| |
| |
| |
| |
Kunstnijverheidsonderwijs
Toen kunst en ambacht zoolang van elkaar vervreemd waren geweest, dat zelfs het besef dat het ambacht kunst kan zijn, was verloren gegaan en deze nog slechts werd gezocht in wat men de ‘Schoone’ Kunsten pleegde te noemen, kwam, als in den uitersten nood, de herinnering boven aan andere tijden, waarin het onderscheid tusschen het nuttige en het schoone niet in zulke sterke mate bestond en de dagelijksche omgeving der menschen nog genoegelijk was om te aanschouwen, door den gekuischten smaak die eruit sprak en de rust en de overeenkomst die er was in de vele voorwerpen van zóó uiteenloopende bestemming als eene woning kan bevatten.
Hoe het zoo geheel anders had kunnen worden? Eén der redenen is reeds genoemd in het eenzijdig vereeren van de ‘Schoone’ Kunsten, de vrije schilder-, teeken- en beeldhouwkunst. Eenmaal een onvervreemdbaar deel van het groote kunstambachtsgebied, hebben deze zich als zelfstandige leden afgezonderd en in zichzelve kracht en ontwikkeling gezocht. Op het goed recht van deze zelfstandige positie zal niets worden afgedongen, maar te betreuren is het, dat zulk eene afscheiding moest samengaan met het langzaam maar zeker verval van het ambacht, dat ten slotte als minderwaardig in den hoek werd gezet en zoo laag kon zinken, dat zelfs de naam ‘ambacht’ eene beteekenis verkreeg die wees op een arbeid van minder gehalte, die met kunst in geen geval iets uitstaande had. Maar ook de ontwikkeling van de machinale nijverheid kan haar aandeel in het verval van het kunstambacht hebben gehad. Het is alsof de mensch zooveel van zijn kracht aan technische ontwikkeling heeft afgegeven, dat het gevoel voor het schoone eronder is gaan lijden, tot het zoover was gekomen dat hij met schrik ontwaarde, dat het hol en leeg om hem was geworden en er iets ontbrak, wat wist hij niet, maar iets dat rust en genoegen geeft na inspannenden geestelijken arbeid en dat in hooge mate aanwezig was in de woningen van vroeger eeuwen, zelfs nog in die van eigen overgrootouders.
| |
| |
Er zijn er, die beweren dat wij thans staan voor eene herleving van het kunstambacht en het is zeker te hopen dat zij, die aldus spreken, eenmaal in het gelijk zullen worden gesteld. Het is niet te ontkennen, dat er in onzen tijd kunstnijveren worden gevonden die in hun arbeid eene zuiverheid van opvatting toonen, waaraan wij ontwend zijn geraakt. Maar dat die zuivere arbeid er is, mag niet als voldoende gerekend worden; hij moet, om eenmaal tot den wederopbloei van het kunstambacht te kunnen leiden, gemeenzaam zijn geworden aan alle kunstnijveren en erkend door het publiek, dat, opgevoed in modegedoe en minwaardigen opschik, voorloopig vreemd staat tegenover dien zuiveren arbeid, die zoozeer afwijkt van den bestaanden dat aan een vergelijk moeielijk kan worden gedacht. Hoe dit dan te bereiken is? Een middel om betere inzichten omtrent het kunstambacht te verbreiden is zeker te vinden in de stichting van kunstnijverheids-musea, waar schoone gebruiksvoorwerpen uit vroeger dagen op oordeelkundige wijze onder de oogen van velen worden gebracht. Hierdoor kan het mogelijk zijn in een tijd, waarin geene traditie meer bestaat, nieuwe aanknoopingspunten te vinden en, studeerende op het oude, het nieuwe te ontdekken. Toch heeft deze studie van het oude maar al te lang haar doel gemist. Waar het zooveel gemakkelijker is zich met uiterlijke vormen tevreden te stellen, dan te zoeken naar de grondslagen die aan deze vormen hunne waarde verleenen en deze aan te passen aan de behoeften van eigen tijd, heeft de historische stijlenstudie maar al te lang geleid tot een geestdoodend navolgen van wat eenmaal schoon en zinvol was en voor geruimen tijd aan meer ernstigen, maar wellicht minder innemenden, arbeid den weg afgesneden. Voor het kunstambacht is het een geluk, dat er werkers zijn gevonden die zich aan dezen zoeten arbeid hebben ontworsteld en door den uiterlijken vorm heen hebben trachten te zien naar den aard der dingen. Aldus van-meet-af-aan beginnende, trachten zij hun
kunstambacht te reconstrueeren en in hunne verder strekkende wenschen, langs wélomlijnde wegen, het kunstnijverheidsgehied opnieuw te bevestigen.
Gelijk de kunstnijverheidsmusea het oude ten voorbeeld kunnen stellen aan nieuwen arbeid, kan het kunstnijverheidsonderwijs de regelen leeren die aan dezen arbeid ten grondslag liggen en voor gedachtenloos volgen en persoonlijke willekeur een vast gegeven in de plaats stellen, dat, eenerzijds genoeg omlijnd om voor uitspattingen te behoeden, toch anderzijds ruimte laat voor velerlei groei. Daarnaast kan het de beteekenis van den hedendaagschen zuiveren arbeid in het licht stellen en het publiek helpen opvoeden in waardeering voor het beste werk van onzen tijd. Aldus beschouwd heeft het kunstnijverheidsonderwijs een tweeledig doel: een nieuw geslacht kunstnijveren helpen opvoeden, die in woord en daad eenmaal hun
| |
| |
kunstambacht als goede gildebroeders zullen hebben te dienen en de grondslagen waarop de kunstambachten berusten verbreiden en populariseeren, om in vele kringen de waarde van schoonen en nuttigen arbeid in het licht te stellen en de belangstelling voor het herlevende kunstambacht op te wekken.
Hoewel het woord kunstnijverheid misschien niet al te gelukkig is gekozen geeft het toch de bedoeling, die men ermede in het licht wil stellen, vrij goed weer. Verstaat men onder kunst, in de beeldende kunsten, den zich in bewuste schoonheid uitenden weerklank van het reëele tegen het menschelijk sentiment en onder nijverheid het technisch bedrijf, dat eene goede uitvoering bezorgt aan den doeltreffenden vorm, dan zullen in de kunstnijverheid bewuste schoonheid, doeltreffendheid en goede uitvoering een rol vervullen en zal het kunstnijverheidsonderwijs, naast die paedagogische eischen welke aan alle onderwijs ten grondslag liggen, met deze factoren rekening hebben te houden.
Bewuste schoonheid is genoemd als de weerklank van het reëele tegen het menschelijk sentiment. Er wordt dus verondersteld dat er sentiment is en waar dit niet het geval mocht zijn zal de schoonheidsfactor niet voldoende naar voren kunnen komen. Onder het reëele wordt alles verstaan wat als vorm of verschijnsel waargenomen kan worden, ook wat zich als vaststaanden vorm kan worden gedacht. Plant, dier en mensch, sneeuwvlok en kristal, het zonnespectrum en het palet van den herfst, het spel der golven en het buigen der korenaren, steen, ijzer en hout, regelmatige vlakken en stereometrische lichamen worden dus als reëel beschouwd. Of ze schoon zijn is moeilijk te zeggen, maar de mensch, als gevoelsmensch, aanschouwt ze en ziet er schoonheid in. Ze maken op hem een indruk, soms geheel verschillend van hun uiterlijken vorm, ze klinken na op zijn gevoel en wie de gave heeft van dezen naklank draagt in meerdere of mindere mate een kunstenaarsziel in zich. Maar hij, die kunst zal hebben te geven, gaat verder. Hij heeft niet alleen de gave van den weerklank, maar ook die om dezen weerklank te herleiden tot beelden van eigen schepping, beelden van organische éénheid, die hij op concrete wijze tot uitdrukking kan brengen. Wat onbewust aanwezig was, komt in den kunstenaar tot bewustheid en zal, omgezet in schoonheidsvorm, bij den beschouwer, die ontvankelijk is voor de kunst van den ontwerper, gewaarwordingen oproepen welke overeenstemming vertoonen met die, welke de kunstenaar ontving toen zijn sentiment werd bewogen.
Toch is er verschil in de wijze waarop de schoonheid tot uitdrukking kan worden gebracht. In het beste geval zal de uitdrukkingswijze van den kunstenaar het algemeen menschelijke inhouden en zijne kunst zal dan onaantastbaar zijn, daar er datgene in natilt wat allen voelen en denken,
| |
| |
maar hun, onbewust als zij het in zich hebben, door hem tot klaarheid wordt gebracht: dit is de kunst van alle tijden en alle landen. Dan volgt die uitdrukkingswijze welke zich aansluit aan de strooming van den tijd en die een karakteristiek beeld van dien tijd schept: dit is de stijl van het kunsttijdperk, de historische stijl. Daarop laat zich eene uitdrukkingswijze denken van een bepaalde groep kunstenaars die, in een tijd zonder wélomlijnde kunstbegrippen, toch in eenzelfde lijn voelen en denken en aldus werken voortbrengen die naar eene zelfde grondgedachte heenwijzen: een toestand, die wellicht eenige overeenkomst vertoont met dien, waarin onze kunstnijverheid zich bevindt. Ten slotte komt de zichzelven op den voorgrond stellende kunstenaar, die niet zijn werk geeft om zijn werk, maar om zijn persoon, dien hij met hinderlijke aanmatiging naast en boven zijn arbeid uitschuift.
Er is dus eene meer algemeene en eene meer bizondere schoonheid in de kunstnijverheid en het kunstnijverheidsonderwijs zal zich zooveel mogelijk aan de eerste hebben te houden. Waar echter de schoonheid verband houdt met het menschelijk gevoel en het gevoel eene gave is, zal het onderwijs zich hebben te beperken tot het zoo mogelijk ontwikkelen van deze gave, tot het wijzen der wegen waarlangs zij in kennis kan komen met het reëele en tot het proefondervindelijk toonen van de gevolgen, die uit een contact van beide kunnen ontstaan. Zoo zal, om een voorbeeld te noemen, het kunstnijverheidsonderwijs kunnen wijzen op de wegen waarlangs zich een plat vlak systematisch laat indeelen, of een lichaam laat ophouwen; het zal de aandacht kunnen vestigen op de middelen die ter versiering van dit vlak of dit lichaam aanwezig zijn; het zal in toepassingen de resultaten kunnen laten zien van zulk eene wéldoordachte versierde samenstelling; maar de gave, om zich een eigen indeeling, ophouw of versiering te denken, kan het onderwijs niet geven. Wie deze gave bezit, kan het onderwijs helpen haar te ontwikkelen, wie ze niet heeft, kan het behoeden voor ongepastheden, maar een kunstenaar vormen gaat boven zijn macht en het mag tevreden zijn wanneer het aan deze vorming zijn aandeel heeft gehad - de kunstenaar toch wordt geboren.
Wanneer het kunstnijverheidsonderwijs zich echter alleen had op te houden met geboren kunstenaars, zou haar leerlingental zeker al heel gering zijn. Het is daarom gelukkig dat de kunstnijverheid, naast de zeer enkele uitverkorenen, behoefte heeft aan een aantal kunstvaardige werkers, die in het gevolg van de meesters hun kunstvak zullen beoefenen, steunende op de beginselen die het onderwijs hun kan verstrekken en leerende van den arbeid der meer begenadigden. Deze kunstnijveren van de tweede soort zijn dus volgelingen, maar volgelingen van een goed gehalte. Geen in den zin van platte namakers, die zonder eigen studie de gedachten van anderen tot
| |
| |
hun voordeel exploiteeren, maar denkende werkers, die goeden arbeid kunnen leveren. Gelijk de geboren kunstenaars zich pas dan in hunne volle waarde zullen toonen wanneer ze de schoolsche regelen hebben afgeschud en in het algemeen menschelijke zichzelve hebben gevonden, zullen de volgelingen zich met meer kracht aan deze regelen blijven vasthouden en daardoor voor afdwalingen worden behoed. Daarom brengt de ontwikkeling van het schoonheidsgevoel in het kunstnijverheidsonderwijs zulk eene groote verantwoordelijkheid met zich en is het zoo gevaarlijk niet genoegzaam gefundamenteerde opvattingen op te dringen. Het onderwijs zal zich hebben te beperken tot het bekendmaken van die algemeene wetten, welke aan de ontwikkeling van het schoonheidsgevoel, in velerlei zin, bevorderlijk kunnen zijn en het kan zijne leerlingen in de gelegenheid stellen zich binnen de grenzen dezer wetten uit te spreken, om hare beperkende waarde in het licht te stellen en te wijzen op de ruimte die ze toch laten aan de individueele vrijheid.
Naast de bewuste schoonheid staat de goede uitvoering. Ze is zoo innig met de eerste verbonden, dat het meermalen moeielijk valt te zeggen waar de bekoring, die van de schoonheid uitgaat, ophoudt en die van de goede uitvoering begint. Toch zal de laatste niet de baanbrekende factor voor de kunstnijverheid kunnen zijn, hoe belangrijk ook haar aandeel is en hoe zeer haar gemis wordt gevoeld. De goede uitvoering is meer de leidster, die het ontwerp houdt binnen de grenzen van het mogelijke en betamelijke en, waar de kunstnijverheid zich voor een goed deel bezighoudt met het tot stand brengen van gebruiksvoorwerpen, is zij tevens de factor welke dit gebruik voor een goed deel mogelijk maakt, terwijl zij een gevoel van welbehagen en tevredenheid bij dit gebruik opwekt, dat van veel invloed is op het genoegen dat het kunstnijverheidsvoortbrengsel kan verschaffen, ook op de materieele waarde die het vertegenwoordigt. Waar de goede uitvoering zulk een rol van heteekenis in de kunstnijverheid speelt een rol die bij de meer decoratieve kunstambachten, waar ontwerp en uitvoering in één hand zijn, nog grooter is, zoodat eene tekortkoming dezerzijds zich hier direct op de schoonheid zal wreken is de vraag gewettigd in hoeverre het kunstnijverheidsonderwijs met deze goede uitvoering, dus met de practijk der kunstambachten, rekening heeft te houden.
Zonder iets af te dingen op de waarde van het teekenen, is het toch niet te ontkennen dat, vooral in het kunstnijverheidsonderwijs, het teekenen de vakbeoefening te veel op zijde heeft gedrongen. Zondert men die kunstambachten uit, hij welke het zijn direct aandeel heeft in de uitvoering, gelijk dit bij de grafische kunsten het geval is, l)ij de decoratieve teeken- en schilderkunst, dan is het teekenen de schakel die de gedachte aan de uitvoering bindt, het middel om van het eerste tot het tweede te geraken. Het ligt
| |
| |
dan ook niet in de lijn van het teekenen om een natuurgetrouw beeld van de gedachte op papier te brengen, wél om in een overeengekomen taal van lijnen en kleuren al datgene aan te geven, wat leiden kan tot eene uitvoering die met de bedoelingen van den ontwerper overeenstemt. Bij die kunstambachten welke zich op een plat vlak afspelen of welker voortbrengselen zich nagenoeg in een plat vlak bewegen, is zeker eenige overeenstemming tusschen teekening en voorwerp te verkrijgen; maar toch slechts van verre, want geen teekening vermag de werking van het natuurmateriaal weer te geven en kan de omstandigheden in het spel brengen, waaronder het voorwerp zich, na zijne bestemming bereikt te hebben, zal vertoonen. In veel sterker mate wijkt de teekening af van de werkelijkheid waar de kunstnijverheid het gebied der ruimtekunst betreedt. Het verband is hier maar zeer los en men behoeft waarlijk niet ver te zoeken, om zich het groot vertrouwen in de teekening op de uitvoering te zien wreken. Al wordt er misschien niet te veel geteekend, dan toch wordt er op de teekening, als teekening, te veel vertrouwd. Men is haar gaan beschouwen als doel, waar ze slechts middel mocht zijn en daardoor hebben we voor een goed deel verleerd door de teekening heen te zien en, al teekenende, steeds de werkelijkheid voor oogen te hebben. Het is aan te nemen dat dit laatste, in alle consequenties doorgevoerd, een eisch is die boven het menschelijk kunnen uitgaat; maar dit neemt niet weg dat ernaar getracht kan worden en dat het goed geloof in de teekening plaats kan maken voor de kennis van datgene waarom het gaat. Daartoe is noodig verbeeldingskracht en, waar ook deze te kort schiet, de hulp van perspectief en model; maar de meeste waarde zal toch de uitvoering hebben, daar zij bijna alle omstandigheden in zich bevat die het ontwerp doen zien in zijne werkelijke waarde. Het is dan ook zeker niet overdreven de uitvoering aan het kunstnijverheidsonderwijs te verbinden, in
zooverre de mogelijkheid hiertoe bestaat en de doeltreffendheid ervan mag worden aangenomen.
Toch is het wenschelijk er op te wijzen, dat de behoefte aan de uitvoering in het kunstnijverheidsonderwijs van tweeërlei aard kan zijn. Zij, die de meer decoratieve kunstambachten beoefenen, vereenigen gewoonlijk ontwerper en uitvoerder in zich en zullen de techniek in alle deelen hebben te beheerschen. De beoefenaars van de meer technische kunstambachten zijn in weinig gevallen én ontwerper én uitvoerder, daar het zuiver technisch werk van den uitvoerenden arbeid aan de handen van speciale uitvoerders kan worden toevertrouwd. Deze nijverheidskunstenaars zullen, evenals de ontwerpers-uitvoerders, de techniek van hun kunstambacht hebben te kennen, ook aan de uitvoering hebben deel te nemen, maar reden om een onevenredig groot deel van hun studietijd aan deze uitvoering te wijden bestaat niet.
| |
| |
Daarom heeft hel kunslnijverheidsoiulerwijs behoefte aan de volledige kunstwerkplaats voor de ontwerpers-uitvoerders in de meer decoratieve en aan de proefwerkplaats voor de ontwerpers-teekenaars in de meer technische kunstambachten. In dit laatste geval is de uitvoering eenerzijds het controle-middel op de teekening en licht deze in velerlei opzicht toe, anderzijds brengt ze den teekenaar in onmiddellijke verbinding met de techniek, zoo wat het materiaal betreft als de werkwijzen, waartoe dit materiaal zich leent.
In direct verband met de uitvoering kan het modelmaken genoemd worden. Het zien in de ruimte toch eischt jarenlange oefening, zelfs hij hen die met de gave ervan geboren zijn en dat deze oefening niet ongestrafd verwaarloosd kan worden, bewijst de foutieve ruimtewerking van zoovele ontwerpen die wél op papier, maar niet in werkelijkheid gedacht zijn geworden. Voor dergelijke ontgoochelingen kan het modelmaken voor een deel behoeden en daarom is het wenschelijk dat vaardigheid in handenarbeid, boetseeren, hout- en gipssnijden ook wordt verkregen door vele aanstaande nijverheids-kunstenaars, die, zonder juist tot de beeldhouwers te behooren, met ruimtekunst iets uitstaande hebben. Wanneer het kunstnijverheidsonderwijs hen in de gelegenheid stelt zich te oefenen in het schetsmatig weergeven, in tastbaren vorm, van wat zich op het papier niet volkomen voor hun voorstellingsvermogen laat ontwikkelen, dan zal hun teekenarheid op hechter grondslag rusten en zullen ze de tekortkomingen in dien arbeid aan het model kunnen toetsen.
De doeltreffendheid houdt zoowel met de bewuste schoonheid als met de goede uitvoering verband. Men kan zich moeielijk een gebruiksvoorwerp voorstellen, dat schoon is zonder daarbij doeltreffend te wezen. Omgekeerd kunnen voorwerpen, die het toppunt van doeltreffendheid hebben bereikt, somtijds een indruk maken die aan bewuste schoonheid nauw verwant is. Men behoeft zich slechts die zoo doeltreffende werktuigen van landbouw en scheepvaart, die wapens en gereedschappen voor den geest te halen, welke door een zeer lang gebruik hun juisten vorm hebben gevonden, om de schijnbare overeenkomst tusschen bewuste schoonheid en doeltreffendheid te ervaren. Het is met die vormen als met de natuurvoortbrengselen, die zijn zooals ze wezen moeten, omdat eene eeuwenlange constructie ze heeft opgebouwd en vervormd tot ze geheel aan hun doel konden beantwoorden. Hel zal dan ook zeker in het belang van het kunstnijverheidsonderwijs zijn om, naast deze natuurvoortbrengselen, op doeltreffende werktuigen en gereedschappen de aandacht te vestigen, ten einde de groote waarde van een lang en gestadig ontwikkelen van eene constructieve grondgedachte in het licht te stellen.
Het in de hoogste mate voldoen aan de eischen van het gebruik brengt met zich eene overeenstemming tusschen vorm en inhoud en het mag der
| |
| |
moderne kunstnijverheid als goede eigenschap worden aangerekend, dat zij ernaar streeft de beteekenis van den vorm in den vorm tot uitdrukking te brengen. In hoeverre haar streven in deze kan gaan is echter eene vraag die voor verschillenden uitleg vatbaar is. De beteekenis van den vorm toch kan men in de kunstnijverheid op tweeërlei wijze opvatten. Men kan zeggen dat de vorm de materieele constructie heeft te omschrijven en elken vorm, die dit niet op directe wijze doet, verwerpen. Maar men kan ook verband zoeken tusschen den vorm en den geestelijken ophouw en trachten in den vorm dezen in het licht te stellen. In het laatste geval zal het meermalen voorkomen dat het koele verstand niet bevredigd is, in de eerste dat het schoonheidsgevoel met de opvatting in strijd komt. Waar hier de waarheid ligt, is moeielijk te beslissen en het karakter van den kunstnijvere zal in deze het laatste woord hebben te spreken. Is hij meer gevoelsmensch, dan zal hij zeker in zijne vormen een taal spreken, waarin hij zijn gevoel tot uitdrukking tracht te brengen en als goed nijverheidskunstenaar zal hij zich daarbij niet bezondigen aan materiaalverkrachting en slechte werkwijzen of de practische bruikbaarheid met voeten treden. Is hij meer verstandsmensch, dan zal hij aan de materieele constructie den voorrang geven. Is hij beide, dan zal hij de ware nijverheidskunstenaar zijn, die reeds in den oorsprong zijner gedachten het ontwerp aan de materie bindt en in den geestelijken opbouw én het materiaal én de goede werkwijzen blijft beheerschen. Het kunstnijverheidsonderwijs zal de doeltreffendheid in veelzijdigen zin hebben te leeren en in de historische stijlen zeker de noodige aanknoopingspunten vinden, om na te gaan hoever het menschelijk vermogen het in het vereenigen van gevoel en verstand heeft kunnen brengen.
De kunstnijverheid heeft dus datgene voort te brengen wat schoon, doeltreffend en goed is. Het kunstnijverheidsonderwijs zal met deze factoren rekening hebben te houden door gevoel, verstand en handvaardigheid te ontwikkelen. Het zal dit niet alleen hebben te doen ten opzichte van hen die als lid van het gilde eenmaal de kunstnijverheid zullen dienen, maar ook van die groote schare belangstellenden welke gebruik kunnen en zullen maken van hare voortbrengselen. Waar waardeering ontbreekt, wordt zuivere arbeid op den duur onmogelijk en waar het publiek, vooral het koopkrachtige, koud blijft voor de herlevende kunstamhachten, wordt de zuivere werker langzaam maar zeker moreel en materieel vernietigd. Het zou daarom te wenschen zijn dat velen hunne opvoeding niet voltooid achtten alvorens, naast hunne geestelijke educatie, ook den smaak voor de dingen hunner dagelijksche omgeving tot ontwikkeling te hebben gebracht en het is vooral de vrouw, als bestuurster en onderhoudster der woning, die hierin op den voorgrond kan treden. Niet te ontkennen is het dat het moderne
| |
| |
meisje zoogenaamd veel aan kunst doet, maar het terrein is beperkt. Muziek vindt algemeene beoefening, wellicht meer dan noodig is en oorbaar, de vrije teeken- en schilderkunst zijn zeer gezocht. Toch vraagt men zich met verwondering af, hoe de zin voor de eene kunstuiting kan samengaan met algeheele afwezigheid van waardeering voor de andere. De groote meesters der toonkunst worden vereerd in eene omgeving, die meermalen met elk begrip van schoonheid en goeden smaak in strijd is. Schilderijen worden al te dikwijls opgehangen in vertrekken, waar alle gevoel voor verhouding, vorm en kleur ontbreekt. Vanwaar dat gebrek aan zin voor het eenvoudige, dat ontkennen van de waarde der dingen onzer dagelijksche omgeving, bij zooveel geestelijke ontwikkeling en kunstappreciatie? Het antwoord op deze vraag ligt mischien opgesloten in het feit, dat de kunstnijverheid geen traditie meer heeft, dat de mensch jaren lang in kunstwaardeering moet worden opgevoed om zich van zijn gevoel hewust te worden. De kunstnijverheid is niet meer de volgende schakel van een wélgesloten geheel en hare taak is daardoor eene moeielijke. Noch de navolging van een uiterlijken vormendienst uit de historische stijlenreeks, noch de wisselvalligheden van den op den voorgrond geschoven persoonlijken smaak kunnen bevrediging schenken en de erkende grondslagen voor eene eigen kunst onthreken vooralsnog. Wél zijn er enkele hoogstaande nijverheidskunstenaars, die diep gevoelen wat er aan hapert en misschien in hun arbeid reeds den weg laten doorschemeren waarlangs de kunst weer kan komen in het ambacht onzer dagen, maar jaren zullen nog moeten verloopen aleer hun streven tot eene gemeenschapsuiting is aangegroeid.
Daarbij is voor het kunstnijverheidsonderwijs eene schoone taak weggelegd. Naarmate de denkbeelden groeien zal het op hechter grondslagen gaan rusten en, wanneer het zich niet met zichzelf afzondert, maar met de noodige omzichtigheid deel neemt aaivde wassende beweging, wanneer het onderzoekt wat zuiver is en levensvatbaar in den arbeid der leidende kunstenaars, dan zal het zijn deel kunnen hebben aan de vorming van een nieuw geslacht kunstnijveren en in steeds wijder kring belangstelling voor hun arbeid kunnen wekken. Eene nieuwe kunstnijverheid op te bouwen is de taak van de besten onder de uitvoerenden, het verbreiden en populariseeren van hare grondslagen behoort tot de taak van het kunstnijverheidsonderwijs.
C.W. Nijhoff.
| |
| |
HANGLAMPEN.
H.P. BERLAGE Nz.
BLANK GESMEED IJZEREN HAARD H.P. BERLAGE Nz.
|
|