Slechts vindt men er een aantal werken uit zijn school. Een vrouwenportret van Nicolaes Maes is uit diens laatste, minst aantrekkelijke periode en vertoont dus geenszins Rembrandt's invloed. Meer uitgesproken vindt men dien invloed in een manskop van Hoogstraten. Een buste van een jongen man die vroeger voor een Rembrandt gold, is van Aert de Gelder. Van oudere portretten in deze verzameling is vooral opmerkelijk een vrouwenportret van N. Neuchatel (uit het jaar 1561) - met zijn onbevangen, trouwhartige uitbeelding, wel een kontrast met het bovengenoemde werk van Maes. Een gesigneerd en gedateerd werk van den zeldzaam voorkomenden Michiel Sweerts is van kunsthistorisch belang.
Van de Hollandsche landschapsschilders vindt men er van Goyen met een heuvelachtig landschap met uitzicht op de zee, dat uit de jaren tusschen 1630 en 1640 moet zijn. Er zijn vijf Jacob Ruysdael's waarvan de schrijver er echter slechts drie voor echhoudt: een bergachtig landschap en twee bleekerijen met het gezicht op Haarlem van af de duinen bij Overveen. Van A. van Everdingen is er een landschap met waterval. Er zijn voorts werken van Salomon Ruysdael, Wouwerman, Jan van de Capelle (een zeegezicht met een valsche signatuur van Rembrandt en daarom vroeger aan dezen toegeschreven). Er zijn verder twee A. van Ostade's, werken van Jan Miense Molenaer, Benjamin Guyp, (een groot ruiterstuk aan Aelbert Guyp toegeschreven is een oude kopie), Jan Steen, G. Terborch, C. Netscher e.a. Goed vertegenwoordigd zijn ook de groep der Italianizeerende Hollanders en die der stillevenschilders.
De plaatsing in ver uiteenliggende lokaliteiten der Akademie laat, naar den schrijver mededeelt, te wenschen over,
Het bovengenoemde tijdschrift brengt nog een geïllustreerd opstel over Nederlandsch-Indische Kunst door Anna L. Plehn, en wel naar aanleiding van dein October j.l. gehouden tentoonstelling, door den directeur van het Kaiser Wilhelm-Museum te Krefeld, Dr Deneken, met behulp van een deskundig komité in zijn museum ingericht en in Onze Kunst reeds in korrespondentie uit Krefeld besproken.
In de Kunstchronik behandelde onlangs Jaro Springer de vraag, welke episode uit het Nieuwe Testament op Rembrandt's Honderdguldensprent is voorgesteld. Eenige schrijvers zooals A. Jordan en Max Schmid hebben de oude betiteling ‘Christus de zieken genezend’ als onjuist verworpen. Zij meenen dat Rembrandt het vijftal feiten uit het 19e kapittel van Mattheüs heeft willen afbeelden: de genezing der zieken, het tot zich roepen der kinderen, de terechtwijzing der apostelen, de vermaning van den rijken jongeling, het ijveren der farizeeërs. Jaro Springer betoogt dat de oude naam ‘Christus de zieken genezend’ de juiste is.
In een later nummer van hetzelfde weekblad bestrijdt Rudolf Schrey Springer's meening, die tegen de thans overheerschende indruischend, echter volgens Schrey niet voldoende door argumenten wordt gesteund. De redaktie van de Kunstchronik komt bij dit verschil van meening met een verstandig woord tusschenbeiden, zij vraagt: Zou Rembrandt werkelijk bij het scheppen van zijn bijbelsche voorstellingen de Heilige Schrift zelve ter hand genomen hebben, om dezen of genen tekst letterlijk in beeld te brengen? Is niet veeleer aannemelijk, dat een zoo machtig en bijbelvast meester de stof die hem vervulde, naar eigen zin vormde, vereenigde, ordende? Hebben daarom niet alle uitleggers misschien evenzeer gelijk?
In het Rembrandtheft van de Galerien Europa's (uitgave Seemann, Leipzig) heeft onlangs Rudolf Wustmann trachten aannemelijk te maken, dat er een wezenlijk verband zou bestaan tusschen de Kunst van Rembrandt en het Tooneel van zijn tijd.
Zijn ‘ontdekking’ wordt thans door denzelfden schrijver in de Kunstchronik nader uitgewerkt. Rembrandt blijkt daar door Vondel's Jozef-drama's zoo sterk beïnvloed, dat b.v. de twee schilderijen, waarop hij de geschiedenis van Jozef's bloedigen rok heeft in beeld gebracht, eigenlijk niet anders dan illustraties zijn van de betreffende tafereelen uit Vondel's Jozef in Dothan. Ook Vondel's