| |
| |
| |
| |
Kunstberichten (van onze eigen correspondenten)
Uit Antwerpen
Karel Mertens de Rythmus
Wie de opdracht ontvangt een gebouw als de Vlaamsche Opera met een zolderstuk te versieren, mag er op bogen, dat hem groote eer wordt aangedaan. De kunstenaar leeft voort in zijn werk voor al den tijd, dat het gebouw staat en dag voor dag de houderden menschen beherbergt, die gekomen zijn om voor korte stonde een ander bestaan te doorleven, dan dat, aan hetwelk zij daarbuiten het hoofd moeten bieden. Ongemerkt misschien, in den loop des tijds, maar zeker staat het werk van den schilder hun bij in het droomen van dezen droom.
Maar de taak is moeilijk; aan ijzeren wetten moet voldaan worden en rekening gehouden met onwrikbare gegevens. De plaats is afgemeten; haar ligging ongewoon. De blik van den toeschouwer gaat schuin of lijnrecht in de hoogte. Kleuren en lijnen moeten bestand zijn tegen de inwerking van kunstmatig licht en grooten afstand. Daarbij komt nog het onderwerp, want zoo iets komt hier waarlijk te pas, spijts de velen, die in deze booze dagen de leer verkondigen dat de inhoud den vorm volgt. Wel is het de gewoonte van de schouwburgbezoekers niet, vooral als het nieuwe er af is, en dat gebeurt zeer gauw, diepzinnig te redeneeren over de beduidenis der muurschildering, die hun onder de oogen komt. Maar niet alleen op het tooneel zoeken zij, bij gevlei van den gezichtszin, voldoening des geestes! De dakschildering moet beteekenis hebben en toch alles behalve een raadsel zijn. Haast onvermijdelijk dringt deze noodzakelijkheid den schilder den weg in, den hobbeligen weg van Allegorie of Symbool, smal slingerend tusschen een afgrond rechts, de Banaliteit, en een andere links, de Gezochtheid.
Karel Mertens heeft de bestelling, hem voor een paar jaren gegeven, ten uitvoer gebracht en zijn werk, alvorens het de plaats gaat innemen, waarvoor het bestemd is. tentoongesteld. Karel Mertens vereenigt in zich wel de meeste kansen tot slagen in dusdanig werk. In tegenstelling met hem hebben de andere Antwerpsche schilders over het geheel weinig last van doordachtheid en bekwaamheid in de figuren-behandeling, noch voelen zij veel voor grootschheid en kracht in den opzet.
De benaming van zijn werk is De Rythmus. De manier waarop hij deze abstracte gedachte belichaamd heeft, is niet ingewikkeld. Van nabij gezien en zóo als men een gewoon schilderij aan den wand beschouwt, treft De Rythmus door uitzonderlijk goeden smaak en ongedwongenheid in de groepeering der gestallen en door sierlijke kracht in de behandeling van vele dier gestalten, elke op zich zelf. Van de twee hoofdgroepen, Rythmus en Muzen, Geweten en Zinnen, is de laatste verreweg de schoonste, misschien wel om reden van het feit, dat hier de schoonheid der lijnen, overigens ook te bewonderen in al de andere partijen van het stuk, door sterker sprekende kleur dan elders wordt vergezeld. Men zie het Geweten en den naakten man in de doornenranken, die, naar ik gis, het Gevoel voor moet stellen.
| |
| |
Of De Rythmus aan de zoldering van de Vlaamsche Opera den verwachten indruk zal maken staat natuurlijk nog te bezien. De overheerschende kleur, blauw in drie, vier schakeeringen, schijnt ons toe, er niet warmer op te zullen worden in het schelle, koude electrische licht van de strakke, koude Vlaamsche opera. Dat er van de talrijke, tamelijk minutieus bewerkte groepen van menschelijke Passies op den bepaalden, grooten, afstand niets zal verloren gaan, is moeilijk aan te nemen. Wellicht ware sterker kleuring van de draperijen der Muzen niet te misprijzen geweest.
Welke inspanning en zorg De Rgthmus den uitstekenden kunstenaar heeft gekost, blijkt uit een groot aantal belangwekkende schetsen en studiën.
| |
Aze ick kan 55e tentoonstelling
Werken van Bosiers, De Graef, Dom, Gastemans. Gogo, Jacobs, Maclot, Pieters, een Hollander en lang niet de eerste de beste als blijkt uit Visschersschuiten, Posenaer, Kenis, Van Beurden en Wiethase; samen wel zeventig, bekende en nieuwe. Maar een verrassing biedt Gastemans in zijn havengezichten. Dit zijn nu eindelijk de dikwijls in kunst en letterkunde misbruikte Antwerpsche dokken, zooals zij waarlijk bestaan. Dit werk zit volleven en beweging en waarheid. Het getuigt van een open, vrijen blik, een frisschen durf en een fijne hand. Gastemans ziet niet van uit een hoekske met bedrukt gemoed; zijn tafereelen verzinken niet in nietszeggende vaagheid vol valschen pathos, noch kwetsen door gevoelen ontroeringlooze foto-nauwkeurigheid, zooals wij 't sedert onafzienbare tijden gewoon zijn op 't stuk der Antwerpsche dokken. Regen, In de Dok, De Brug, Zandgraven staan ver boven de middelmaat. Het blonde waas, dat over die stukken ligt, en hier de waarheid weergeeft, vind ik nergens zoo fijn, zoo welgepast als bij - waarom 't niet zeggen? - als bij Teniers op zijn best. Gastemans doet verwachtingen rijzen. Ik vergelijk hem met niemand, hij is er veel te oorspronkelijk voor; maar ik geloof dat in hem een schilder huist, die voor het Antwerpsche straatleven in 't algemeen en het leven aan de Antwerpsche haven in 't bijzonder van gelijke beteekenis kan worden als b.v. Breitner voor de Hollandsche grachten en straten. Veel meer distinctie in de kleuren Vlaamsche rondheid heeft hij op dezen nog voor.
| |
Tentoonstelling Marten van der Loo
Het zwaartepunt van deze tentoonstelling ligt niet in de schilderijen; maar over de talrijke etsen, gekleurd of niet, ware veel goeds te zeggen. Van der Loo beschikt over een wonderlijke zekerheid en gemakkelijkheid in de hanteering der stift. Zijn handvaardigheid blijft evenwel niets meer dan handvaardigheid in vele gevallen. Menig, overigens flink en los behandeld, stukje mist alle innerlijke ontroering en de kunstenaar denkt wel eens, dat met uiterlijke schilderachtigheid alles gezegd is. Wie als hij de zeldzame gave bezit zich sober en krachtig te kunnen uitdrukken, vergete niet, dat, al volstaat het meestal van tien dingen éen te zeggen, dit ééne ding niet altijd even gemakkelijk uit te zoeken is en dat de schijn diep gepeild moet worden, wil men het wezen raken. Groenkaai te Mechelen, Besneeuwde Brug en vooral Maaneffekt te Lier verdienen alle achting. Indien de bedoeling is door kleur de soberheid der zwarte lijnen meer levendigheid bij te zetten, wordt dit slechts zelden verkregen; beter ware en eenvoudiger, het werk, dat deze kleur kost, te besteden aan fijner behandeling van zwart en wit. Indien men in plaats van met etsen, met houtsneden te doen had, zou 't wellicht anders zijn. Nu niet.
F. Buyens.
| |
| |
| |
Uit Brussel
Tentoonstelling van Pour l'Art
Dit is nu al de XVIIIe tentoonstelling van dezen kring en dan durft men nog beweren dat deze samenscholingen van kunstenaars geen taal leven hebben! Deze hier hadden allen het meesterschap bereikt en hoewel ze sedert hun debuut er zeer op vooruit zijn gegaan en in alle richtingen geëvolueerd hebben, behielden ze toch alle een zekere gezamenlijke wijze van zien en zekere preoccupatie die ze allen gemeen hebben. Het meerendeel hunner heeft zich aan de studie van figuren, een voorkeur boven die van 't landschap gewijd. In dit opzicht hebben ze een grooten dienst aan onze plaatselijke kunst bewezen, want er is een tijd geweest dat die trek naar 't landschap zoo heftig werkte dat 't niet veel had gescheeld of er was geen enkel schilder over gebleven die ons een mooi portret, een stralend naakt of een decoratieve, op de menschheid geïnspireerde compositie had kunnen leveren! We zijn dus, onafhankelijk van wat elk in zijn genre reeds presteerde, oneindig veel aan de volharding en de onderwerpskeuze van een Laermans, een Frédéric en een Fabry verplicht. En waar deze groep afdoende hindernissen heeft opgeworpen tegen die ongemotiveerde voorkeur voor 't landschap deed ze tevens haar invloed gelden tegen het overwicht van het impressionisme en de daarbij behoorende uniforme en altijd éenzelfde procédé als de stippelmethode, tachisme, luminisme, enz. enz. En al deze kunstenaars hielden zich vooral bezig met de teekening! Zij alleen zijn nog in staat om een aangekleed of uitgekleed menschelijk lichaam te teekenen, zij alleen erkennen nog de waarheid van het woord van Ingres: ‘Le dessin c'est la probité de l'art’. Daarom, al heeft hun laatste tentoonstelling ons ook niets zeer in 't oogvallends gebracht, hebben we toch onze hulde te brengen aan de goede houding, de soliditeit, het wél wikkende en wél overwogene van het meerendeel der inzendingen. Twee der
jongeren hebben vooral de aandacht getrokken: Maurice Langaskens en Camille Lambert. Over het heel vleiend debuut van Langaskens heb ik alree gesproken, een echt decorateur van huisuit en van ras, met hooge en fiere visies en in 't bezit van een lenige en krachtige techniek. Camille Lambert is een lyrisch realist, die op bewonderenswaardige wijs samenstelt en teekent en op een tegelijk oorspronkelijke en vermakelijke manier het wezen der dingen aanschouwt. Hij bezit bij een groote levensgave het gevoel voor 't inderdaad schilderachtige en zijn composities blijven van een opperste elegantie, hoewel ze naar het leven schijnen genomen. En al is het dat zijn geest naar de satire neigt, ontaardt hij toch nooit in de karikatuur of in het overdrevene; stukken als zijn Wedloop om 't Geluk, Strand te Oostende, Zeebad en Oud Antwerpen, verleenen hem al dadelijk een plaats onder de besten der nieuw aangekomenen. Noemen we dan verder nog Firmin Baes, een teeder intimist met vele schakeeringen, halftinten en magische akkoorden; Frans Van Holder, die er met uitstekende portretten was, o.a. van den kritikus en romanschrijver Sander Pierron; Charles Michel, een aantrekkelijk teekenaar, die wellicht het formaat zijner al te mondaine vertolkingen van Winter en Zomer een weinig overdrijft; Colmant, als immer belangrijk in zijn decoratieve werken in quasi hieratieken stijl; Amédée Lijnen een geniale geest en een zeer sympathiek beschouwer, die door een meesterlijk stift wordt gediend, een dier heel zeldzame kunstenaars die ons den humor van den bodem vertolkt, die hem tegelijk aan Breughel en den legendarischen Uilenspiegel verwant doet zijn, eindelijk Braecke, Gaspar, Philip Wolfers en Mevr. Hélène de Rudder.
| |
In het salonnetje van den ‘Klimop’ (Lierre)
Het was vooral Alfred Bastien, die het meest de aandacht der bezoekers heeft getrokken met enkele zijner kranige, innige doeken en vooral met zijn
| |
| |
Huis in de Sneeuw. Een nieuw aangekomene heeft mede aanspraak op de waardeering der kenners gemaakt, de heer Van Mierloo, die er geweest is met enkele van leven trillende doeken, waarmee hij ons soms wel eenigszins van de wijs bracht, maar die daarom toch niet minder juist waargenomen en kranig waren: Roulotte sous la Niege en Roulotte au bord du canal. De min schitterende, maar meer ingehouden en diepere Adriaan Segers was er met een Stilleven en een uitmuntend wélgeslaagd Sneeuweffekt.
Noemen we dan verder nog Pieter Stobbaerts, van Looy, Paul Dillens, Constant de Busschere, - van dezen laatste vooral een sappige Accordeonspeler.
| |
Tentoonstelling van Louis Thomas
Men herinnert zich 't klinkend debuut van dezen kunstenaar enkele jaren her. Van den allereersten aanvang aan werd hij gerekend tot de schilders van het moderne leven waar dit 't meest excentriek, 't meest dubbelzinnig en 't meest artificieel is. De namen van Rops, Stevens en Manet werden in éen adem met den zijnen genoemd. Heeft dit succes den schilder van de Venus van het trottoir verblind? Het is in ieder geval waar dat hij. misbruik makend van zijn onwedersprekelijke virtuositeit, zich zelf maar al te vaak in curieuse improvisaties herhaald heeft, die eigenlijk niet anders dan komiek waren, zonder meer. Ditmaal had hij, in een al te gemakkelijke en op onaangename wijs karikaturale antithese, het landelijk naakt gesteld tegenover 't naakt van de stad, de plantureuse vrouw van 't land, tegenover de uitgeflipte stedelinge. Het rustieke naakt was tamelijk goed van behandeling, maarde andere stelde niet anders dan een parodie voor op de sublieme en troublante magerheden op zekere stukken van Rops. Gelukkig beschikt Thomas over vele en veelzijdige hulpbronnen. Hij bezit de kracht om zich weer op te heffen. Ten bewijze hiervan wil ik slechts zijn ver doorgevoerde en zeer kranige teekeningen aanvoeren, die hij tegelijk met zijn sommaire en op den verkoop berekende schilderstukken had ten toon gesteld.
| |
Tentoonstelling van Weirlemans
Deze, tot heden weinig oorspronkelijke, doch gewetensvolle landschapschilder, wien het ook niet aan een zekere mate van gevoel ontbreekt, had in de kleine zaal van den Brusselschen Kunstkring een goeie twintig schilderijen en teekeningen tentoongesteld, waarbij we vooral hebben prijs gesteld op zijn Zonsopgang tooverachtig van toon en vol teedere doorschijnendheid en zijn Berken in den Herfst, niet minder exquis van atmosfeer en inderdaad gevoeld van teekening, veel doordringender als schildering dan zijn Landelijk Binnenhuis.
| |
In de zaal Boute
Was Lucien Franck, na ons eenige mooie landschappen gegeven te hebben, teruggekeerd tot de studie der figuur, niet meer op zich zelfstaande maar gemultiplieerd en tot een menigte - een bende - een gewriemel geworden. Zóo opgevat wordt de menschheid gedepersonaliseerd en is bijna landschap geworden Vormen, trekken, typen, warren door elkaar heen; hoofden, lichamen naderen elkaar als het gebladerte en de golven, het is een woud, een golvengekruif van menschen. Doch indien al in de doeken van Franck het individu plaats moet maken voor de groep of de gemeenschap, heeft toch elk dezer ensembles zijn eigen cachet en draagt zijn eigenaardig kenmerk. Het zijn wouden van diverse essentie. Een eikenbosch is geen hoog opgeschoten dennenwoud. Hieruit ontstaan heele eigenaardige, heel oorspronkelijke stukken. Een menigte, die op een gegeven oogenblik een plein bevolkt heeft een heel andere fysionomie dan die welke er een oogenblik tevoren rond heeft gedwarreld. Zóo heeft ons Franck van de Place du Jeu de Balle op de Voddenmarkt te Brussel twee gansch verscheidene aspecten gegeven. Het decor blijft onveranderd, doch de figuren en de stoffage verschillen. De heer Franck bezit een bewonderenswaardig begrip voor deze veranderingen en deze contrasten. Hij heeft uit deze menschenmassas eigenaardige gegevens
| |
| |
getrokken, maar tevens een uitstekende en inderdaad artistieke peintuur.
| |
Tentoonstelling Frans Gaillard
Deze goede schilder bepaalt zich niet tot een enkel genre, noch tot de beschouwing van éen enkel land en onveranderlijke modellen. Hij reist, hij plant zijn ezel van 't Noorden naar 't Zuiden en van onze aartsvaderlijke dorpjes naar de hoofdstad, waar 't meest woest-uitbundige leven leeft. Hij is onlangs uit Griekenland teruggekomen, waarvan hij allerbelangrijkste studies vol gloed en geestdrift heeft meegebracht Verheven en lachende ruïnes, decoratieve en bijna hieratieke landschappen, de kunstenaar beschouwt ze alle met een liefkozend oog, hij venereert ze en maakt zich het legendarisch fluidium en de occulte beteekenis er van tot de zijne. Schaduw der wolken over het Acropolis is een zeldzaam schoon doek, een ware synthese.
G.E.
| |
Uit Dordrecht
In Pictura te Dordrecht
heeft de kunsthandel Buffa een zeer waardevolle collectie kunst te samen gebracht. De tijdelijke tentoonstellingen te Dordt zijn over 't algemeen niet van zeer groot belang. Het licht in ‘Pictura’ is bitter slecht; het ligt voor de hand dat artiesten niet zeer happig zijn hier te exposeeren. Maar nu waren er dan toch de beide Israëls, Maris, Bosboom, Voerman, Breitner, Mauve, Weissenbruch, Poggenbeek, zelfs een Monticelli en een Troyon. De slechte verlichting geeft allerlei flikkeringen aan het glas dat is voor de meeste der werken; zoo wordt ook het hooge kunstgenot dat hier nu is, vergald. Het zelfportret van Jozef Israels, de Parijsche kleurharmonieën welke Isaac geeft, een rijpe Breitner, Soldaten op de Hei, een staal van Bosboom's voorname kunst, eenige Voermans, zoo eigen van opvatting zijn wel het belangwekkendste van deze tentoonstelling.
Alb. de Haas.
| |
Uit Haarlem
Emailleer-cursus op de kunstnijverheidschool
Het rijk zorgt in Nederland voor Rijkskweekscholen voor onderwijzers. Prachtige instellingen, deze enkele instituten waar, onder de beste voorwaarden een onderwijzersstand wordt gevormd. Mocht de staat zich tot plicht rekenen ook een aantal ambachtslieden jaarlijks te recruteeren om het kunstambacht ten volle te leeren verstaan! Een staf kunstwerklieden (artisans) als voorgangers onzer kunstindustrie. Helaas, houden de ambachts-scholen zich te dikwijls bezig met wat niet haar uitsluitend doel hoorde te zijn. Op een tentoonstelling werk, als jaarlijks resultaat geloond, zag ik door Ambachtschool-leerlingen, sierlijke tafeltjes vervaardigd waarvan de hoeken niet zuiver haaks waren. Inlegwerk dat dezelfde fout toonde, koperwerk, toegepast dat - in den ijzerwinkel gekocht zijn goedkoope fabrieks-stempel zette, op voor 't overige handwerkmeubels.
Dilettantisme in een kunst-handwerk, de heer R.W.P. de Vries heeft er terecht meermalen in periodieken, voor gewaarschuwd.
Het is verderfelijk, wanneer een dergelijk dilettantisme op vakscholen (ambachtscholen) wordt geduld. De aparte opleiding in een kunstvak blijkt op de ambachtschool niet tot haar recht te kunnen komen, de Kunstnijverheidschool te Haarlem doet in dit opzicht nuttigen dienst. Evenwel, de opleiding is duur, is in alle geval in geen maatschappelijk evenwicht met het eindresultaat 't welk nimmer rechtstreeks naar een betrekking voert. Inderdaad wilde het Rijk hier ingrijpen en als op de voornoemde Kweekscholen beurzen beschikbaar stellen voor intelligente en kunstgevoelige jonge lieden, welke - ‘slechts’ een vak - begeeren te leeren er zou een goed werk geschieden aan onze kunst-industrieele praestaties, maar eveneens aan de waarde van onze volkskern. Decoratieve artiesten, die niet
| |
| |
voldoende werkman zijn - werklui zonder grein kunst-begrip; - het zijn de twee grenzen waartusschen zich het oefeningsveld strekt van de Kunstnijverheidschool te Haarlem. Jammer, ja inderdaad; dat, behalve door een subsidie welke deze school op de been helpt houden, het Rijk niet doortastender tegemoet komt, om het voedsel dat door zijn bemiddeling wordt bereid, ook minder bezwaarlijk verkrijgbaar te stellen
Aan de Kunstnijverheidschool te Haarlem is thans een emailleer-cursus verbonden. Het is aan deze school een nieuw vak. Een Deensche leerkracht: Mej. Regitze Ingerslee is voor een half jaar aan de school verbonden. Enkele jongelui van de school, een vijftal meen ik, volgen deze cursus. Te hopen is, dat er meer zich aan sluiten. Althans zullen eenige jonge Hollanders in ons land bekend zijn met dezen kunstnijverheids-arbeid, en het is mogelijk dat zij de verbreiders zullen worden in ons land van een zeer gewenschte verrijking van het kunstambacht.
Alb. de Haas.
| |
Uit Leiden
Leidsche Kunstvereeniging
De schilder H.J. Wolter exposeert in deze Vereeniging schilderijen, aquarellen, teekeningen en litho's. Een schilder die het vak in vollen ernst aanvaard heeft! In de N.R. Crt. bij een bespreking van dit werk merkte ik op hoe ontzettend Wolter in het beschouwen van de natuur heeft leeren noteeren. Van dit al te ijverig zijn, dragen sommige der doeken een last. Wolter's werk zal winnen, indien hij meer leert weglaten. Een groot landschap, een schitterend stuk veldenoverzicht toont inderdaad ook iets grooters van des schilders vermogen. Ruimte, atmospheer is er in dat rivier-perspectief; geestiger zijn de buurtjes, de saamgeschoolde huizengroepen waar de schilder behagen in vindt. Alleen de logica van de constructie dringt zich te duidelijk op den voorgrond. Er is een: tevéel. - Dat immers verveelt! - De verdienstelijke zuiverheid van Walter's kleur lijkt mij het beste uitgezegd in dit schilderij: Binnenhaven te Gorkum. Opmerkelijk dit!
| |
De Zwart-tentoonstelling
De Zwart's kunst wordt wel zeer gewaardeerd op 't oogenblik. De Kunstkringtentoonstelling in Rotterdam het laatste jaar, het artikel van Mej. Marius in Onze Kunst van Januari, een artikel in Eisevier door A. de Meester-Obreen, minder vakkundig-belangwekkende maar van belangstelling getuigende schrijverijtjes in allerlei bladen zijn wel degelijk getuigen van deelname in dit groote talent. En nu weer de Leidsche Kunstvereeniging die een zeer mooie collectie de Zwart's - schilderijen - te samen bracht. Behalve de schitterende Winters uit de collecties Tiele en Krüger, brengt deze tentoonstelling als verrassing verschillende Stillevens welke zoo niet tot de Zwart's meest typeerenden arbeid, althans tot zijn diepst bezonken werk behooren; zóó bijv. het bloemstuk met witte bloemen, het stilleven met Delftsch bord, dat met bloemkool en dat van de kreeft. Het groote voordeel van deze tentoonstelling is, dat geloond worden een aantal schilderijen die in geruimen tijd niet te zien zijn geweest. Na wat Mej. Marius nog zoo kort geleden van den aard van de Zwart's kunst vermeldde, is commentaar op dezen schilderijen-schat, welke nagenoeg geheel besproken werd in haar artikel, vrij overbodig.
Alb. de Haas.
| |
Uit Rotterdam
Rotterdamsche kunstkring tentoonstelling van werk van G.H. Breitner van 5 feb.-13 maart 1910
Al had men zich deze tentoonstelling vollediger kunnen denken, al miste men b.v. ongaarne een of twee van die Dammen
| |
| |
in avondlicht, waarmee de jonge meester een twintigtal jaren geleden zoo koninklijk de schilderijtjes-kijkende spitsburgers schandaliseerde, - toch was het geheel ruimschoots in staat, den indruk te vestigen, dat het impressionisme onze laatste groote schilderperiode en Breitner onze laatste groote schilder is. Want wie van onze levende meesters kan naast hem bestaan en - zwaardere proef, die wij maar zelden durven wagen, - welke buitenlander is in zijn bijzonder genre met hem te vergelijken? Waar vindt men een schilderij van de epische beweeglijkheid en tegelijk van de diepe, bezonken beschouwelijkheid als die grootsche visie van Amsterdam, die de Paleisstraat heet? Wie heeft ooit zoo raak en bondig in éen doek een geheele stad in zijn aspect en bedrijf gekarakteriseerd?
Een ongemeen genoegen verschaflen de vier jeugdwerkjes, toebehoorend aan den heer Ezerman te Rotterdam, in éen waarvan (Artillerie op de heide) hij zich zoo gulweg en onbevangen leerling van den waardigen Charles Rochussen toont, tot in diens smaak voor kleine contrasteerende kleurnootjes toe, - mèt aan den anderen kant een zekere stoutheid van contour en beslistheid in het silhouetteeren. waartoe de oudere meester nooit geraakt is. Zie vervolgens Breitner van dit tamelijk dociele begin (men lette ook op het in 1880 geschilderde Ruiters in de sneeuw, dat. onmiskenbaar Franschen invloed vertoont) tot die voorname onafhankelijkheid komen, die hem ook als soldaten-schilder zulk een eminente plaats onder de huidige Europeesche meesters verzekert. Van het illustratie-karakter, dat dit genre zoo licht aankleeft, is bij hem geen spoor. Geen bonte mannekes, maar levende menschen; geen maskerade, maar werkelijkheid!
Als aquarellist is hij impeccabel. Zijn techniek is tegelijk los en zorgvuldig, tegelijk breed en geacheveerd; de zwarigheden van dit moeilijk werk schijnt hij spelenderwijs te overwinnen. De kleuren vervloeien en trekken zich samen, versmelten en stollen, gelijk zijn zekere hand dat wil; zijn gewasschen tonen worden nooit leeg en ijl, zijn hoogsels nooit onrustig ot druk. Dit alles in een volkomen doelbewust zich-laten-gaan, zonder effectbejag of angstvalligheid. Het moet er alles zijn, zooals het er is.
Deze zeer summiere en oppervlakkige opmerkingen laten zeker den voortreffelijken schilder, die Breitner is, geen recht wedervaren. Voor een breedere bespreking is het hier echter niet de plaats; ik moet mij dus bepalen tot wat mij ongezocht voor den geest komt. Daarbij vergete men niet, dat deze eenvoudige schildersnatuur inderdaad zeer gecompliceerd is, juist door zijn eenvoud en onbevangenheid. Als impressionabel man heeft hij zijn oogenblikken, die wisselen met dag en uur. Geen schema, dat voor hem past, geen formuleei ing, die hij niet het volgend moment met een lachend gezicht te schande maakt. Dit soepele talent kent geen grenzen en als rasschilder is hij wars van alle filosofisterijen, die met het vak niets uit te staan hebben.
Eén opmerking zij mij nog vergund. Is het geoorloofd schilderijen te exposeeren in zoo ontoonbaren staat als In de Sneeuw (No 1) en Werkpaard (No 25)? En verdienen Breitner's doeken geen betere lijsten dan de valsche, blinkende winkelwaar, waarin de meeste prijkten? Om ieder stuk zooveel strekkende meter, gezaagd van dezelfde lat, dat is niet om aan te zien! Welk een éclat kon b.v. het Meisje in het rood (No 41) niet hebben in een kader, dat erom past!
R.J.
| |
Boeken & tijdschriften
Johannes Torrentius door Dr. A. Bredius 's gravenhage, Martinus Nyhoff, 1909
In het opdelven, scherf na scherf, van het onder de bouwvallen der vergane tijden verspreide historiemateriaal, in het geduldig speuren naar vergeten feiten, verscholen in akten en oorkonden der archieven, - daarin is Dr. Bredius een meester. Wie niet in de bekoring van zulk onderzoek mocht geloo- | |
| |
ven, wie de poëzie der Urkuudenforschung mocht ontkennen - ja in zulk een uitdrukking een contradictio in terminis mocht zien... hij leze dit boekje.
Het mag dan al waar zijn, dat Torrentius als schilder een zoo bizonder merkwaardige figuur niet was: geen wondermensch, gelijk Huygens hem prees; en geen kunstenaar die de natuur naar de kroon stak, gelijk Sandrart met andere woorden van hem getuigde - zijn levensverhaal, dat Dr. Bredius ons aanbiedt, is boeiend als een roman, een zedenroman, die men met de stukken als werkelijk doorleefd bewezen vindt en waarin men de begrippen van een tijd zakelijk-nuchter en daarom zoo aangrijpendschel belicht vindt.
Deze schilder, wiens naam eenvoudig van Beeck was, maar die zijn naam voor de deftigheid verlatijnschte, zooals in zijn tijd niet ongewoon was, hij was een man van de wereld, van elegant uiterlijk, een dandy en een Lebensküustler, die vroolijk er op los leefde, - daarbij een ondeugend spotter en godloochenaar. Zijn levensloop geeft Dr. Bredius ons met nauwlijks meer dan aaneengeschakelde dokumenten, die de schrijver tijdens een vijf-en-twintig jarig archief-onderzoek geleidelijk opdiepte.
Maar welk een treffenden afschijn geven deze leukweg afgedrukte brieven en bescheiden, slechts aaneengekoppeld door de voor het verband hoogst noodige tusschenschriften, van de levensbeschouwing en de rechtsopvattingen in de 17e eeuw. Hoe gruwbaar werkelijk zien wij hier het fanatisme, hetwelk een lichtzinnigen spotter als Torrentius met afschuwelijke lichaamsfolteringen en kerkerstraf deed boeten voor zijn uitdagende spotternij en aanstellerij. Want dezen ketter zou men eer geneigd zijn voor een blagueur te houden. Dat bij bij een vroolijk drinkgelag de gezondheid van den duivel instelde... men rekende het hem mede aan als een halsmisdaad, een crimen laesae majestat is Domini, waartegen de majesteit van het aardsche recht potsierlijk-ernstig en - onmeedoogend wreed te keer ging.
J.C.G.
| |
Amtl. berichte a.d. kgl. Preuss. kunstsammlungen
In het Maart-nummer neemt Springer het vol ijver en vuur op voor de echtheid van Rembrandt's teekening De Booze Knaap in het Berlijnsch Prentenkabinet, echtheid, door Hofstede de Groot in twijfel getrokken. Gelegenheid tot dit verweer bood de verschijning van G. v Térey, Zeichnungen von Rembrandt im Budapester Museum.
F.B.
|
|