdiept. Broeckaert doet wel eens, natuurlijk op een afstand, aan Courtens denken. Het deugdelijke in dezen schilder heeft hij begrepen en, voor wat hemzelf ongetwijfeld eigen is, ten nutte gemaakt. Te loven zijn vooral Buien in den herft, Stille Avond, In 't Avondlicht en Het Scheldedorpje.
Frans Buyens.
| |
Uit Arnhem
Van Ingen kunsthandel de Vries
Men had mijn belangstelling gericht naar een - zei men - bescheiden, onbekende, oude werker, die nooit naar waarde was gewaardeerd. Ik trof zeer sympathiek werk. Eenvoudig was het en met geen pretenties. Een landschap-, een koeienschilder vooral, uit Renkum. Technische voorliefden frappeerden. Een liefdevolle, zorgvuldige, toewijdende doorwerking. Het werk herhaalde zich eerst wat - een drinkende koe was te veel op dezelfde wijze gezien - later kwam er erkenning tot verscheidenheid in eenzelvigheid. Een teedere gevoeligheid van doen, een droomerigheid vol liefde omgeven al dit werk. Het is - heelaas - zwak. Ware het dit niet - en is het zóó erg? - het had zeer belangrijk moeten worden. Daar het is niet minder - volstrekt niet minder in vele stukjes - dan vele bekende schilders zijn, wier namen worden met klank genoemd. Er waren er, die Mauve zich niet zou schamen zoo gevoelig en er waren er, die Gabriël niet zou versmaden noch Van der Ven zou verbeteren. Zijn techniek is zoo hecht dat een zeer bekend schilder, die in Renkum groote landschappen maakte en wiens fort koeien juist niet waren - Van Ingen zijn landschappen liet stoffeeren. Het zal zijn bescheidenheid geweest zijn die hem zoo verzwakte tegen het concureerende leven, dat hij tot nu niet tot de verdiende erkenning is geraakt van een sympathieke,
| |
| |
zeer gevoelige, een, zij het dan niet sterke, dan toch eigen persoonlijkheid met kunnen en dus beteekenis, in de bekender schilderswereld.
Cd. K.
19 April 1910.
| |
Uit Haarlem
Kunstnijverheidsmuseum te Haarlem
Behalve een belangrijke collectie van haar imitatie Perzisch heeft de Delftsche fabriek: ‘de Porceleyne Fles’ in bovengenoemd museum een aantal sectiel-werken opgesteld. Men krijgt dit werk zelden te zien en de tentoonstelling had dan ook druk en belangstellend bezoek. Het werk bleek ons vooraan te staan wat techniek betreft, terwijl de heeren Leo Senf en Theo Hermsen meer dan gewone krachten zijn, wat compositie vermogen aangaat. De voorstelling van Jezus voor Pilatus van dezen laatsten, is een werk waarin de bezieling van het onderwerp is overgedragen. De gevoels-innigheid van deze kleuren missen wij elders. Hermsen is een krachtig teekenaar met juist begrip van styleering. Hij passe evenwel op niet te droog te worden in zijn kleur. Dit is het geval in de forsche voorstelling: Simon van Cyrene helpt Jezus zijn kruis dragen. Nog een kerk, speciaal altaar-versiering wordt in deze fabriek gemaakt. Niet directe imitatie van Venetiaansch glas-mozaïk, maar wel stellig geinspireerd hierop zijn de versieringen (sectiel-werk) van kleine afmeting. Het weelderige en bekoorlijke van dit Venetiaansch werk werd hier lang niet bereikt; een glanzend aardewerk-product ligt hier voor de fabriek nog in de toekomst.
| |
Uit Leiden
De vereeniging ‘vakschool voor verbetering van vrouwen- en kinderkleeding’
heeft in eenige steden een tentoonstelling gehouden, waar de uitnemende kleeding-voorraad welke deze vereeniging bezit is getoond. Een belangrijke historische tentoonstelling van de damesjapon in al haar vervormingen gedurende een honderdtal jaren, was aan de reform-tentoonstelling verbonden. De crinoline in haar opkomst, haar wegslinking, en ten slotte, haar weer ontstaan, ging vooraf aan het eindelijk doorbreken van het vraagstuk van practisch nut in zake vrouwenkleeding. Uit Amerika kwam het eerste verzet in een exces. Dat sierlijkheid met doelmatigheid gepaard kan gaan, ziedaar wat de vereeniging voor de verbetering van vrouwenkleeding, in overeenstemming met den tijdseisch van nuttigheid en schoonheid, wil. Aansluitend aan dit streven, is de medewerking aan het doel der vakschool en het orgaan ‘Onze kleeding’, van artiesten als van de Wall Perné en van den Bosch verklaard.
De tentoonstelling was in Amsterdam, Rotterdam en Leiden een succes.
Alb. de Haas.
| |
Uit Rotterdam
Rotterdamsche kunstkring tentoonstelling van portretminiaturen 27 maart - 16 mei
De bedoeling van deze tentoonstelling is, zooals het voorwoord van den catalogus zegt, een antwoord te kunnen geven op de stellig niet ongemotiveerde vraag: ‘Heeft ook Nederland een eervolle plaats bekleed in deze zeer bijzondere kunst, die een geheel eigen geschiedenis heeft, die aan geheel eigen behoeften moet voldoen en die ook een geheel eigen beoordeeling verlangt?’
Men kan niet zeggen, dat het Bestuur van den Kunstkring bij de taak, die het zich gesteld heeft, geen medewerking ondervonden heeft. Tal van bezitters hebben zich beijverd hun bijou's ter tijdelijke expositie in te zeuden, zoodat de definitieve catalogus bijna negenhonderd nummers bevatte. En dat niet slechts eigenlijke miniaturen, in waterverf op ivoor, maar ook kleine schil- | |
| |
derijtjes in olieverf, die door formaat en behandeling een miniatuur-achtig karakter vertoonen. Een te midden van al deze ivoren morbidezza niet onwelkome afwisseling. Want te ontkennen is het niet, dat het miniatuur-portret als kunstproduct den niet-zaakkundige tenslotte maar matig belang kan inboezemen. De schilderwijze is uit den aard der zaak te glad, te poezelig, te weinig markant. Het materiaal laat geen touche toe, het kleine formaat geen breedheid, de heerschende traditie weinig karakteristiek. Het jeugdige vrouwenportret gelukt nog het best.
Het cultuur-historisch interesse van een tentoonstelling als deze daarentegen is niet licht te overschatten. Gezichtstypen, modes, ambtskleedij, de curieuse invloed van den grooten portretstijl in het traditioneele métier dezer peuterende meestertjes, - het wekt alles in hooge mate de belangstelling.
In hoeverre nu het Bestuur van den Kunstkring erin geslaagd is, het antwoord op bovengestelde vraag mogelijk te maken, mogen anderen dan ik beslissen. Tegenover het feit, dat het niet is mogen gelukken veelgenoemde meesters als Balthasar Gerbier, J.C. le Blon, G.N. Ritter en anderen vertegenwoordigd te zien, staat het voordeel, dat namen als Gijsbertus Johannes van den Berg, Daniël Bruyninx, Leonardus Temmink thans persoonlijkheid gekregen hebben. Onvolledigheid en disproportie zijn trouwens gebreken, die alle exposities van inzendingen aankleven.
Dat het uitwendig succes tenslotte niet geheel aan de verwachting beantwoord heeft, is niet te verwonderen. Daartoe was de overvloed van wat geboden werd te groot en het geheel te gelijkmatig. Het publiek verlangt meer emotie en minder ver moeienis.
R.J.
|
|