Onze Kunst. Jaargang 8
(1909)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina VI]
| |
[Deel XV]LUCAS VAN LEYDEN: ZELFPORTRET.
(Herzogl. Museum, Brunswijk). | |
[pagina 1]
| |
Lucas van LeydenI.Hij heeft eenmaal zichzelf geschilderd op die kleine buste in de Galerij te Brunswijk, die Andries Stock in het begin der 17de eeuw graveerde. Een licht bruinachtig getint, baardeloos gezicht, waarin twee wondergroote diep zwart-bruine oogen, 't bijna klaarspelen om de plompe leelijkte van den knodsachtigen stompneus en den breeden, slecht gevormden mond te doen vergeten. De kin wijkt achteruit, de gelig grauwbruine haren zijn recht over 't voorhoofd gekamd en van achteren, kort onder de ooren afgesneden, - onder de oogen een diepe lijdensgroef. De hals schijnt tamelijk vettig, de schouders zakken recht omlaag. De kleeding is eenvoudig en gepast: een cierlooze zachtdonkere pelsmuts; - over 't fijn-wit-geplooide hemd een blauw-groen wams en een donkergroenen mantel. Een twintigjarige nog, die verstandig-weemoedig, om zijn eigen leelijkheid lacht, ‘Ein kleines Männlein’ noemt Dürer hem, in zijn dagboek over de Nederlandsche reis. In Juni 1521 ontmoetten zij elkaar te Antwerpen. Lucas noodigde zijn beroemden kunstbroeder te gast, die niet verzuimde zijn gastheer met de ‘stift’ te conterfeyten en diens, tot dien datum uitgegeven kopersneden, voor zijn eigen werk te ruilen. In het Museum te Rijssel bezitten ze dit portret in zilverstift van Meesier Lucas. Al de omtrekken zijn daar strenger en schraalder. De kin wijkt meer naar achteren, de houding is stijf en niet zonder gedwongenheid afwachtend, de kleeding voor de plechtige gelegenheid weelderiger en voornamer. Een van de mooiste hoofdstukken in den roman van Tieck ‘Franz Sternbalds Wanderungen’ tracht ons de ontmoeting tusschen beide schilders duidelijk voor oogen te voeren. De man dien Dürer teekende, belichaamt voor de Hollandsche kunstgeschiedenis het begrip ‘Renaissance’, in dezelfde mate als Holbein en Dürer het voor Duitschland doen. Elk dezer twee Duitschers verschafte ons meer rijkdom en mannelijkheid, voor Holland was de Renaissance echter het begin, voor Duitschland daarentegen het toppunt en gedurende langen tijd, het einde. | |
[pagina 2]
| |
Lucas werd - volgens het, om zijn kleurigheid en anecdotischen rijkdom geloofwaardige bericht van Karel van Mander, wiens ‘Schilderboeck’ in 1604 verschenen was, in het voorjaar van 1494, als zoon van den schilder Huygh Jacobszoon te Leyden geboren. Is deze opgave juist - de oorkonden, die zijn naam in 1514, de eerste maal bij gelegenheid van een lijst der Leydensche schutterij vermelden, bieden dienaangaande geen zekerheid, - dan moet Lucas eene, zelfs in dit tropische tijdvak zeldzame, vroegrijpheid hebben aan den dag gelegd. Een in Maart 1508 verschenen getijboek vertoont reeds op het titelblad een houtsnede van hem, een in zijn heldere, rustige levendigheid voorbeeldige voorstelling van St Maarten, die zijn mantel met een bedelaar deelt. Van 't zelfde jaar dagteekent een groote, rijk uitgevoerde kopersnee van den meester, die de wonderlijke, aan Mandeville's Reyse ontleende geschiedenis behandelt van ‘Hoe Mahomet er toe kwam om den wijn te verbieden’Ga naar voetnoot(1). Mahomet bewees zijn bizondere gunst aan een vromen kluizenaar en hield met hem gaarne lange, met rijkelijk wijngenot besproeide gesprekken, waarbij zijn gevolg op eerbiedigen afstand buiten mocht staan. Toen besloten de ijverzuchtige lijftrawanten om zich van den gehaten monnik te ontdoen! Lucas, die in onzen tijd op dien leeftijd waarschijnlijk op cathechesatie zou zijn gegaan en op 't gymnasium in 't gunstigste geval in de tweede klas zou hebben gezeten, stelt ons op zijn gravuur, bewonderenswaardig ad rem, het oogenblik voor, waarop een echt Noordsche ruigbaardige lansknecht, zoo even den armen kluizenaar, die met krampig omhoog getrokken beenen op zijn rug is gevallen, den strot heeft afgesneden en angstig op zijn teenen sluipend het ‘bloedig moordwapen’ den profeet op de knie legt, die met hoofd en arm op een boomstomp rustend, den roes der hooge gedachten en des vurigen dranks uitslaapt. Op den achtergrond echter, aan den ingang van het woud, overleggen de listige schurken, met Ironiën van behagelijk werkende gemeenheid het sluw overdachte plan. Als Mahomet ontwaakt en het ongeluk ontwaart, verzekeren ze hem allen dat hij zelf, in zijn dronkenschap, zijn vriend heeft doodgeslagen! Dan vervloekt hij de oorzaak van al dat onheil en verbiedt aan al zijn aanhangers het genot van het zoete gif. Niet alleen in de keuze van het onderwerp en de psychologische beschouwing, heeft Lucas hier zijn zelfstandigheid betoond. Wel is de getulbande witharige Mohamet echt de Oosterling, zooals de Hollandsche schilders der 15e eeuw, de Ouwaters en Dirk Boutsen die kenden, de ordening der hoofdfiguren, in een driehoek, komt bij Bouts en bij Ouwaters genialen leerling, den vroeggestorven Geertgen tot St Jan, vaak genoeg voor, den toover der boomen met hun hooge stammen en de breede loofkruinen, vind men ook bij zijn, aan zijn eigen vlag | |
[pagina 3]
| |
ontvluchten landsman, Gerard David, op diens stuk in de Brugsche academie den Doop van Christus en den zeer effect-vollen achtergrond met de twee toeschouwers, die ten halve gezien, achter een heuvel opduiken, vinden we tevens bij Geertgen's begaafden opvolger, den meester van die ongemeen dramatisch geziene Hollandsche Kruisiging, die tegenwoordig in de Uffiziën hangt. Nieuw echter is de innige verstandhouding tusschen de menschen en de hun omringende natuur, nieuw het uiterst teere vervagen der voorwerpen in de richting van den horizont, nieuw vooral de graveertechniek, die in hoofdzaak van de werken van den onder den naam van Mattheus Zasinger, bekenden Noord-duitscher uitgaat, van wien echter al wat Dürer tot op dat tijdstip had voortgebracht, onafhankelijk is. Naast de zeer dicht bijeen geplaatste harseeringen in de schaduwpartijen, die in enkele gedeelten tot dichtzwart gaan, vindt men proeven van de zoo genoemde ‘stof aanduidende’ manier, zooals in de zacht aanzwellende en dan weer langzaam vervloeiende golvende lijnen, die het fluweelen garneersel op Mahomets gewaad moeien aangeven, vooral echter de, in lange, vrije halen, den omtrek volgende, schaduwlijn, die iets eigenaardigs en bizonders in Lucas werk zal worden. Over 't algemeen zijn zijn ‘sneden’ lichter dan die van Dürer, ze geven den schilderachtigen indruk onmiddellijker weer en naderen dichter bij de ets-manier. Een zekere onhandigheid bij 't uitbeelden van bewogen ledematen, vooral in de handen, zooals wij die opmerken op de Mahomet gravuur, heeft Lucas ook later nooit geheel overwonnen; evenals alle, al te vroeg-rijpen, lijdt hij onder 't gebrek aan een langzaam, van trap tot trap, zich steeds verder ontwikkelende vorming - zijn oog blijft aan het uiterlijke hangen ‘Am farbigen Abglanz hat er das Leben.’ En dit blijft zijn gebrek en tegelijk zijn bevoorrechting boven den Neurenbergschen Humanisten-Gezel, wiens blik door de studie der volmaakte verhoudingen vaak werd verduisterd voor de levende veelzijdigheid der werkelijkheid.
De Mahomet-gravuur is niet anders dan het laatste en meest volkomen blad van een reeds een jaar vroeger aangevangen serie, die de Ontmoeting tusschen David en Abigaïl, Samson, met het hoofd in den schoot van Dalila, de Opwekking van Lazarus en de Verstooting van Hagar omvatte. Deze opsomming alleen duidt reeds aan dat de verhalen in het Oude Testament een veel grootere aantrekking op hem uitoefenden dan op Dürer. Ook Rembrandt en zijn leerlingen behielden deze voorliefde voor dikwijls zeer vergezochte tooneelen uit in het Oude Verbond. Novellen-stof behandelt Lucas omstreeks dezen tijd op kleine blaadjes, zooals in dat zilver-glanzende nachtstukje de Man met de fakkel en die zeer zeldzame gravuur de Afscheidskus. Een rustige, door geen enkel vreemd | |
[pagina 4]
| |
opzet bedorven voorstelling van het schijnbaar alledaagsche leven en de innigheid van het geheimnisvol verband tusschen den mensch en de voedende aarde, gaf de kunstenaar, twee jaar na den Mahomet, in de Melkster. Bij het hek, aan den woudzoom, staat een koe, in haar gansche, peinzende breedte. Een tweede kijkt met volgezogen neusgaten over haar rug. Met plompe stappen komt er een melkmeid aangeschreden, in de eene hand draagt ze met groote inspanning een melkvaatje, in de andere, om zich in evenwicht te houden, een breeden stroohoed. Aan den tegenovergestelden kant staat de knecht, die 't beest aan een touw houdt, met lodderige zware oogen naar het meisje te kijken. Hij is groot en lang, met strookleurig haar, op bloote voeten en met een gescheurde broek. De eene, niet bezige krachtige hand, rust op een boomstomp. Wat dit blaadje, waarin trouwens de al te schematische harseeringen in de schaduwen van den koeiebuik den beginner verraden, van al dergelijke voorstellingen bij Schongauer en Dürer - van de wisselaren en de slechtgepaarde minneparen van den Antwerpschen tijdgenoot Quinten Massys en zelfs van zijn eigen, wat te veel opeengedrongen genregravuren der twintiger jaren, van den Heelmeester, den Kiezentrekker, den Ouden Muzikant onderscheidt, is de afwezigheid van elke humoristische noot. Hier is Millet voorgevoeld. Tot hetzelfde jaar, 1510, behoort reeds de tweede van die drie groote en rijke gravuur-composities, waarin men den eigenlijken vooruitgang van den meester op kunstgebied erkennen kan. De vrije, levende schildering der bewogen volksmenigte, iets soortgelijks als de Forum-scène in Julius Cesar, of als Gerart Hauptmann's Weberdrama, is het wat deze upstart, die later, nadat hij op bijna strafbaar jeugdigen leeftijd, een buiten-echtelijk kind (een dochtertje) had verwekt nog in een der aanzienlijkste adelsgeslachten van zijn stad huwen zou, zichzelf als hoogste doel gesteld had! Reeds in 1509 laat hij op de, waarschijnlijk wel op Schongauers groote Kruisiging geïnspireerde Bekeering van Saulus, de voortreffelijk geziene figuur van den hoofdpersoon, een weinig achter de met veel liefde behandelde trosknechten en hondejongens terug treden; op de Ecce Homo figuur van het volgend jaar, ontrolt hij echter een tooneel, dat zóoals 't daar staat, op 't tooneel van de grootste opera vertoond zou kunnen worden. Links een prachtig paleis, waar figuurtjes uit de vensters kijken. Onder den muur enkele gestalten van bedachtzaam getabberde mannen. Van voren, naar 't midden, een joelende, schreeuwende menigte, die tegen een door een argwanenden lansknecht bewaakt schutsel staat te tieren. Enkele treden voeren naar een, aan twee zijden open bordes, waar nogmaals op een verhoog en beschermd door een schutsel, Pilatus met valsche zoetsappigheid op den met bloed overstroomden Christus wijst, wiens mantel door twee der beulsknechten uiteen wordt gehouden. Van bovenaf | |
[pagina t.o. 4]
| |
LUCAS VAN LEYDEN: STUDIE VOOR EEN VIRGILIUS IN DE MAND? (Teekening).
(Musée Wicar, Rijssel). | |
[pagina 5]
| |
ontwaart men poorten en een machtigen torenbouw, waar aan de grootste een balkon vooruitspringt, waarop zich verscheiden figuren bewegen. De drie-verdeeling van het middeneeuwsch mysteriespel, heeft hier bepaald eenige opwekking toe gegeven. Rechts loopt de gebouwenmassa in een stadspoort, een muurwerk en de huizen van de voorstad, uit. In den achtergrond ontwaart men bergenreien, die ons eigenlijk meer zoo iets als in de buurt van Innsbruck dan in een Hollandsche stad verplaatsen en een prachtig natuurlijk weergegeven wolkenhemel. Bewondert men den rijkdom en de uitdrukking van het tegen Pilatus en tegen elkaar gebarende en tierende volk, prijst men het verbluffend overzicht over het geheel in de breed opgezette voorstelling (een menschenleeftijd vroeger had Geertgen tot St Jans, om de vijf tooneelen van het te Weenen bewaarde stuk van de lotgevallen van het gebeente van Johannes, op éen tafreel bijeen te kunnen brengen zich op bijna komieke manier met allerhande diagonalen, wegen, rotsen, couliessen, enz., moeten behelpen!) dan mag men aan den anderen kant niet over 't hoofd zien dat in dezen panorama-achtigen opbouw, ten slotte maar weinig overblijft van de hoofdfiguur. De Christus, die geheel naturalistisch opgevat, als ondergeschikte figuur op het tweede plan verschijnt, treedt hier in onze en des kunstenaars schatting, achter meester-snijder en meester-bakker op den achtergrond. Hoe heel anders heeft Rembrandt, die op zijn Ecce-Homo-ets veel in den opbouw van den meer dan een eeuw ouderen kunst- en stadgenoot heeft overgenomen, daar onze blikken op de spookachtig bleeke, zuilen strakke jammergestalte van den Heiland weten te richten! Zeven jaren na zijn Ecce Homo, graveerde Lucas, met fijne, vluchtige, de voorwerpen nauwlijks beroerende stift, zijn grooten Calvarie-berg. In een uitgestrekt, heuvelachtig landschap, zien we een tamelijk talrijk opgekomen volksmenigte, die ijlings is uitgegaan om naar een maar matig interessante terechtstelling te gaan kijken. Van het pathos van het gebeuren is nauwlijks iets meer overgebleven. Maar hoe uitstekend zijn al die figuren over de beschikbare ruimte verdeeld! Het trapsgewijze toenemen, naar gelang van grootte, afstand en duidelijkheid, is zoo rijk en verscheiden, als tot hiertoe in geen ander werk van Noordelijke kunst en in het Zuiden komen ook enkel Rafaël's Stanze, ter vergelijking in aanmerking. Er ligt iets middelpunt-vliedends in deze kunst en Lucas werd 't nadeelige daarvan ook gewaar in die composities, waar hij de dragers der handeling niet op het tweede of derde plan terug kon schuiven. Op de prachtige groote gravuur Esther vóor Ahasveros, is al de glans der rijk geplooide gewaden te pas gebracht, als hadden we hier met een uitstalling van het bloeiende Leydensche Lakenweversgilde te doen! We zien Haman, in gedachten, met zijn mouwkwastjes spelend, zitten loeren, we zien den onuitsprekelijken angst | |
[pagina 6]
| |
van Esthers gezellinnen, maar Esther zelf is maar een van die, een beetje verpieterde kleine Hollandsche ‘juffies’, zooals men ze nog heden, na 't sluiten van de ‘zaak’ in den Haag over de Spuistraat kan zien loopen en de koning, die de knielende goedhartig opheft, is niet meer dan een proestbaardige, goud omhangen wereldmonarch uit een sprookje. Voor een blad uit den laatsten tijd ‘Virgilius in de Mand’ van 1525, dezelfde stof, die Richard Strauss in zijn ‘Feuersnot’ heeft behandeld, heeft Lucas waarschijnlijk uit de behagelijke kreupelrijmen van Dirc Potter ‘der Minne Loop’ geput. Hierin heeft de meester nog eenmaal al de registers zijner kunst uitgehaald; rijke afwisseling in de harseeringen, lange paralellijnen, doorgehakte vegen, waren nergens zoo veelvuldig aangebracht als hier. Door alle vormen speelt de golvende lijn. Enkel maar héel in de verte zien we den armen toovenaar, die door de ‘deerne’ verleid en misleid, zich overigens met gelatenheid in zijn tot schijnt te schikken. Op den voorgrond ‘vermeit’ zich een rijke familie, die zoo even uit haar vorstelijk versierd huis getreden is en die het grootste behagen schept in het kittelig schandaal, alsmede drie kinderen, spelend met een hond. Lucas heeft in dit weelderig, leegloopend, kwaadsprekerig gezelschap, zeker niet zonder een geheime nijdassigheid, de kringen geschilderd, waarin hij zelf door zijn huwelijk verzeild was geraakt. De gravuren der laatste jaren toonen weder allerhande experimenten. Naar sterke licht-donker effekten wordt gestreefd o.a. in een blad van 1527, dat Petrus en Paulus, de beide Schutspatroons der St Pieterskerk te Leyden voorstelt, in ijverig gesprek gezeten voor losse aard plaggen, onder eenig schraal, windbewogen loofwerk en in den van 1529 gedateerden cyclus van de Geschiedenis van den eersten Mensch, waar de landschapstemming met opgewekte akkoorden, de thans reeds vaak weer zeer pathetische gebaren der figuren begeleidt. Het wemelt nu van naaktstudies in het werk van den meester, die vroeger slechts een paar schrale bloote figuurtjes in den geest van den Duitsch-Venetianer Jacopo de' Rarbari vervaardigd had en als beginneling zijn bespiedde Susanna tot een oogenschijnlijk onnoozel voetbad had beperkt, maar nu hebben deze naakten weinig van de kleur des levens. Het zijn evenvele bewijsstukken voor zijn samentreffen en werken met den onrustigen Jan Gossaert uit Maubeuge, die den vochtigen glans der Lombardijsche leerlingen van Leonardo naar het Noorden meebracht Met hem samen maakte Lucas ongeveer, in 1527, een pralenden triomftocht door de Nederlandsche steden, een vroolijke reis, die den zwakken, tengeren Leydenaar even slecht zou bekomen als den statigen Neurenberger de Antwerpsche tocht! Een hevig, zoo 't schijnt rheumatisch lijden, liet den rusteloozen man sedert niet meer | |
[pagina 7]
| |
los en bracht hem in den zomer van 1533, op den leeftijd van Coreggio, met wien hij bijna het gelijke aantal jaren en een gelijke vreezeloosheid in het wegtrekken van sluiers, gemeen had, ten grave; negen dagen nadat zijn natuurlijke dochter, als vrouw van den Utrechtschen schilder Dammes Claeszoon, hem grootvader had gemaakt! In zijn laatste gravuren, een koude reeks der Zeven Deugden, een Trilogie Adam en Eva, Loth en zijn Dochters, Mars en Venus en anderen, maakt de kunstenaar gebruik van de gemakkelijke manier van den Rafaël-graveur, Marc-Antonio, om de schaduwen door wijdgemaasde lagen van cirkelvormig gekruiste vegen en halen aan te geven. Door deze laatste werkwijze, die ongeveer in 1600 door Hendrik Goltzius en diens leerlingen werd aangenomen, heeft Lucas veel bijgedragen tot ontwikkeling der lang bewonderde, heden bijna gevreesde, zoog. Linienstich. LUCAS VAN LEYDEN: Virgilius in de Mand. (Kopersnede).
Ongeveer 175 gravuren binnen een kunstenaarswerkzaamheid van twaalf jaren! Daaronder zeker veel dat de meester meer ‘pour la soupe’ als uit dringenden scheppingsdrang schiep. Een apostelen-reeks, vele Heiligen- | |
[pagina 8]
| |
beeldjes, waren voor Lucas zeker gangbare waar en zeker is zijn hart er ook niet bij geweest, toen hij in 1521 een volgreeks vervaardigde van gelijken inhoud en gelijk formaat als de Kupferstich-Passion van Dürer. Bij hier en daar een paar kleinere stukjes: een Vaandrig en een paar Madonnas heeft Lucas, bij geheel zelfstandige vinding der typen, ook eenige compositiemotieven aan Dürer ontleend; een enkele maal slechts, toen er sprake was om na den dood van keizer Maximiliaan, snel een beeldtenis van den gestorvene aan de markt te brengen, copieerde hij, in een uiterst effectvol, half geëtst blad, een houtsnêe van den Duitscher, met bijvoeging der handen en een architectonischen achtergrond. Alle dergelijke ontleeningen en aanleuningen, raken echter nooit de groote hoofdlijn van Lucas kunstenaars-schepping; in even sterke als bewegelijke eigenaardigheid, rusteloos en onrustig zoekend, maar ook snel en gelukkig vindend, oogenschijnlijk met meer neiging naar de volmaakte techniek in de voorstelling, dan onderworpen aan den zieledrang der voorgestelde gebeurtenissen, soms echter, door het vraagstuk van ‘den Mensch, in de hem omgevende natuur’ aangegrepen als door machtig lyrischen drang, schiep hij in de Hollandsche kunst, de typen-voorraad en de vrije, levendige wijze van compositie, waarmee deze in de 17e eeuw als met een geërfd, maar steeds op de meest grootsche wijze vermeerderd kapitaal, zou werken. Als teekenaar voor de houtsnede zal hij wel bijna even rijk en in rytmisch opzicht veel krachtiger geweest zijn, dan zijn Amsterdamsche tijdgenoot Jacob Cornelisz, die, bij een dikwijls mooie onstuimigheid in den globaalaanleg van vele bladen, in de lijnvorming te kortademig blijft en zich soms in een, tegen alle techniek indruisend gewirwar van gekruiste harseeringen verliest. Ook is het in den laatsten tijd waarschijnlijk geworden, dat de rijke, in de manier van de vroegere armenbijbels saamgestelde omlijstingscomposities, waarvan het beste exemplaar in de vesting Coburg wordt bewaard, in hoofdzaak op Lucas' rekening te stellen zijn; het monogram van Jacob Cornelisz, dat we, op eenige tusschen deze bladzijden ingeschoven bladen vinden, die echter, wat stijl aangaat, ver achter de edelgevormde versieringen van de omlijsting der overige voorstellingen blijven, heeft aanleiding gegeven om het geheel, zonder twijfel ten onrechte, aan den Amsterdammer toe te schrijven. Het is niet gemakkelijk om de houtsneden van den meester volgens den tijd van hun ontstaan te rangschikken. Het jaar der uitgave van enkele boeken, waarvoor Lucas een paar illustraties leverde, een Gebedenboek van 1508, een Missaal van 1514, een Kroniek van 1517, bieden toch slechts onvoldoende punten van aanknooping. - In ieder geval vinden we van het experimenteeren met de vormen van den lateren Mabuse en het handschrift van Marc Anton, zooals Lucas gravuren der laatste jaren die aanwijzen, in het houtsnijwerk | |
[pagina t.o. 8]
| |
LUCAS VAN LEYDEN: O.L.V. MET ENGELEN.
(Kaiser-Friedrich-Museum, Berlijn). | |
[pagina 9]
| |
geen spoor. Bij de keus der stof behoort weder de aandacht gevestigd te worden op wat we reeds bij de beschouwing der gravuren vaststelden: Lucas voorkeur voor het Oude Testament. Reeds vroeg heeft men erkend dat de meeste dezer bladen zich zonder moeite tot twee reeksen laten samenvoegen, die het, ook in het middeleeuwsch gedicht vaak voorkomende klaaglied aangaande de, door list verkregen overmacht van het schoonere over het sterkere geslacht, trachten te veraanschouwelijken. De geschiedenissen van Adam en Eva, Samsom en Dalila, van den hoofdman Sisera uit Deborah's Lied, hoe hem de snoode Jaël den nagel zoo precies op de rechte plek in den kop drijft, maar ook van Aristoteles, die met al zijn wereldbeheerschende wijsbegeerte tot - rijdier van een schoone vrouw wordt vernederd (een zeer zeldzaam, eerst onlangs door Campbell Dodgson te Parijs terug gevonden blad), zijn hiervan evenzoo vele voorbeelden. Te oordeelen naar hetgeen ons van Lucas' leven is bekend, heeft hij geenszins tot degenen behoord, die hun zinnen ontoegankelijk hielden voor ‘Weibes Wonne und Wert’ maar zeker heeft hij vaak ook verdrietig uitgeroepen: ‘Wat men toch achteraf voor een gezanik met zulke avontuurtjes heeft!’ Opvallend echter is het hoe weinig wellustig, hoe netjes aangekleed, al deze erotische voorstellingen bij Lucas zijn! Het eigenaardig-geestige dramatisch gebeuren, is het eenige dat hem belang inboezemt. Kenmerkend voor deze eigenaardigheid van den meester, is ook de zeer groote houtsnede, die in de 17e eeuw, onder den niet precies zeer duidelijk omschrijvenden naam van L'Enseigne à Bière bekend stond, die sedert echter was verdwenen en die ik het geluk heb gehad in de Rijksbibliotheek te Parijs terug te vinden. Een jongen man wordt in een dier geheime, die men publieke buizen noemt, het geld uit den zak geronseld. Dat is het onderwerp! Zelfs de vroeg uitgedroogde Lucas Cranach en de steeds zeer zakelijke Jan Sanders van Hemessen, voelden zich geroepen om bij dergelijke voorstellingen, toch een paar passende pikanterieën aan te brengen; bij Lucas echter gaat 't zoo zedig toe, dat men enkel van 't geldverlies dat de jongeling moest lijden, maar niets van de uitbundige vreugd, waarmee hij zich in 't gevaar begaf, verneemt! Een dergelijk dwingen van het onderwerp, ditmaal echter ten gunste van een breed opgevat decoratief effekt, valt er op te merken bij de uit 3 of 4 bladen bestaande composities, die de 12 Koningen Israëls en de 9 groote helden der Heidenen, Joden en Christenen moeten voorstellen, hoog te paard gezeten, de rossen met lange, slepende schabrakken en wuivende helmpluimen. Hier levert Lucas een nevenstuk bij Dürers Triomftocht van Keizer Maximiliaan, met veel minder geleerde omhaal maar met koninklijke veronachtzaming der details. Een in de breedte uitgesponnen, niet heel duidelijke begrijpelijke allegorie, is eindelijk zijn allergrootste houtsnee. Het Schip van het quaede | |
[pagina 10]
| |
Regiment, die van ouds met zijn naam voorzien, doch merkwaardigerwijs tot hiertoe door de uilgevers der ‘Handbücher’ onopgemerkt, in het ‘Kupferstichkabinet’ van het Museum te Gotha hangt. De breede streek, de vele krullen en kronkels en het kletserige allegoriseeren dezer bladen, werd gedurende de eerste tienlallen jaren na Lucas' dood, nog een tijd in Amsterdam, door Cornelis Tennissen en Jan Ewoutzoon voortgezet. Bij deze merkt men duidelijke sporen van den bloeitijd der Rederijkers. Ook de destijds veel beoefende kunst van etsen op glas, moet Lucas al vroeg geleerd hebben. Kleine, aan den meester toegeschreven glasschilderingen, vinden we in inventarissen en bij verkoopingen in de 17e eeuw dikwijls vermeld en van Mandeis vriend, de graveur Hendrik Goltzius, die voor Lucas' nagedachtenis, evenals die van vele anderen, een groote vereering had, was in 't bezit van een prachtig gecomponeerde schildering op glas van den Leydenaar, welke den Triomf van David voorstelde. Door een gravure van Jan Saenredam kunnen we ons een denkbeeld van het werk vormen. De glasschildering, die in de Ambrosiana te Milaan, als beroemd origineel van Lucas bewaard wordt, schijnt voor den meester te veel in details te verloopen en kan wel naar de kopersnêe zijn uitgevoerd. Werken van groots-monumentale trekken, zijn de erg gehavende kartons voor de, in 1552 vernielde groote glasramen in de Johanneskerk te Gouda, die, te oordeelen naar den stijl, ongeveer in 1518 moeten gemaakt zijn. De toewijzing van deze machtige teekeningen aan Lucas, waarvan de best geconserveerde den Doop, het Vormsel en het Avonamaal moeten voorstellen, is wel niet gedocumenteerd, maar wordt toch zeer waarschijnlijk door de buitengewoon groote levendigheid van enkele der gezichten. Echte teekeningen van Lucas van Leyden, vindt men in de openbare verzamelingen van Amsterdam, Londen, Parijs, Berlijn, Weenen, Stockholm, Florence en elders Een kostelijk doorgevoerd zilverstijt-ontwerp voor een der vroegste gravuren van den Meester, St Lucas, die met een flegmatiek geleerdengezicht op het zinnebeeldig dier is gezeten, wordt in het Städelsche Institut te Frankfurt a/M bewaard, een geestig-onrustige bewegingsstudie voor een der laatste romaniseerende bladen, het in de breedte genomen stuk Adam en Eva in de verzamelingen der Uffiziën. Het grootste, op éen plaats verzamelde aantal teekeningen, bezit British Museum, door den aankoop van een album Lucas Teekeningen 1637, dat waarschijnlijk aan niemand minder dan Rembrandt heeft behoord. Naast enkele, in zwart krijt uitgevoerde teekeningen naar figuren, van een nauw aan Dürers beste bladen verwante breede rustigheid, vinden we een, reeds enkel om het onderwerp hoogst merkwaardig blad in zilverstift: ‘twee naakte mannen, rug aan rug gezeten op een ronden bol.’ Men heeft naar velerlei verklaring van dit raadselachtig blad gezocht; | |
[pagina t.o. 10]
| |
LUCAS VAN LEYDEN: O.L. VROUW MET DE HL. MAGDALENA EN DEN BEGIFTIGER (als St Jozef gekleed).
(Oude Pinakotheek, München). | |
[pagina 11]
| |
wellicht is enkel het sterrenbeeld der Tweelingen bedoeld, dat reeds honderd jaar vroeger door de groote Gebroeders van Limburg, in den Kalender van het Getijboek des Hertogen van Berry, op gelijke wijze werd voorgesteld. De nog echt gotieke, hoekige magerheid der vormen, doet ons voor dit ontwerp een vroeg tijdperk van ontstaan, reeds tusschen 1511-1512, aannemen. Prachtig doorgevoerd is de groote portretteekening van een jongen man met verstandige trekken, die den niet precies kleinen mond met een lachje opent en ons met kalmen blik beschouwt (Louvre, Coll. His de la Salle). Verwante geteekende Mansportretten van Lucas, alle waarschijnlijk van 1520, bezitten het Stockholmsche National-Museum en het Museo Correr te Venetië, vermoedelijk naar personen uit Holandsche adelskringen, waar Lucas door zijn huwelijk binnengedrongen was. | |
IIHet is nog niet zoo heel lang geleden dat men in ernst de meening hoorde verkondigen, dat er eigenlijk geen echte schilderijen van Lucas van Leyden bestaan. Die overangstige terughouding werd een weinig daardoor gerechtvaardigd, dat men reeds sedert de 17e eeuw de meest gezochte kopersneden van den Meester in olieverf naschilderde en dit vaak heel aantrekkelijk ‘maakwerk’ als Lucas' origineelen in den handel bracht en dat men verder in Italië en elders, bijna elk moeilijk thuis te brengen Zuid-Nederlandsche of Keulsche stuk, uit de eerste tienden der 16e eeuw, gemakshalve maar aan den grooten Hollandschen graveur toeschreef. En toch heeft 's kunstenaars omvangrijkst schilderij, diens vaderstad, waar het steeds in hooge eer werd gehouden, nooit verlaten en in de Münchener Pinakoteek was een geteekend stuk, waarvan de respectabele stamboom tot de verzameling van Keizer Rudolf II opklimt, voor iedereen toegankelijk. Intusschen is men het erover eens geworden, om ongeveer 15 à 20 stukken, als oorspronkelijk van den Meester te aanvaarden. Ongetwijfeld heeft Lucas, nog meer dan zelfs Dürer en Holbein deden, den nadruk zijner werkzaamheid op gedrukte, overal gemakkelijk heen te zenden bladen moeten leggen, enkel omdat zijn eigen land, dat later tot spreekwoordelijken rijkdom zou komen, voor werk dat slechts door persoonlijke tusschenkomst te verkoopen was, geen prijzen vermocht te bieden, waarop zich een niet al te bescheidene levenswijs opbouwen liet. Want zelfs toen Lucas op het glanspunt stond van zijn roem, kreeg hij voor zijn grootste schilderwerk dezelfde betaling, die een betrekkelijk klein getal zijner groote figuren-rijke kopersneden hem opbrachten. Deze bittere levensnoodzakelijkheid was 't ook die in deze, de volgende en de vorige generatie, zoo menig Hollandsch en bovenal Leydsch kunstenaar in den | |
[pagina 12]
| |
vreemde dreef! Hiermee staat ook in verband dat de grootste, ons bekende stukken van den meester, tot de laatste 10 jaren van zijn werkzaamheid behooren, een periode, toen hij door zijn huwelijk en een voorraad makkelijk verkoopbare kopergravuren, in de verdienste niet meer het hoofddoel van zijn scheppen hoefde te zien. In zijn schilder-, als in zijn graveerwerk is 't hem voortaan enkel om kunst om de kunst te doen. Voorstellingen van bewogen tooneelen uit het dagelijksch leven, vrije, natuurlijke schikking van een uitgebreid personeel en een innig verband tusschen de gestalten en het landschap. Dit echter hier en daar gepaard aan een echt schilders streven: verdunning en oplossing der starre, lokale kleur, geestige, dunne, vaak doorzichtige aanbrenging van de verf, keuze van teeder samensmeltende tonen, doorschijnendheid van de lucht en een krachtig spel van licht en schaduw. Toen hij twaalf jaar was, schilderde dit wonderkind een temperastuk op doek dat de Bekeering van den H. Hubertus voorstelde en dat door een voornamen meneer uit den omtrek werd gekocht. Niet zóo vroeg, maar toch omstreeks 1510, het jaar van den grooten Ecce Homo, ontstond het stuk van de Schaakspelers in het museum te Berlijn. Hier is nog de wat bruinachtig harde kleur, die op de vroegere manier van zijn leermeester Cornelis Engebrechtzoon wijst. Maar welk een waarname van het leven zien we niet al in de figuur van den verliezen den speler, die zich mismoedig achter 't oor krabt! Losser reeds van koloriet, in overheerschend olijfgroenen toon, is het oogenschijnlijk echt gedateerde, kleine, breede stukje, de Verzoeking van St Antonius, in de privaat-collectie van het bestuurslid van het Museum te Brussel, den heer Ed. Fetis; in tegenstelling met de zoolang toongevende spookvoorstellingen van Hieronymus Bosch, een geheel zelfstandig pogen om het avontuurlijke natuurlijk te doen schijnen: men gelooft aan die eenden-snavelige duivels, waarvan enkele op een zwijn rijden! Omstreeks 1512 stelt Max J. Friedländer het herhaald tentoongestelde, vroeger in de verzameling Somzée te Brussel bewaarde stukje Salomé, die het Hoofd ontvangt van Johannes den Dooper: rijk geplooide gewadenpracht vóor breede loofkronen van verzadigde groenen, daartusschen, machtig omhoog rijzend, den ernstig stiernekkigen kop van den beul, voor wien het sierlijke bruinharige prinsesje bang schijnt te zijn. Tot de beide volgende jaren ongeveer, moeten de twee eveneens niet groote, door Friedländer (1903) aan den meester toegeschreven stukken behooren: Daniël als Richter in den Kunsthalle te Bremen, dat aan de bevallig losse groepeering der gravuren, waarin de kunstenaar omstreeks 1512 de Geschiedenis van Jozef voorstelde, herinnert, en het hoogst merkwaardig saamgestelde stukje in den Louvre: Lot met zijn dochters. Hoe bij den vuurgloed van het vlammende Sodom de vrouw van Lot over de brug vlucht, hoe de gebouwen der stad zich nog eenmaal schijnen omhoog te richten, eer ze | |
[pagina t.o. 12]
| |
LUCAS VAN LEYDEN: MOZES SLAAT WATER UIT DE ROTS.
(Germanisches Museum, Neurenberg). | |
[pagina 13]
| |
neergestort worden in de zee, dat is met eene, den grooten kunstenaar waardige mate van vinding geschilderd; erg onbeduidend echter zijn de gezichten van de - in tegenstelling met Lucas, late gravuur met hetzelfde ontwerp - zeer bekleedde figuren van het verleidingstooneel op den voorgrond. Eenvoudig en onopgesmukt van schikking, is de omstreeks 1515 onstane St Hieronymus in het Museum te Berlijn - aantrekkelijk door de emailachtig vlotte en daarbij warme kleur en de echte Waldesstimmung van het landschap. Den niet héel leesbaren datum 1517, vinden we op de uiterst geestig geschilderde, wat kleur betreft op éen enkelen toon aangewezen, kleine buste van een verdrietig, met ingespannen aandacht kijkenden ouden man, in de verzameling van August Zeisz te Berlijn. Uit denzelfden tijd ongeveer zal het in den aanvang vermelde Eigen Portret van den meester stammen, dat hier weliswaar veel glanzender van blik is. Bijna geheel zielloos, en vast niet naar het leven genomen, maar door oude gravuren voldoende gedocumenteerd en door den eigenaardig kouden, natten omtrek der handen heel kenschetsend voor Lucas, kan het slecht geconserveerde stijve portret van Keizer Maximiliaan in het Hofmuseum te Weenen, ook ongeveer tot dezen tijd behooren. Tegelijk verdient het hier vermelding dat twee den meester zeer na staande, wat hoedanigheid betreft echter nauwlijks toereikende beeldtenissen van Edzard ‘den Grooten’ van Oost-Friesland, in het Oldenburgsch Museum, en het groot aangelegde Borstbeeld van een onbekende vóor een venster, met uitzicht op een weelderig landschap in het Gotische Haus te Wörlitz, in het begin der twintiger jaren t'huis behoort en dat Friedländer een Mansportret, met zeer uitwerkingsvol bewogen hand, in het bezit van den Rt. Hon. Lewis Fry te Bristol, beslist voor werk van Lucas laatste jaren verklaart. Een echt en hoogst belangrijk, volgens de overeenkomst van de mannelijke hoofdfiguur met een gedaante op de groote gravuur de Dans der H. Magdalena, ongeveer in 1519 te plaatsen stuk, zijn de Kaartspelers bij den Earl of Pembroke, Wilton-house bij Salisbury. De vooruitgang in de golving der lijn en in het natuurlijke van de schikking der figuren, is hier, vergeleken met de Schaakspelers te Berlijn, buitengewoon. Voorname rust, bij levendige deelname aan het spel, waarbij de dukaten over de tafel zwerven, lezen we op al de gezichten. De teere vreugd in kleur om de kleur van Vermeer, scheen hier 't hoofddoel bij de schildering der costuums, die bij alle veelzijdigheid toch logisch op de gelukkige tegenstelling van licht-blauw en geel-oranje berusten. Hetzelfde teere kleurenspel, vinden we, op het overigens pronkerigstijvestuk van een Madonna met Engelen achter een steenen tafel, het grootste en meeste in 't oog vallende der drie werken van den Leydenaar in de Galerij te Berlijn, ongeveer in 1520 ontstaan. Kort na den aankoop, hing het een tijdlang naast Dürer's machtige zware Madona met het Sijsje en overstemde | |
[pagina 14]
| |
het Duitsche stuk door zijn diepglanzend rood, dat met mat olijven-groen, zwaar oud-goud-bruin en voornaam grijs-violet, een aangrijpende kleurenzang vormde. Zoodra men echter bij zijn beschouwing wat dieper dan het ornamentatieve ging, bespeurde men alras door de hoogmoedig-verdrietige uitdrukking op het gezicht der Madonna en de leelijke vette kinderen (de luit-spelende engel, kan op een denkbeeld van Bellini teruggevoerd worden), dat Lucas nu niet precies een schilder van gewijde voorstellingen was! Ietwat minder koud, en in elk geval waardiger van houding, is het kleine Huis-altaar in de Münchener Pinakoteek, met de tronende Madona in open landschap en de, als St Jozef verkleedde, door de rijk gekleedde, schoone zon lares Magdalena, voorgestelden Begiftiger, dat van 1522 dagteekent en voortreffelijk gedocumenteeerd is, doch erg gehavend door de gewelddadige poging om het tweeluik tot twee schilderijen te verminken... Bij de, onlangs nog zwaar aan de buitenzij, beschadigde achterkant der Maria-boodschap, krijgt men den indruk of de Engel en de Jonkvrouw elkaar met decente koketterie en zwaar neervallende gewadenpronk trachten te overtroeven. In hetzelfde jaar ontstond een belangrijk, heden helaas verloren stuk, David, die de harp bespeelt voor Saül, ongetwijfeld een met virtuoos meesterschap nieuw-bewerking van het onderwerp, dat reeds in eene, zwaar met onweerstemming gevulde kopergravure, door den aankomenden kunstenaar behandeld was. Op een auctie van 't jaar 1676, haalde dit stuk de indrukwekkende som van 1600 gulden! - weliswaar gingen tegelijkertijd twee Palma Vecchio's, een Parmigiano en een Correggio tegen 3000 fl. elk, een Titiaan zelfs voor 9000 fl. alle verbazende prijzen voor die dagen. Een bewogen, doch niet zeer werkingsvolle compositie, met de Aanbidding der Drie Koningen, die in een kopie in de Kunsthalle te Karlsruhe en andere nabootsingen voor ons bewaard bleef, zal ook ongeveer tot de eerste twintig jaren der 16e eeuw terug te voeren zijn. Omstreeks 1525 moet Lucas de twee stukken hebben geschilderd, die enkel in de gravuren van Jan Saenredam, dezelfde die ook Lucas glasschildering van den Triomf van David in kopergravure bracht, tot ons gekomen zijn: een door de bevallige houding der beenen opmerkelijk stuk Joël en Sisera, veel vlotter en malscher van vormen dan de gelijk genaamde houtsnee van den kunstenaar en - ongetwijfeld als tegenhanger - een handig en sierlijk bijeengevoegde, niet echter zeer opgewekte voorstelling, van Judith's Triomf over Holofernes. Beide stukken, voor zoover we dit naar de natuurlijk weinig stijl-getrouwe nabootsingen beoordeelen kunnen, vertonen de ietwat virtuose wijze, zooals de Meester die in zijn groote pracht-gravuur Virgilius in de Mand, tot volmaaktheid heeft-gebracht. In 1526 schiep Lucas, en niet precies tegen hoog loon, zijn schilder-hoofdwerk Het Laatste Oordeel dat nog heden in zijn vaderstad bewaard wordt. Men zal nooit mogen ver- | |
[pagina t.o. 14]
| |
LUCAS VAN LEYDEN: DE GENEZING VAN DEN BLINDE VAN JERICHO.
(Ermitage, St Petersburg). | |
[pagina 15]
| |
wachten om het dreunen der bazuinen, den toorn en de zachtmoedigheid des Heilands, die gansche wereld van vreezen en hopen, vertwijfeling en jubel, die de Middeleeuwen aan het begrip van dit geweldig gebeuren verbond, uit dit groote altaarstuk van den schilder, die de dingen allereerst tegenover stond als artist, onmiddelijk ontroerend tot ons te voelen komen; het meesterschap echter, waarmee de kunstenaar de ontzettende gebeurtenis natuurlijk geloofelijk weet te maken, verdient onze innigste waardeering. Hoe toch weet Lucas zijn tooneel te beheerschen, de verschillende plans af te bakenen, de rijke figuren-massas in hun heen en weer zwenken tegen elkaar te doen opwegen, de illusie van het stormbewogen vliegen der beide bazuinengelen te wekken, de hemelsche heirscharen tegelijk duidelijk en oneindig ver te doen schijnen, de bulhonden-walvischkop van den Hellemuil van elken belachelijken trek vrij te houden! In de schildering van wolken en vuur, was vóor dit werk nooit iets dergelijks, te gelijk zóo edel, vrij en waar vervaardigd! De ziele-deelname van den Schepper, die we op het middenpaneel van het werk meenen te missen, vinden we in den hoogsten graad in de beide apostelgestalten op de zijluiken. Op geheimzinnige wijze zijn de beide, in vervoering geestdriftige mannen, in stemming gebracht met elkaar en het hun omringende zeekustlandschap en met de edelste kracht, is de toenmaals in de Nederlandsche peintuur reeds tamelijk afgezaagde tegenstelling tusschen rood en groen nog eenmaal tot de hoogste overwinning gevoerd. Juist in de kleur heeft echter het, van het volgend jaar gedateerde, eveneens zeer omvangrijke werk Mazes slaat water uit de Rots, vroeger lang in de villa Borghese te Rome, thans in het Germaansche Museum van Dürer's stad, den tijd den gevaarlijken tot van de door hem gekozen schilderwijze: tempera op doek, moeten betalen! De compositie echter, die zich in ongedwongen cirkel-kring om het ledig gelaten middenplan heenlegt, de indrukwekkende zuilen-hoog oprijzende groep van Mozes en de zijnen, de, met's meesters eigen kracht en Italiaansche lieflijkheid, geteekende gestalte van een Waterdrager en de met uiterste zorgvuldigheid doorgevoerde gewadenmotieven, toonen ons dit stuk als een waardige voortzetting van zijn groote, panoramaachtige gravuren. Wellicht sierde een thans helaas verloren, in dezelfde techniek uitgevoerd stuk, dat van Mander in het huis van een Leydsch kunstminnaar vond, eens dezelfde kamer, samen met het Neurenbergsche stuk. Daarop zag men hoe Rebekka Eleazar, Abrahams knecht laat drinken benevens de bron met lieflijke vrouwengestalten in verschillende houdingen, waartoe het waterputten aanleiding geeft, in een schoon verdiept landschap. Evenals dit werk, is wellicht voor altijd een wat onderwerp betreft, met het Neurenberger samenhangend stuk verloren gegaan, dat al in van Mandeis tijd, door 't opbrengen van slecht vernis erg was beschadigd en dat niettemin op een verkoop in 1709, in prijs | |
[pagina 16]
| |
niet ver achter Holbeins wereldbekende Madonna bleef, die thans in Darmstadt wordt bewaard. Op dit stuk, vermoedelijk een drieluik, was de Dans om liet gouden Kalf voorgesteld en bizonder viel 't tooneel van den maaltijd op ‘waar men het volk de onkuische begeerte in de oogen kon lezen’. - Omstreeks 1528 stelt Friedlander een klein, in bont glanzende kleur gehouden, Madonna-stukje in de Verz. von Kaufmann te Berlijn, waarvan het British Museum in hooger genoemd Schetsboek de schoone krijtstudie bezit. Met de zwaar-volle vormen der haar kind zogende vrouw, verraadt dit paneeltje het sterkst onder al het schilderwerk van den Leydenaar, den invloed der Italiaansche kunst. In 1530 moet Lucas het eigenaardig stuk met de Aanbidding der Herders geschilderd hebben, dat ons enkel in talrijke kopieën bleef bewaard, en waarvan de beste in de Liechtenstein-Galerij te WeenenGa naar voetnoot(1), dit jaartal naast het naamteeken van den meester draagt. Het is zeer kenschetsend voor de neiging van den schilder, die zich juist interesseerde voor wal anderen vernalatigden, dat hij den gewoonlijk zoo stiefmoederlijk behandelden Jozef, als machtig ridderlijke rugfiguur op den voorgrond stelde en hem met een prachtigen vuurrooden mandel bekleedde. Onduidelijk vinden we hetzelfde jaartal op een grooter, oogenschijnlijk onvoltooid stuk, dat sedert 10 jaar aan het Rijksmuseum hoort. Het stelt voor de Prediking van een Kloosterling in een open kerkportaal: op den achtergrond zien we den held der geschiedenis St Franciscus of Laurentius? nog in zijn wereldlijke dracht, rijkelijk aalmoezen onder de armen verdeelen. De waarname der, deels vroom-aandachtig, deels eerbiedig luisterende, deels onwillig opkijkende, deels rustig insluimerende, deels levenslustig koketteerende toehoorders, is uitstekend, evenals de schildering van den merkwaardigen hallenbouw der kerk, waar de gewelven door Putti-ovalen, welke aan Correggio's onvergetelijke Camera di san Paolo herinneren, onderbroken worden. Hoewel de slordigheid in vele onderdeelen der teekening, er ons bijna toe zou kunnen brengen om dit werk, evenals drie, er zeer nauw mee verwante, aan Lucas zelf toegeschreven stukken in de Galery van Hampton Court een Sterftooneel, Jozef voor Pharaoh, de Martelie van St Sebastian en een even geniaal aangelegde, als vluchtig uitgevoerde Kruisiging in het Museum te Verona aan de een of andere onbekende, maar den Meester verwante hand toe te schrijven, - zou wellicht, als men naar een naam zoekt, Lucas' lichtzinnigen broeder Dirc Hugenzoon kunnen noemen. Ongetwijfeld van Meester Lucas zelf, is echter het van 1531 gedateerde laatste zijner bekende werken de Genezing van den Blinde van Jericho, in de Ermitage te Sint Petersburg, een door van Mander hoog geprezen stuk, dat aan Hendrik Goltzius heeft behoord en in de 18e eeuw | |
[pagina t.o. 16]
| |
LUCAS VAN LEYDEN Copie?): MANSPORTRET (Teekening).
(Uffizi, Florence). | |
[pagina 17]
| |
uit de verzameling Crozat in het bezit van Catharina II kwam. Ook hier vindt de hoofdgroep, waaraan de oude biograaf de voortreffelijk waargenomen tastende bewegingen van den blinde bewonderde, nadat Rembrandt de ziel van Holland verloste, heden ten dage minder bijval; de ingespannen deelname der menigte toeschouwers, wie het nog nooit geziene wonder alle zinnen beweegt, had echter ook in nieuwer tijd, nauwelijks een welsprekender vertolker kunnen vinden. Een innig gestemd boschlandschap omgeeft het aangrijpend tooneel. Op het stuk vinden we sterk geaccentueerd de eigenaardige raskarakteristiek der omringende Joden, waartoe trouwens reeds vroeger door van Ouwater en Dirk Bouts een poging was aangewend en die dus niet als een geheel nieuwe verovering van Rembrandt kan beschouwd worden. Een oude, krachtigstralende kopie, door vele critici aan den eersten Romepelgrim onder Holland's bekende schilders, Jan van Scorel, gegeven, is voor de meeste kunstvrienden gemakkelijker te bereiken, dan het oorspronkelijke stuk te Sint Petersburg, en in het Museum Suermondt te Aken te vinden. Ook hier is, evenals van het origineel van het altaarstuk, een paneel gemaakt.
Toen Lucas, na een slechts ongeveer 25-jarige werkzaamheid, aan een uitterende ziekte bezweek, had hij, zooals slechts weinig werkers, het volle recht verworven op rust. Juist omdat hij zijn taak tot de meer technische kunstquesties bepaalde, heeft hij, dien men luid als den Johannes van Rembrandt van Rijn roemen moet, zijn historische taak in de volsten zin vervuld. Franz Dülberg. De Duitsche tekst van deze studie over Lucas van Leyden verschijnt eerlang bij de firma H. Kleinmann te Scheffau (b. Berchtesgaden), als inleiding tot een plaatwerk over den meester. |
|