Onze Kunst. Jaargang 6
(1907)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 109]
| |
ROGIER VAN DER WEYDEN (?):
PHILIPS DE GOEDE. (Koninklijk Paleis, Madrid). | |
[pagina 109]
| |
De tentoonstelling van het Gulden Vlies te BruggeTIs feest in Brugge! Het jaar 1907 heeft de verwezenlijking gezien van een innig geliefkoosden droom - de zee herwonnen! En na vier eeuwen van doodsche verdooving, thans weer vervolgend den loop van haar lot, herinnert zich de oude stad, zonder bitterheid voortaan, de dagen der vroegere pracht, die ze eerlang hoopt te zien herleven. Het Gulden Vlies - dat beteekent Filips de Goede op het glanspunt zijner macht, die de bloem der Europeesche ridderschap om zich heen verzamelt en door de kunsten den luister zijner regeering verhoogt.- De tentoonstelling, enkel uit dit oogpunt beschouwd, vergunt ons, hoe belangrijk ze ook moge zijn, ten slotte slechts een blik op een episode. Haar promotors - en men mag zeggen dat het tot stand brengen er van voor het grootste deel te danken is aan de volhardende pogingen van Baron Kervyn de Lettenhove - hebben er het kader van willen uitbreiden. Zij hebben gemeend dat, zonder iets te kort te doen aan het doel of den naam van de tentoonstelling, zij de grondstoffen voor hun plan niet enkel te Brugge, de bakermat van het Gulden Vlies, maar ook elders moesten verzamelen, op het gebied dier vorsten, die er achtereenvolgens de hoofdmannen van zijn geweest, die voorzaten in het kapittel, bijdroegen tot zijn onderhoud en onder wier afstammelingen in Spanje en Oostenrijk zij op de minzaamste wijze ontvangen werden. Zonder de buitengewone beteekenis der Primitieven van 1902 te willen geringschatten, mag men zeggen dat deze vroegere tentoonstelling door de tegenwoordige en dat wel op zeer voordeelige wijze wordt volledigd en aangevuld. Wapenen, wapenrustingen, tapijten, schilder- en beeldhouwwerk, handschriften, munten, prenten, voegen zich tot een harmonieus geheel, waarvan de belangrijkheid nog verhoogd wordt door den speciaal door vakmannen opgestelden catalogus. En leggen we vooral nadruk, want dit strekt ons land tot eer, op de | |
[pagina 110]
| |
vriendelijke tegemoetkoming die de inrichters der tentoonstelling in de meeste landen hebben ontmoet. Het was een buitenkansje voor de vrienden der kunst om in éen zelfde lokaal zooveel kunstschatten tot éen geheel te zien versmelten, die van de meest verschillende punten van Europa bijeen waren gebracht: van Petersburg en Madrid, van Weenen en Parijs, van Londen en Dresden. Het gebouw van het Provinciale Gouvernement te Brugge, dat geheel door de tentoonstelling ingenomen wordt, draagt het zijne bij tot den indruk van het geheel. De zijwanden der hooge zalen, de oude bouwstijl, leenen zich voortreffelijk tot het uitstallen der prachtige behangsels uit de cathedralen van Burgos en Zaragossa, van het Paleis te Madrid en het Museum te Brussel. Devier prachtige wandtapijten van de Overwinning van Tunis, saamgesteld door J.C. Vermeyen, den schilder door wien keizer Karel zich op zijn veldtocht vergezellen deed, zonder daarom de kostbaarste te zijn der kroonverzameling, behooren toch in Spanje tot de hoogst geschatte, en het zenden er van naar België, was van de zijde van koning Alfonsus, een blijk van heel oprechte belangstelling in de tentoonstelling, waarvan de glans bovendien nog wordt verhoogd door de aanwezigheid van vele kostbare voorwerpen, uit het Armeria real, het Prado-Museum en enkele andere openbare verzamelingen. De keizer van Oostenrijk, de koning van Engeland, de tsaar van Rusland, hebben evenzeer bijgedragen tot het verrijken van een geheel, dat als een bron van vergelijkende studie inderdaad eenig te noemen is. Een enkel artikel kan echter de ontleding van al deze schatten niet bevatten. Vooral omdat de decoratieve rol, door enkele voorwerpen, de wapenrustingen bijv. vervuld, er de geschied- en oudheidkundige waarde niet voldoende van doet uitkomen. Het is bijv. duidelijk dat bij het tornooi-harnas van Filips den Schoone (ingez. door den keizer van Oostenrijk) of de Paraderusting ‘à la Romaine’ van Guidobaldo II, hertog van Urbino, arbeid van B. Campi, gedagteekend van 1546 (uit de Armeria real) de aantrekkelijkheid van den eersten indruk voor een deel veroorzaakt wordt door de hooge waarde dezer zeldzame stukken, die men bijna de bloem der collecties, waaruit ze afkomstig zijn, zou mogen noemen. Onder de exceptioneele munten-verzameling komen eveneens stukken voor, waarvan de niet op de hoogte zijnde bezoeker nauwelijks de waarde bevroeden kan. Onder de handschriften vinden we mede enkele schatten. De afdeeling schilderkunst heeft, dit spreekt van zelf, vooral de aandacht getrokken van het publiek, dat, in dit lokaal, waar in 1902 zooveel picturale wonderen vereenigd waren, er onvermijdelijk toe neigde om te vergeten, dat het ditmaal een expositie gold, waar het geschiedkundig belang der werken | |
[pagina t.o. 110]
| |
ONBEKENDE MEESTER:
BORSTBEELD VAN PHILIPS DEN GOEDE, (Brons). (Hoort toe aan Z.M. den Koning van Würtemberg) | |
[pagina 111]
| |
vaak tegen de geringere kunstwaarde opwoog. Dit was vooral met enkele portretten het geval. Filips de Goede leefde weer voor ons op, in een dozijn afbeeldingen waaronder de meest belangrijke, die ons van deze figuur bekend zijn, zonder dat één enkel echter van allereersten rang was. Ze zijn te veel aan elkaar gelijk om niet den indruk van een volmaakte gelijkenis te geven, doch men kan de makers er van zeker niet van vleierij beschuldigen, voor een slechts middelmatig voordeelig model. En 't is wel eigenaardig dat ze ons den vorst eerst leeren kennen op 't tijdstip toen alle jeugd uit zijn gelaat geweken was. En toch, al was Jan van Eyck zijn schilder toen hij nauwlijks over de dertig was, geeft geen enkel werk van diens penseel hem hier weer. Moet men het portret, dat aan het koningshuis van Spanje behoort en dat aan van der Weyden wordt toegeschreven, als een prototype beschouwen? Onder al de te Brugge tentoongestelde is dit ongetwijfeld het beste. De details er van vindt men, precies op dezelfde wijze weergegeven, nog op een ander portret, dat in de Groot-Hertogelijke verzameling van Gotha t'huis behoort en dat dikwijls aan van Eyck wordt gegeven, terwijl het mooie portretje uit de van Ertborn-collectie te Antwerpen, beurtelings aan van Eyck en van der Weyden toegeschreven werd, hoewel men 't heden als een gewone copie aanvaardt. Ten slotte brengt de vergelijking der onderscheiden beeltenissen van den stichter der Orde van het Gulden Vlies ons niets nieuws aangaande het uitzicht van Filips den Goede, behalve het prachtige brons uit de verzameling van den koning van Wurtemberg, wellicht als gelijkenis iets minder getrouw, maar als stijl van waarlijk indrukwekkende grootheid. Het kostelijke portret, uit het Museum te Brussel, dat een der sieraden der expositie is, heeft langen tijd ge golden als een afbeelding van Karel den Stoute, op jeugdigen leeftijd. Sedert dien heeft men, ten onrechte wellicht, deze identificatie opgegeven. Het breede gezichtsmasker, de uitspringende jukbeenderen, de recht getrokken wenkbrauwen, de koppige lip komen, alles wel beschouwd, zeer goed met de eerste identificatie overeen, ook al neigt men, ook heden nog, naarde zijde van den grooten bastaard van Bourgondië. Van dezen is het schoone portret dat door de Galerij te Dresden ingezonden is, een getrouwe herhaling van het bekende werk uit het Museum Condé. Dus, buiten en behalve een in miniatuur door den koning van Engeland ingezonden, is er op de tentoonstelling geen enkel formeel gedetermineerd portret van Karel den Stoute aanwezig. Maximiliaan van Oostenrijk daarentegen, is overvloedig vertegenwoordigd en verschijnt op nieuw te midden zijner Bruggelingen, met wie zijn geschillen zulk een belangrijke bladzij der plaalselijke geschiedenis vullen. Een blik buiten de vensters der expositie, toont ons op het groote plein de plek zelve waar | |
[pagina 112]
| |
hij als gevangene zijner oproerige onderdanen wellicht plannen smeedde tot hun verderf. Geen dezer eigenaaro dige beeldtenissen is, naar 't ons voorkomt, van een Vlaamsch penseel afkomstig, evenmin als geen enkel er van hem als den gemaal van Maria van Bourgondië voorstelt. Van deze bevallige vorstin is een profiel, dat in de keizeriijke verzamelingen van Oostenrijk 't huis hoort, zeker geen document uit dien tijd. Een tweede vrouwenportret, eveneens van daar herkomstig, is hoogst waarschijnlijk een afbeelding, overigens van een penseel van later datum, van Maximiliaan's tweede gemalin, Bianca Maria Sforza. JACOB VAN LAETHEM (?): Philips de Schoone.
(Museum, Brussel). De zalen in het Gebouw der Provinciale Staten zijn overigens weinig van de zijde der vrouwenportretten begunstigd. Minder nog om zijn zeldzaamheid, dan om zijn kunstwaarde, verdient een lief portretje van een jonge dame vermelding, met de hennin gecoiffeerd, dat door den heer Cardon werd tentoongesteld. Het is een der meest voorname stukjes, waarvan de toeschrijving aan van der Goes te verklaren is door de vastheid der omtrekken, meer dan om het zeer beslist karakter der schilde- | |
[pagina t.o. 112]
| |
NEDERLANDSCHE MEESTER, omstreeks 1500:
PHILIPS DE SCHOONE. (Keizerlijke Musea, Weenen) | |
[pagina 113]
| |
ring. Evenals op de talrijke munten, valt Maximiliaan van Oostenrijk, in profiel gezien, hier op door den sterk geaccentueerden neus. De kin treedt, met het vorderen der jaren, tevens meer vooruit, maar is toch nog niet wanstaltig, zooals bij Keizer Karel wél het geval is. Het portret, van Ambrogio de Predis van Milaan, dat aan het Museum te Weenen behoort, draagt het jaartal 1502. Het is een stuk in grooten stijl, dat zijn Italiaansche afkomst verraadt. De overige afbeeldingen, alle waarschijnlijk Duitsch, met inbegrip van het mooie portret uit den Louvre, waarschijnlijk van Bernard Strigel, naderen het tamelijk vaak herhaalde type der gravuur. Het allerliefste profieltje, tegen een rooden grond van Mevrouw de douairière Camberlyn, dat aan Grünewald wordt toegeschreven, is een verkleinde weergave van het portret in de keizerlijke galerij te Weenen, evenals het door zijn familie omgeven portret van den keizer, dat door de Academia van San Fernando te Madrid wordt tentoongesteld en die heide van Strigel zijn. Dat Lucas van Leyden de schepper zou wezen van een der portretten, waarop de keizer met een kapsel van lange, witte haren voorkomt, zooals o.a. op de stukken, die door het Kaiser-Friedrich Museum te Berlijn, door het Museum te Weenen en door graaf de Lalaing ingezonden werden, valt moeilijk aan te nemen. In 1510, de datum welke op de lijst van het allerliefste portretje in het bezit van den heer Kleinberger te Parijs werd ingeschreven, was Lucas van Leyden pas 16 jaar! Van al de voormannen van het Gulden Vlies, is Filips de Schoone het overvloedigs! vertegenwoordigd, hoewel - heel eigenaardig - geen dezer afbeeldingen van een duidelijk te omschrijven schilder afkomstig is. Heel jong verschijnt hij op een mooi portret van den koning van Engeland, die tevens in het bezit is van een tweede stukje, waarop we straks zullen terugkomen en op verscheiden andere, dan eens alleen, dan weer vergezeld van zijn zuster Margaretha, - alle uiterst interessante werkjes, onderscheidelijk in het bezit van den keizer van Oostenrijk, van den Louvre, van den hertog van Anhalt en van den heer Salting te Londen. Het oudste van al deze portretten is een tweeluik uit de keizerlijke verzameling te Weenen, onlangs door den heer G. GlückGa naar voetnoot(1) geïdentifieerd. Tot nu toe had men er een portret van Maximiliaan en Maria van Bourgondië in gezien. Dezelfde schrijver heeft mede het licht doen vallen op een tweede schildering, die sedert het eigendom geworden is van den heer Salting en op 't oogenblik eveneens te Brugge wordt geëxposeerd. De jeugdige vorst en zijn zuster zijn met de schilden van hun verschillende kwartieren omgeven. De schilders, alle zich door verdienste onderscheidend, de makers van | |
[pagina 114]
| |
deze, meerendeels Vlaamsche beeldtenissen, laten, al hebben ze hun model op de meest verschillende wijze vertolkt, toch geen twijfel bestaan aangaande het algemeen karakter eener fyzionomie, waarin zekere zwaarte der trekken toch niet geschaad heeft aan den aangenamen indruk van het geheel. Het beste dezer stukken is het eigendom van den Louvre. De jonge koning van Castilië draagt er het hoofd bedekt met een roode muts. De schildering schijnt niet in 't oog vallend van Vlaamschen oorsprong Het zelfde mag gezegd worden van dat andere stuk uit de verzameling Ambras, door onze plaat weergegeven, dat waarschijnlijk het werk is van den een of anderen schilder uit de Nederlanden, in dienst van Maximiliaan of van de katholieke koningen, Juan de Flandes of Michel Zittos. Vooral belangrijk zijn de portretten, ten voeten uit, van Filips en zijn gemalin Johanna, in het bezit van het Brusselsch Museum, zijluiken eener triptiek, die vroeger aan de St. Lievenkerk te Zierikzee behoorde. Talrijk zijn de schilders aan wie men deze beeldtenissen heeft toegeschreven; de meest waarschijnlijke attributie is wel die aan Jacob van Laethem, met name onder zijn tijdgenooten vermeld als schilder van den koning van Castilië. Het middenpaneel, een Laatste Oordeel, van geringer waarde dan deze portretten, is niet uit de Middleton-collectie, vanwaar deze laatste afkomstig zijn, naar het Museum te Brussel gekomen. We neigen des te meer ten gunste van Jacob van Laethem, omdat een portret van Filips, eigendom van den koning van Engeland, buiten en behalve twee zeer schoone luiken in de verzameling Masure-Six te Tourcoing, waar we het jonge koningspaar in gebed aanschouwen, geheel dezelfde manier verraden. Er is hier dus geen sprake van een meester die lijdelijk werd gebezigd, maar van een, die in geregelde betrekking stond met het hof. Een klein portretje van Johanna de Zinnelooze ‘Madame Jehanne de Castille’ van den Markies van Santillane, toegeschreven aan Maëstro Michel (Zittoz) schilder van Isabella de Katholieke, is van een andere hand. Wij weten overigens niet waarop deze toeschrijving zich grondt. De luiken van de Masure-Six verzameling, uit talrijke figuren saamgesteld, zijn ongetwijfeld gilden-stukken. Aan het hoofd der mannen, die achter den kruisdragenden Christus knielen en de handen uitstrekken naar de wond in zijne zijde, bevindt zich Filips de Schoone. Er zijn daaronder verscheidene portretten die men gaarne t' huis zou willen brengen. Een engel zweeft door de blauwe lucht, waarlangsheen kleine witte wolkjes drijven. De Christus is gehuld in een rooden, met goud omzoomden mantel. Het tweede luik stelt de Maagd voor, jong en blond, gedrapeerd in een witten mantel over een blauw kleed. Het hoofd is gewikkeld in een witten sluier. Zij draagt de eene borst ontbloot, achter haar knielen ten getale van elf, de vrouwen met wil en zwarte kappen. Aan hun hoofd, Johanna de | |
[pagina t.o. 114]
| |
NEDERLANDSCHE MEESTER, XVIe EEUW:
DE H. MAAGD EX MARGARETHA VAN OOSTEXRIJK, tweeluik. (Eigendom van den Heer J. Lescarts, Burgemeester van Bergen, Henegouwen) | |
[pagina 115]
| |
Zinnelooze, in een mantel van goudlaken, het hoofd bedekt door een met goud omboorde stof, evenals op het portret in het Museum te Brussel. Dit stuk telt onder de allermerkwaardigste en verraadt, wat zijn karakter betreft, beslist Spaansche invloeden. De mantel der Maagd draagt in gouden letters deze invocatie: Maria flos Virginum velut Rosa, enz. Vóor alles portrettist, openbaart de vervaardiger dezer paneelen zich als een meester, die er vooral om bekommerd is, om zijne modellen wel te karakteriseeren en, naast een zekere droogte in de weergave der draperieën, zeer sterk was in de techniek. CONRAD MEYT: Borstbeeld van Keizer Karel, beschilderd aardewerk.
(Museum van Oudheden, Brugge). In de reeks portretten van Margaretha van Oostenrijk, is het aan Barend van Orley toegeschrevene, eigendom van Dr Carvalho, reeds in 1902 op de tentoonstelling der Primitieven geweest. Van buitengewoon belang is een kleine tweeluik, toebehoorend aan den heer J. Lescarts, burgemeester van Bergen in Henegouwen, waar ‘Marguerite d'Autriche - we schrijven dit den kataloog na - est assise à gauche (dat is onze rechterzijde), à une table devant un livre ouvert. Par la fenêtre on voit un paysage qui se continue sur le panneau de droite, où se voit la Vierge tenant l'enfant Jésus, debout sur | |
[pagina 116]
| |
une table.’ Dit kleine geheel, van een zeer gevorderde kunst, biedt tamelijk veel overeenkomst met Mabuse, die in hooge gunst stond bij de Landvoogdes. De wijze van behandeling komt ons echter vrijer en losser voor. Het geaccidenteerde landschap herinnert niet aan Vlaanderen. Het geldt hier een gelofte. Het kindeken Jesus buigt zich met open armpjes naar Margaretha met het woord Veni in gouden letters geschreven. De oogen opheffende van haar boek, antwoordt de vrouwe: Placet. CONRAD MEYT: Borstbeeld van Keizer Karel, beschilderd aardewerk.
De reeks portretten van Keizer Karel, vormt mede een buitengemeen belangrijk geheel. Van af zijn dageraad tot aan het dalen van zijn loopbaan, verschijnt de Keizer ons beurtelings in schildering en gravuur, op munten en medaliën en zelfs in tapijt- en beeldhouwwerk. Een klein drieluik, in de keizerlijke galerij te Weenen, toont hem ons in wat mag beschouwd worden als zijn oudste portret, met zijn zusjes Eleonora en Ysabeau, de laatste met een pop in de hand. Le duc Charles en l'âge de deux ans et demi, luidt het opschrift. Op een ander stuk, toebehoorend aan dezelfde verzameling, is hij zeven jaar en houdt een valk in de hand. Naarmate zijn trekken zich vormen, accentueert zich de vooruitspringende onderkaak. Op een, aan Mabuse | |
[pagina *29]
| |
JAN GOSSAERT VAN MABUSE (?):
KEIZER KAREL. (Museum van Budapesth) | |
[pagina *31]
| |
ANTONIO MORO
PHILIPS II. (Hoort toe aan Z.M. den Koning van Engeland, Buckingham Palace) | |
[pagina 117]
| |
toegeschreven portret, dat deel uitmaakt van de koninklijke verzameling te Windsor, is de kin op geheel abnormale wijze uitgerekt. Van een weinig vroeger datum is waarschijnlijk het beschilderde borstbeeld in gebakken aarde, dat aan het Museum te Brugge behoort en vroeger door ons aan Conrad Meyt van Worms is toegeschreven. CONRAD MEYT (?): Borstbeeld van Ferdinand I.
(Gemeentelijk Museum, Middelburg). Bij dit stuk, dat een zeer opvallend karakter draagt, verzuime men niet op te merken, dat enkel de kop er van oud is; deze moet te Mechelen zijn uitgevoerd, waar de beeldhouwer in dienst stond van Margaretha van Oostenrijk. En, wat vooral belangrijk is, vindt hij zijn pendant, op de tentoonstelling zelve, in de buste van Ferdinand die aan het gemeentelijk Museum te Middelburg behoort. Geheel van denzelfden tijd, is het prachtige portret, veel sterker dan de natuur, eigendom van het Museum te Budapest, een der kapitale werken van de expositie en tegenwoordig aan Mabuse toegeschreven, nadat het vroeger aan Barend van Orley gegeven was. De keizer, men zal het moeten erkennen, werd door zijne schilders tamelijk slecht gediend, tot op het oogenblik toen het penseel van Titiaan en de beitel van Leoni, op de keizerlijke trekken den stempel drukten van hun genie. De prachtige verzameling munten, te Brugge door de goede zorgen van den heer Alfons de Witte bijeenverzameld, en de rijke prenten collectie, bijeen gegaard door de heeren Moes en Mensing, van Amsterdam en Masson | |
[pagina 118]
| |
van Amiens, stellen een uitzonderlijke iconographie samen van den Keizer en zijn huis. Dit geheel, uit al deze onderscheiden elementen bijeengebracht, gevoegd bij de prachtige wapenrusting uit de koninklijke verzameling te Madrid, doet deze figuur als 't ware weer voor onze oogen herleven. Het mooie ruiterportret uit de verzameling van Lord Northbrook, reeds op de tentoonstelling van 1902 gezien en door den heer Friedländer aan Cornelis Engelbrechtsen gegeven, eindelijk het portret in borstbeeld van den prins van Croy Solre, volgens de overlevering geschilderd in het klooster Yuste, waar de machtige souverein, in wiens staten de zon nooit onder den einder daalde, ons verschijnt met een witten baard en als in tegenwoordigheid van het nietige der aardsche dingen, is een portret waarvan de documentaire waarde de artistieke armzaligheid vergoedt. De familie van Keizer Karel is ter tentoonstelling vertegenwoordigd door werken van aanzienlijk belang. De kunstenaars, gaandeweg bevrijd van de boeien der conventie, beijveren zich om aan hun figuren tegelijk meer breedte en meer levendigheid te geven. De xvie eeuw is het tijdvak van de groote meesters van het portret. Het allerliefste vrouwenkopje, dat door den heer Cardon tentoon was gesteld en dat in een der hoeken een gekroonde Y draagt, zou niet, volgens den heer Glück, een zuster van keizer Karel, maar van 's keizers zoozeer betreurde gemalin, Isabella van Portugal zijn. Naast de artistieke waarde, zou zich dan nog een geheel nieuw belang hechten aan dit uiterst fijne en teedere schilderwerk, waarvan de geleerde Oostenrijksche kritikus niet dan onder voorbehoud de toeschrijving, zoowel aan Mabuse als aan van Orley, aanvaardt. Filips II telt op de tentoonstelling een afbeelding van allereersten rang, die in het bezit van den koning van Engeland is. Onbetwistbaar werk van Antonio Moro stelt het ons, bij gebreke wellicht van het portret, dat aan den vooravond van Filips' huwelijk aan Maria van Engeland gezonden werd, tegenover een schilderij, dat van zeer nabij aan dit tijdvak raakt en waarschijnlijk te Windsor is ontstaan. De figuur is overigens op zijn Engelsch gekleed en draagt op 't hoofd de kleine toque à la Henri II, die men zelden op Spaansche portretten vindt. Onder een voordeelig uiterlijk geeft het wél het goede denkbeeld van den zeer aan genot verslaafden jeugdigen vorst, dien de Engelschen gekend hebben. De ketting van de Orde van het Gulden Vlies is door een veelsnoerige halsketen vervangen. Aan het meerendeel der Belgen, openbaart dit portret een Filips II, die wellicht is geflatteerd, maar die door zijn innemend uiterlijk een scherp kontrast vormt met die welke in de Nederlanden door de plaatsnede werden verspreid. De dochters van Karel II, Dona Maria, Dona Juana en Margaretha van Parma, eigendom van het Museum te Brussel, geven, de beide eerste ten | |
[pagina t.o. 118]
| |
WILLEM KEY:
FERDINAND ALVAREZ VAN TOLEDO, HERTOG VAN ALVA. (Eigendom van den Hertog van Alva, Madrid) | |
[pagina 119]
| |
minste, als kniestukken dezelfde figuren weer, die ten voeten uit, in het Museum te Madrid zijn te vinden, en beslist werk van Moro zijn, die toen in dienst van Keizer Karel stond.
WAPENRUSTING VAN PHILIPS DEN SCHOONE. (Keizerl. Musea, Weenen).
Gewoonlijk worden de Brusselsche stukken aan zijn | |
[pagina 120]
| |
leerling Coello toegeschreven. Uit een oogpunt van gelaatkunde buitengewoon interessant, geven ze tevens den indruk van een volmaakte gelijkenis. Vooral Margaretha van Parma, die voorgesteld is met een bit in de hand, is onmiddellijk naar de natuur genomen. De penseelslag er van is vrijer dan in bovengenoemde werken. Deze portretten hebben tot in 1853 aan Louis-Philippe behoord en figureerden zelfs in den Louvre. Door het portret ten voeten uit van Filips III, in zijn jeugd vervaardigd, dat aan den keizer van Oostenrijk behoort, leeren we zoowel den afstammeling van keizer Karel, als die van de schilders kennen, die aan zijn regeering verbonden waren. Pantoja de la Cruz stamt van Coello af, die zelf door Moro gecreëerd was. De Spanjaarden zijn de Vlamingen opgevolgd. Op het schoone portret, ten voeten uit, van Isabella van Frankrijk, de laatste gemalin van Filips II, dat door den heer Spiridon te Parijs was ingezonden, heeft Moro in zekere mate het strenge karakter van de modellen, die zijn penseel afbeeldde, verzacht. Het kostuum zelf, dat eer Fransch is en vooral het fraaie, roode kleed geven der bevallige prinses een meer wereldsch uiterlijk. De hertog van Alva, grootmeester der Orde van het Gulden Vlies, nam op de tentoonstelling zijn aangewezen plaats in. Klaarblijkelijk naar het leven genomen, blijft de geduchte handlanger van Filips II niet beneden zijn reputatie. Dit is wél de van top tot teen geharnaste krijgsman met den commando-staf en de sjerp, dien de schilder had voor te stellen! In elk geval mag het doek, dat in het Museum te Brussel t'huis behoort, als zeer merkwaardig beschouwd worden, al is de toeschrijving aan Moro er van betwist. Daar we in de gelegenheid zijn geweest om het stuk te zien, dat wél voor echt wordt gehouden en dat zich tegenwoordig in Amerika bevindt, hebben we tusschen deze twee werken genoeg punten van afwijking ontdekt, om het in België achtergeblevene niet als een simpele copie te verwerpen. Het portret in borstbeeld door den tegenwoordigen hertog van Alva ingezonden, dat aan Willem Key wordt toegeschreven, geeft aan het personage een nog somberder uitzicht dan het vorige. De uitdrukking er van is inderdaad vervaarlijk en men vraagt zich af of de schilder niet zijn best heeft gedaan om die nog te onderstrepen, waarschijnlijk overeenkomstig het verlangen van zijn model. Onze fotografen toonen zich veel genadiger! Key schijnt voor de historie te hebben gewerkt.- De reeks geschiedkundige portretten voegt werken van zeer ongelijke verdiensten bijeen, waarvan vele, overigens eigenaardig en interessant, slechts op middellijke wijze in verband staan met het eigenlijke doel der tentoonstelling. Dit kan er nog door waar er sprake is van een Ridder van het Gulden Vlies, zooals Hendrik VII van Engeland, dat door het Oudheidkundig genootschap te Londen werd ingezonden, waarschijnlijk werk van een Engelschen schilder, of zelfs Vincentius van Gonzagua, hertog van Mantua, onder wien | |
[pagina t.o. 120]
| |
NEDERLANDSCHE MEESTER, 1600:
VINCENTIUS VAN GONZAGA, HERTOG VAN MANTUA EN VAN MONTFERRAT. (Keizerlijke Musea, Weenen) | |
[pagina 121]
| |
Rubens tot bloei ontlook en F. Pourbus roemruchtige werken schiep, maar wat komen hier Jacobus II van Schotland en Maria van Lorreinen, de ouders van Maria Stuart verrichten, een doek, dat door den hertog van Devonshire wordt tentoongesteld en Maria Stuart zelve in ‘witten rouw’ overigens een allerliefst portretje, dat aan Mrs Morrison behoort, of ook van Pantoja de la Cruz, het portret van Didier de Valmayor, ridder van Alcantara, dat in 1609 geschilderd werd en door de Ermitage te Petersburg is ingezonden en eindelijk dat van Hendrik III van Frankrijk, eigendom van den graaf de Gallard te Parijs, dat aan Clouet wordt toegeschreven? Eenige schoone portretten van Lukas Cranach den Oudere, behooren tot de zeer belangrijke inzendingen uit vreemde collecties en stellen eigenaardiger wijze alle hetzelfde personnage voor, Georg met den Baard van Saksen, geschilderd in 1534 (Kaiser Friedrich Museum te Berlijn en Museum te Leipzig); 1535 (Verzameling van Schleissheim), eindelijk nog een ander, zonder datum uit het Groot-hertogelijk museum te Gotha. Het museum te Leipzig zond bovendien nog van den zelfden schilder in, een heel mooi portret van Christiaan II, van Denemarken, van wien het bekend is dat hij in Vlaanderen is geweest, waar zijn gemalin, de zuster van Keizer Karel, is gestorven. Een ridder van het Gulden Vlies, niet geïdentifieerd, werd tentoongesteld door een afstammeling van den schilder, den heer L. von Cranach. Door het naast elkaar hangen op een zelfde paneel, danken twee portretten van hetzelfde personnage Jan van Wassenaer aan deze toevallige ontmoeting de determinatie van een hunner, en wel 't beste, dat in den Louvre thuis behoort. Er is hier sprake van den Seigneur à la médaille de la Vierge et de la Toison d'Or, vroeger door Camille Benoit aan Jan Mostaert toegeschreven. Opmerking verdient dat dit portret van dezen Ridder van het Gulden Vlies, op den kraag zijner chemisette de initialen I W geborduurd draagt. De uitleg hiervan geeft het andere portret uit het Museum te Arnhem: Johan van Wassenaer starf Ao 1523. Een teekening van de verzameling van Arras, waarvan een fotografie ter tentoonstelling aanwezig was, had sedert lang de kwestie kunnen oplossen. We zien ons nu wel gedwongen om deze opsomming te staken, maar we mogen toch niet verzuimen om onder de reeks beeldtenissen nog aan te duiden, het allerliefste portret van een jeugdigen edelman, dat deel uitmaakt van de collectie van den hertog van Anhalt te Woerlitz en waarschijnlijk met goede reden aan Lukas van Leyden toegeschreven wordt. Ook hier leest men op de chemisette van den man den naam, wit op wit geborduurd: Claes van Isen, d.w.z. Claes van Isendoren. Hieruit mag men afleiden dat het de gewoonte was om niet alleen de voorletters, maar den vollen naam der personages in den kraag van hun onderkleed te borduren.
Henri Hymans. (Wordt voortgezet). |