Onze Kunst. Jaargang 8
(1909)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBoeken & tijdschriftenKlassiker der kunst in gesamtausgaben Van Dyck des meisters gemälde in 537 abbildungen herausgegeben von Emil Schaeffer Stuttgart und Leipzig Deutsche verlags-anstalt 1909 preis geb. mk. 15. -Ondanks het vele, dat over hem werd geschreven, - ondanks de tallooze monografieën, die door ondernemende uitgevers, als dankbaar exploitatie-artikel steeds gaarne aan hem werden gewijd - blijft van Dyck nog een der minst systematisch bestudeerde kunstenaars. Er blijven duistere punten in zijn loopbaan - en vooral mist men een volledig overzicht van zijne veelal in Engelsche privaat-collecties verborgen werken. Een uitgave als deze, met 537 reproducties naar zijn werk, zal er zeker veel toe kunnen bijdragen om er de studie van te vergemakkelijken en eenmaal een definitieven arbeid over den meester mogelijk te maken. Volstrekt compleet is deze reeks natuurlijk niet - maar men vindt hier meer dan wáár ook verzameld, en vooral is de reproductie van een aantal tot nog toe weinig of niet bekende stukken hoog te waardeeren. Volgens het algemeene plan van deze uitgave, is de tekst tot een inleiding van een dertigtal bladzijden beperkt; het dikke deel is verder gevuld met goed verzorgde afbeeldingenGa naar voetnoot(1), van een kort opschrift voorzien, soms verwijzend naar enkele nota's achterin het boek. Maar juist voor keuze en rangschikking van deze werken, méér nog dan voor de redactie van den tekst, was een uitgebreide kennis van het oeuvre des meesters noodig; en de verzamelaar Emil Schaeffer heeft blijk gegeven, die te bezitten. Op kwesties van attributie zullen we hier niet ingaan: de verzamelaar laat zich sterk door Bode's meeningen overheerschenGa naar voetnoot(1); dat is uit de goede school - maar toch valt daar misschien nog wel iets aan te tornen en was het in een boek als dit wellicht voorbarig, nog geenszins algemeen erkende attributies zonder méér als definitief te aanvaarden. Verder geeft de schrijver in zijn inleiding blijk, een zeer scherpen blik op van Dyck's te korlkomingen te hebben, maar niet steeds bij machte te zijn, om de ware grootheid van den kunstenaar te waardeeren. Van Dyck krijgt er geducht van langs, in een eenigszins gezwollen stijl, die graag geestig en ráák wil zijn, maar soms alleen pedant is. Ons scheen, vooral in een vulgarisatie-werk als dit, wat hooger waardeering voor een kunstenaar van van Dyck's slag wel gewenscht. Op deze manier geeft men verwaande dilettanten al te gemakkelijk een paar frazen in den mond, waarmee zij meenen een groot meester, waarvan ze niets begrijpen, van uit de hoogte te kunnen afmaken. En de massa is nog lang niet zóó, of ze heeft meer behoefte om eerbied dan om minachting voor een kunstenaar te leeren. Deze kleine aanmerking daargelaten heeten wij 't boek een voortreffelijke aan- | |
[pagina 38]
| |
winst in de wereldliteratuur over onze Vlaamsche meesters. B. | |
La sculpture Espagnole, par Paul Lafond, bibliothèque de l'enseignement des beaux-arts Paris, Alcide PicardIn de xvie eeuw, is een der drie groote kunstenaars, die in Spanje gewerkt hebben uit Langres gekomen en heeft zich omstreeks 1498 te Burgos gevestigd. Filippus van Bourgondië, de beeldhouwer die ook dikwijls Felipe de Vignary of Biguerny wordt genoemd, behoort dus door zijn afkomst tot de kunst van het Noorden. En dit brengt ons in herinnering dat de betrekkingen tusschen Spaansche en Vlaamsche kunst nog niet grondig genoeg bestudeerd zijn. Het is voldoende om een blik te werpen op enkele documenten aangaande het Bourgondische Hof en vooral op de inventarissen, om zich rekenschap te geven van de leemten in de geschiedenis der Vlaamsche beeldhouwkunst, die aan te vullen zouden zijn door het doorzoeken van kerken en musea in Spanje. Er is daar waarschijnlijk meer te vinden dan in Scaudinavië of Denemarken. De Sculpture Espagnole van Paul Lafond, conservator aan het museum te Pau, komt deze opzoekingen zeer vereenvoudigen, die een onzer goede kunsthistorici zeker eerlang aantrekken zal. Dit is voor ons, we moeten het bekennen, de hoofdaantrekkelijkheid dezer ernstige studie geweest, omdat dit nieuwe boek van Paul Lafond, dat in de uitgaven der Bibliothèque de l'Enseignement des Beaux-Arts is verschenen, van de hoogste belangrijkheid en met al den ernst en eerlijkheid der beste werken dezer soort opgesteld is; al de doorsnuffelde boeken en documenten, al de doorziene en bestudeerde werken, zijn bijna afschrikkend groot in aantal. Het zoozeer doorwerkte en met veel wetenschappelijkheid opgestelde boek stelt ons in slaat tot een heerlijke kunstreis door de verschillende gedeelten van Spanje. Kunstgeschiedschrijvers zullen aan het eind van 't boek een goeden topografischen leider vinden; ze zullen die beter op prijs welen te stellen dan het groote publiek, datniet weet hoeveel geduld en moed er noodig zijn om een dergelijk werk tot een goed einde te voeren. X. | |
Les abords de l'église Notre-Dame a anvers, par Fernand Donnet van Hille-de Backer, Anvers 1907.Onze groote Vlaamsche sleden, bezitten veelal onder hun kunstschatten een Gotische kerk, een Stadhuis, een aardig, oud kapelletje, een rijve, of 't een of ander meesterlijk geschilderd doek. Antwerpen beroemt zich op het Drieluik van Metsys, de School van Rubens en zijn algemeen bewonderden toren. Onder dien schat van kostbare kunstmonumenten telt onze stad dus een reeks schilderstukken en een stralend-schoonen toren, maar de parel harer architectuur, welke uitmaakt haar meest onverwelkbare glorie, haar wonderschoone kerk, blijft reeds sedert eeuwen aan alle blikken onttrokken. Een onvergelijkelijk meesterstuk, een dier diep ontroerende bouwwerken, welke men van heinde en ver bewonderen komt, ligt daar op eenige vademen afstand van de straat rustend op haar zwaarstatige conterforten in den tuin van een particulier, ingesloten door een luguberen gevel, gebarricadeerd door barbaarsche huizen, die onverbiddelijk de absis onzer Lieve Vrouw verbergen, zooals Filistijnsche witsellagen, teedere muurschilderingen uit de xve eeuw houden bedekt. ‘Nu is er opnieuw sprake van een ontmanteling der Antwerpsche Lieve Vrouw. Sedert dertig jaren is deze questie reeds herhaaldelijk te berde gebracht en verscheiden ontwerpen zijn in bewerking geweest. Maar telkens, na een aanvang vol beloften, schijnt de zaak snel het grootste deel van het belang, dat het aanvankelijk opwekte, te hebben verloren. Daarna is ze alras in 't vergeetboek geraakt om - overigens met niet beter gevolg - na een tijdperk van korter of langer oogenblikkelijke vergetelheid weer omhoog te duiken.’ | |
[pagina 39]
| |
Tegenwoordig schijnt de questie op het eerste gezicht niet veel meer levensvatbaarheid te hebben dan te voren. En toch komt 't feit, dat aanleiding heeft gegeven tot de uitgave eener zoo volledige en moeilijk op 't touw te zetten studie als Les abords de l'Eglise ons als een tamelijk troostrijk verschijnsel voor. Onze wél ingelichte medeburgers, die van de geleerdheid van den heer Fernand Donnet, de studie verlangden, die hij heeft uitgegeven, zullen niet toestaan dat het zoo goed aangelegde en wél onderhouden vuur, weer in enkele spottende rookspiraaltjes zal vervliegen. Integendeel, men is algemeen van gevoelen, dat Les abords de l'Église Notre-Dame, de eerste steen zal hebben gelegd voor een beslissend ontwerp, 't welk dit boek uitstekend tot gids zal strekken. In de een-en-twintig hoofdstukken van het boekdeel wordt de algemeene toestand tot in haar minste ebbingen en vloeiingen ontleed - van af de xvü eeuw tot op onze dagen. Buiten en behalve onmiddelijke nuttigheid van dit schoone, geschiedkundige werk, zal een ander - een blijvend dit - het doen rangschikken onder de meest ernstige werken over de monumentale geschiedenis onzer metropool. Onze archeologen zullen smullen aan de belangrijke onthullingen die de heer Donnet in de rijke archieven der kerk opgedoken heeft. Eindelijk zullen al onze kunstbewonderaars, de liefhebbers onzer schoone ogivale architectuur den slotzin van het vertoog des beeren Donnet beamen die hijzelf aan het eind van deze kostbare documentenreeks aan zijn confraters heeft gericht: ‘Quoiqu'il en soit, il est hautement temps qu'une solution intervienne, prompte et complète. Trop de fois déjà, la question du dégagement de l'église Notre-Dame a été discutée, unaniment acceptée et toujours indéfiniment remise. Le désir, bien arrêté de la voir enfin réalisée, est unanime Puisse-t-elle, dans un avenir prochain, entrer enfin dans le domaine de la réalité. Ceux qui auront contribué au succès de cette oeuvre si belle, auront certes rendu aux arts le plus éminent des services, et auront bien mérité de la ville d'Anvers. J. d. B. |
|