| |
| |
| |
| |
Kunstberichten van onze eigen correspondenten
Uit Amsterdam
Tentoonstelling in Arti
Het merkwaardige van deze voorjaarstentoonstelling is, dat zij de buitengewone werkzaamheid der leden aan het licht brengt: het aantal inzendingen was zoo ruim dat een splitsing noodzakelijk werd en er dezen keer twee tentoonstellingen achtereenvolgens worden gehouden. De beoefening der schilderkunst is dus in welvarenden staat, want ook met een nauwer wegen van het gehalte der zich als kunstwerken aandienende producten heeft de toelatingscommissie dien stortvloed niet kunnen keeren. We hebben bij officieele tentoonstellingen een peil van kunst-gehalte te aanvaarden met een inschikkelijkheid van oordeel als bij het bezoek aan een goeden kennis-schilder wien men in vriendelijke gezindheid gaarne een gunstig woordje over zijn werk zegt; ook wel als hij een keuring over de genoegzame kans tot aftrek bij de liefhebbers. Met eenigen goeden wil is er in het meerendeel schilders-producten wel wat te vinden tot waardeering, hier om deze, ginds om die kwaliteitjes. Alleen is het een wat taaie bezigheid in die algemeene gelijkwaardigheid à peu près, de subtiele gradatie's der onderscheidenheden na te sporen. 't Geeft altijd een stemming van gemelijkheid; bij den aanvang van dit aanduiden weet men niet waar het eind zal zijn. Kortweg gezegd was er in gedeelte A van deze tentoonstelling zoo goed als niets, dat een verrassende verschijning was.
Er was een Breitner - daar waren er al zooveel op tentoonstellingen, die deze wel in de herinnering zullen terugdrijven; alleen was hierin opmerkelijk, dat er sporen vielen waar te nemen van ontwikkelende jonge neigingen bij dezen waarachtigen, grooten schilder. Ik vond er een trachten naar verfijning en mij dunkt dit al een heuchelijk feit, in afwachting van verdere uitkomsten. Verster zond dezen keer een minder gelukkige proeve van zijn energieke zelfherziening en zelfbeheersching: eieren in een houten nap staande op een zinken plaat, tegen een witten achtergrond. Iets meer coulantheid in die zorgzaam bestuurde techniek en een grooter aanhouden der onderdeelen in samenvatting van het geheel liet zich hier wenschen. Een tegenstelling met dit werk vormde een interieur van Mevr. Bisschop-Robertson, een schilderij met zware kleurintonnatie, waarin zwart en bruin de hoofdnoten waren; massieve kleuren, vast aaneen geschoven maar met veel diepte en klank. Witsen kwam niet voordeelig uit met zijn stadsgezicht, zeer uitvoerig wel, maar als met een geduld in uitvoerigheid, dat al te zwaar leunt op de waarde van ieder te verwerken brok. Een zee van Tholen was er zeer belangwekkend; wat kleurloos en de lucht te slap, maar toch imponeerend met een beschaving in het sobere en een ernstige verdieptheid in de bewegingen van een golvende zee. Een zeer groot stuk van Hart Nibbrig kreeg waarlijk dezen keer een plaats in de eerezaal. Me dunkt een satisfactie voor dezen overdroten strever, die in tegenstelling met het legio geheeten niet-onverdienstelijke schilders, weet wat hij wil en met zijn overtuiging niet transigeert. Een zeer kleurig
| |
| |
gewild-stout schilderij van Monnickendam was uit een ander vaatje van schilderkunstbeoefening getapt. Maar zulk koloristisch geschal is toch werkelijk al te rumoerig om genietbaar te zijn.
Een bezadigder werker is dan weer Briët met zijn Noord-Brabantsch binnenhuis; een deugdelijk schilderij, een zeer eerzaam stuk werk, wel gekund ook; toch is met dat vlijtig afzien van alle eigenaardigheidjes om ze kostelijk te penseelen, het geen geheel met een bepaalde werking geworden.
Een opvallende merkwaardigheid van deze tentoonstelling was een klein damesportretje van Veth; een portret waarin hij wel van het kostbaarste uit zijn positieve kwaliteiten heeft neergelegd, een zuiver, gaaf werkje van een vloeiende exactheid. Karsen had een eigenaardig schilderijtje: een dorpskerkje te pronk gezet in een landschapje met een venijnig buiïg luchtje; wel wat te onnoozel om de macht van bekoring uit te oefenen. Een teekening van Bauer was er ook, om niet veel over te zeggen, maar van Hoytema was er een krachtig, scherp geteekende Cactus. Een ydillisch landschap van Molyn, van een wel wat artificieele wazigheid en te berekend kleur-aspect, Goudvisschen door Dysselhof, van een uitmuntende vaardigheid, waarmêe eigenlijk alles gezegd is. En hiermede zij de opsomming gestaakt, zonder nog andere noemenswaardige te kort te willen doen. Wie weet nu welke verrassingen afdeeling B. van de ledententoonstelling brengt.
| |
Tentoonstelling de Zwart
De Zwart had een kleine tentoonstelling van schilderijen en teekeningen in de kunstzaal Van Gogh. De Zwart is een schilder met moeielijk te bepalen verdiensten. Bij het erkennen van zijn kwaliteiten spreekt de waardeering zich echter zelden zonder voorbehoud uit. Niet om fouten of tekortkomingen, - waar zijn die niet op te merken. - maar omdat die kwaliteiten nog te veel betóónd worden in zijn werkwijze, te zeer in het uiterlijk gelegen zijn. Hij heeft een zekere kordate schildermanier, en verstout zich gaarne tot het opzetten van krasse kleuren. Daardoor pakt zijn werk bijna altijd op het eerste gezicht. Hij is als een virtuoos met een flinken aanslag, maar de toonen zijn te schielijk afgebroken. Hij houdt van een teekening met beslist neergeschreven lijnen en een stevig gevoedde schildering. Maar zonder dat daarbij nog sprake mag zijn van een uiterlijk krachtvertoon, lijkt me die weifelloosheid van doen toch niet de zuivere uitkomst van een voldongen overtuiging, is er uit die zwaar in kleur gezette peinture niet de volle weerklank te vernemen van uitbrekende schilderschrift. De schilderijen van De Zwart zijn meermalen te rauw van kleur, zij zijn zelden uit de verf. Het blijft bij een aanduiding, niet luchtig of geestig, maar te zwaar opgeladen met kleur Een oud schilderij op deze tentoonstelling: een Zanderij met eenige schuiten in een water op den voorgrond, gaf een goed denkbeeld van de Zwart's hoedanigheden, deed echter ook gewaar worden de oorzaken waarmêe hij meest altijd onvoldaan laat. Het was als schilderij van een behagelijk geheel, mooi gebouwd en levendig in zijn kleurtegenstellingen, met het vaste geel van het zand, de warme gebrande Siennakleuren der schuiten, en schallende blauwe kleurnooten in water en lucht. Maar op te merken viel, dat in sommige gedeelten de lichtpartijen te weinig substantie hadden, de schaduwpartijen daartegenover te stoffelijk waren, - te dik van kleurwezen. De Zwart's werken zijn over 't geheel kloek
ondernomen, maar niet gevoelig doorgevoerd. Zeker heeft hij al wel genietbare dingen gemaakt, maar, dat de inspanning nu ingetogener en het streven zich verinnigen mocht, zou de verdere ontwikkeling van dezen schilder, geloof ik, wel ten goede komen.
W.S.
| |
Uit Antwerpen
Tentoonstelling Hendr. Luyten kunstzaal Forst van 28 april tot 17 mei 1906
Vier jaar lang heeft Luyten gezwegen - d.w.z. is hij niet meer in 't openbaar met een
| |
| |
tentoonstelling van eigen werk opgetreden. Des te hooger was onze verwachting thans gespannen - en, dit willen we al dadelijk zeggen: werd niet teleurgesteld.
Luyten schijnt thans voor goed zijn eigen weg gevonden te hebben en rustig door te werken, in het zelfbewuste bezit van zijn volledig ontwikkelde gaven.
Tot vóór enkele jaren was er bij hem, dacht ons, nog eenigen twijfel, nog eenig aarzelend zoeken te bespeuren. Wie weet onder welke literaire aanprikkelingen trachtte hij soms te werken op onze teergevoeligheid, op ons mededoogen. Maar van huis uit scheen hij daartoe niet geroepen: hij verviel soms in het sentimenteele, in het melodramatische. Zijn ingeboren aanleg ging meer tot de directe, ‘onberedeneerde’ weergave der natuur - wat meesterlijks heeft hij hierin niet geleverd! - en tot onze niet geringe vreugde blijkt hij thans geheel tot deze met zijn temperament beter strookende opvatting te zijn teruggekeerd.
De vijf-en-veertig werken, welke hij thans tentoongesteld heeft, geven het bevredigende gevoel van een kunnen, dat volkomen aan het willen beantwoordt. Met een verbazend gemak van werken, een buitengewone vaardigheid weet Luyten vast te houden wat hem trof in de levende, bewegende, steeds veranderende natuur. Zijn schildering is soms sommair, brutaal, - maar in zijn vlotte en zwaaiende toetsen weet hij de lucht, de geur van zijn landschappen vast te houden.
Misschien heeft hij ongelijk om een aantal vluchtige schetsen, studies, onder de oogen van het groote publiek te brengen. Want al kunnen die dan ook den fijneren beschouwer interesseeren, - geheel bevredigen doen ze hem toch niet. Ze geven steeds den indruk van iets onvolledigs, onàfs; zeker zit ook in de minste stukjes altijd nog ‘iets,’ dat men bij een ander niet zou vinden, maar dat ‘iets’ is niet genoeg om de naam van den schilder voor de wereld op te houden.
De groote, voldragen en gerijpte stukken geven pas de maat van Luyten's kunnen. In Het lied der Visschersmeisjes, Een Duinenkind, Herfst, Bij de Sloot, In de Laan, In de roode koolen, een groen Boschgezicht, geeft hij zich in zijn volle kracht van volbloed natuurschilder.
Een eigenaardige zijde van zijn talent vertoont Luyten in zijn portretten. Het spreekt van zelf dat hij hier niet het minst aan conventie offeren kan of wil. Hij schildert zijn modellen zooals hij ze ziet, met al het contrast van licht en schaduw, van zonneschijn en weerschijn, met de hun omringende lucht en atmosfeer. Tot hoeverre deze impressionistisch opgevatte conterfeitsels voor den burger genietbaar zijn, laat ik in 't midden; - in ieder geval is 't een durf om portretten op die wijze te behandelen - die er alleen kan toe bijdragen, om sleur en sleuter uit den weg te ruimen.
In het bizonder vermelden we hier het eigen portret van den schilder, waar het uit de hoogte vallende atelierlicht op zeer eigenaardige wijze het blonde haar en den opkrullenden snor van den kunstenaar verlevendigt - terwijl het gezicht zelf in een doorschijnend halfdonker gehuld blijft.
B.
| |
Uit Berlijn
Duitsche eeuwtentoonstelling
Zelden is omvangrijker tentoonstelling ingericht, die zóóveel werk, zóóveel inspanning heeft gekost. Maar wij zijn dan ook genoodzaakt te erkennen, dat, ondanks vele bezwaren die men tegen onderdeelen zou kunnen maken, er vroeger nooit een tentoonstelling geweest is, die zulk een ontzaggelijke beteekenis in de kunst geschiedenis heeft gehad en ze uit zulk een geheel ander gezichtspunt aan ons vertoond heeft. Door deze tentoonstelling komen we tot de overtuiging, dat de geschiedenis der Duitsche kunst in de xixe eeuw, tot nu toe slechts een berg frazen en vergissingen geweest is, die eerst uit den weg geruimd moet worden, eer wij tot een klaarder inzicht kunnen komen.
Eerst nu zal de kunstgeschiedenis der 19de eeuw geschreven kunnen worden.
| |
| |
Namen, waarvan we vroeger nooit gehoord hadden, treden op den voorgrond; andere, waarvan iedereen vroeger den mond vol had, zullen vergeten worden.
De steeds herhaalde leerstelling van de breuk met alle schildertradities in 't begin der xixe eeuw, vergaat in het niet; wel hebben Peter Cornelius en zijn discipelen met de oude traditie gebroken, maar elders werd er veel van behouden en voortgezet. En buiten de groote centra rijpten krachtige talenten. En zoo zien we alweer dat onze Duitsche beschaving niet maar één enkel middelpunt heeft gehad en dat Berlijn gelukkig niet Duitschland beteekent. Het Impressionisme en Plein-Airisme, zich aanknoopend aan dat der Franschen, heeft grooten invloed op de kunstgeschiedenis der laatste jaren uitgeoefend. Maar nu zien we dat het slechts een groep naast vele andere is, die minstens evenveel beteekenen als zij.
Het is hier de plaats niet om de tallooze vraagstukken, die zich voordoen, te behandelen, alleen wilden we wijzen op het buitengewoon groote belang van deze tentoonstelling.
W.
| |
Uit Brussel
Salon des Beaux-Arts
Er was van alles wat op deze twaalfde koninklijke tentoonstelling van Schoone Kunsten. Weinig nieuws, enkele mooie doeken, andere, die meer vreemd dan mooi en vele - te vele, die maar middelmatig waren.
Van Menzel, den beroemden Duitschen schilder, die verleden jaar gestorven is, zou er dunkt me wel gelegenheid hebben bestaan om zich iets beters dan deze twee doeken aan te schaffen. Van Böcklin, den anderen beroemden doode, was er een Centaur bij de zee, die zeer forsch van behandeling was.
Met genoegen zag ik weer, het Schip in de Mist van Maurits Blieck, het kapitale doek van den jeugdigen kunstenaar, dat hij onlangs naar den Kunstkring zond. Hier hing het beter op 't licht, waardoor het ook beter tot zijn recht kwam.
Zéer bewonderd heb ik ook een Morgen (Juni) van Emiel Claus, een prachtige Herfst van Frans Courtens en van Herman Courtens, den zoon van den meester, een heel aardig begin, Flup, een rosse jongen, die koffie zit te malen, een stuk, dat zóo goed in elkaar zit, dat zóo vol brio is en harmonie, dat wij er de belofte voor een grooten kunstenaar - een waardig opvolger van zijn vader in meenen te mogen zien.
Léo Frédéric, behaalde op deze tentoonstelling de Eeremedaille voor zijn stuk de Doode Boer, dat heel belangrijk was om de groepeering en de typen. Hij had er nog een ander: Grootmoeder en Kleinzoon ingezonden, dat mij misschien nog grooter belangstelling inboezemde.
Madame Kitty Gilsoul-Hoppe, was er met een schitterend akwarel: In het Begijnhof.
Emiel Motte, met een Portret van twee kleine meisjes, met een effekt van ondergaande zon. Henri Thomas, met een alleronaangenaamste Femme à Aigrette.
Alfred Verhaeren, met vier stukken van een zeer vrij en rijk koloriet. Paul Matthieu had er twee van zijn beste doeken, onlangs in den Kunstkring gezien, Frans Taelemans een Begijnhof, dat met heel veel gloed was weergegeven. Jan Gouweloos een Naakt en een Portret, Opsomer een Binnenhuis, Baluschek een Station, dat men moeilijk met meer geometrische afgepastheid zou kunnen zien en behandelen, Max Liebermann voor 't een of ander geïllustreerd werk, zijn Vlasspinsters te Laren.
Noemen we onder de beeldhouwers nog Jules Lagae, een heel belangrijke Eôs van Fritz Klimsch, een Jonge Engelsche Vrouw, (marmer) van Fernand Khnopff, etc. etc.
En de algemeene indruk van dit alles? Weinig, waarvan we de weerga reeds niet lang geleden hadden gezien. Weinig waarin zich iets nieuws openbaarde. Een keurig net, heel correct, heel fatsoenlijk salonnetje, een snoezig salonnetje, naar het hart van de Académie en de Bureaucratie. Maar hadt ge dan iets anders verwacht? Dan! ...
G.E.
| |
| |
F. ARNTZENIUS: Marktdag.
| |
Uit Den Haag
De tentoonstelling Floris Arntzenius in den kunsthandel biesing
Het zijn meestal werken uit de laatste jaren welke hier geëxposeerd worden en wanneer ik me een doordringend kijkje in het Café Riche en een paar mooi gewasschen transparante aquarellen in den geest van het ‘Slootje bij Loosduinen’ herinner, geloof ik niet dat deze tentoonstelling den schilder in allen deele voldoende representeert.
Arntzenius heeft vooral bekendheid verkregen door zijn kijkjes in een natte en spiegelende Spui- of Veenestraat, scènes waarschijnlijk wel geobserveerd van uit het oude artiesten-café Linke. Het karakter van tranches de vie hebben deze werken niet, daarvoor was de realistiek niet fel en overtuigend genoeg, maar de licht bevattelijke illustratieve kant van zijn talent bezorgde hem een lichten roem, hoewel zijn visie ook hier niet doordringend genoeg was om hem op één lijn te stellen met Fransche teekenaars als Steinlen, Ibels of Forain, die minder dan hij naar picturale aspecten strevend, het leven van allen dag in zijn veelzijdige schakeering, zijn levensvolle en pathologische verschijnselen hebben uitgebeeld. Hem heeft ook niet dien tot extatischen zwijmel voerenden kunstroes bezeten die Jac. Van Looy begeesterde tot het verwoorden van zijn hallucinaire visies van Amsterdamsche avondfeesten, die Isaac Israëls en Breitner in den chaotischen tuimel van het schijnschoon hartstocht- en misère-leven der tingel-tangels de schoone harmonie heeft doen vinden. En al mag hij in dat vlottende wereldje van demi-mondaines, van bekende persoonlijkheden, van straattypes en zwoegende nijveren al iets hebben gevonden dat het huidige Haagsche stadsleven vaak geestig typeert, boeiender lijkt hij mij vooral wanneer hij zijn picturale neigingen meer uitviert bij het weergeven van die immer ‘volkstümliche’ Haagsche markttafereelen. Daar vindt de illustrator in hem een wezenlijker aanvulling in den schilder en maakt impressionistische genrestukjes die hem eens voor altijd het recht geven onder de goede Haagsche jongeren genoemd te worden. Zet voor zet, met rake, nerveuse toets is dit roerige en toch rustieke geheel (No 30), vol blij blikkerende kleur- | |
| |
tjes onder het speelsche lichtgewemel, opgebouwd. Kostelijk staat er een Israëlistisch koopmannetje getypeerd, en hoe interessant is
niet dat ranke netwerk van die op zich zelf doodvervelende ijzeren ledikanten gehouden en heel dat schacherende bedrijf, die povere uitstalling van armelui's gading geteekend tegen de transparante schaduwtoon der oude statige heerenhuizen waar eertijds een hoofsche aristocratie verbleef.
F. ARNTZENIUS: Steegje te Hoorn.
Boeiend is ook een geschilderd grachtkantje, wat van boven op gezien, dat in zijn origineele durf bij 't neerzetten van een paar actievolle figuurtjes op den kant van schaduw en licht de markante silhouet van een knol in den warmgrijzen schaduwschemer waardoor loom de vaagblauwe schoorsteenrook van een pakschuit op den voorgrond sliert, - waarlijk even aan Jac. Van Looy's Tangersche zoneffecten herinnert waarvan het sujet toch zoo heel anders is. En niet het minst belangrijk is dit picturaal-illustratieve talent in enkele pogingen tot grootscher conceptie; Steegje te Hoorn, een geval dat doet denken aan de wijze waarop Bosboom zoo'n gegeven oploste, ‘Noordeinde’, met meer aandacht voor 't architecturale, en ‘Trams in den mist’ De deugden van den coloristisch begaafden schilder komen het beste, op haast bedaagde wijze uit in enkele stillevens, terwijl in een geschilderd zelfportret dat een oolijke variatie lijkt op 'n Frans Halsmotief, een zekere speelsche bravour niet te miskennen valt, - een bravour die later een enkele maal bij een te weinig transparant waterverfgebruik wel eens te veel te loor gaat, maar die men in dat pittoreske marktscènetje bij wezenlijker impulsiviteit, op zoo verrassende wijze tot een geheel eigen aquarelleer-trant gegroeid, terug vindt. Het best is ook hij ten slotte in die werken waarin hij de doordachte vormvoleindiging van het impressionisme aan die meer modern geraffineerde, aan die rasse, vlotte en beweeg lijke wijze van opmerken en typeeren die hem eigen is, weet te verbinden.
H.d.B.
| |
Kunstveilingen
Veiling van oude schilderijen der collecties de Ganay te Parus, Geuljans te Aken, weyer te Keulen, Phaland te Wesel E.A. en van antiquiteiten enz. der collecties de Bruyn, Tengbergen, de m....... te Amsterdam, F. Bohn te Neurenberg, C. Mouwen te Breda, door Frederik Muller & Co te Amsterdam 24-28 april 1906
Amsterdam schijnt den laatsten tijd en gezochte veilings-plaats voor kleitere buitenlandsche schilderijen-veramelingen. Sinds Fred. Muller zijn nieuwe zalen in de Doelenstraat in gebruik nam keerden waarschijnlijk heel wat stukken voorkorten tijd terug naar de stad waar ze ontstonden. Maar ook hadden we al menigmaal de gelegenheid werk te zien van schilders die onze grachtjes en onze Kalverstraat wel nooit betraden.
Op de laatste veiling was vooral de collectie de Ganay voor ons merkwaardig met haar Engelschen en Franschen, met haar Velasquez. Dat in pittigen rots stijve prinsesje of koninginnetje, de Spanjaard zou het bij ons, ik vrees zelfs op de ‘Heeregraft’ niet hebben kunnen ontmoeten. Dit was wel het choonste schilderstuk der veiling. Eén fijnheid van lichtgrijs en bruin en groen
| |
| |
met op de lippen, achter het vaagblonde hoofdje, op de blecke polsjes, rood, de éénige kleiirheftigheden. Een klein prinsesje zoo sterk.
F. ARNTZENIUS: Noordeinde.
Aardig die andere grijze fijnheid, die alleen zou passen in een zachte Fransche salon: de Maarschalk van Nattier (Nr 25), wiens wapenrusting zelfs tot een schoone weekheid werd.
Van de schilders der Engelsche aristocratie: Romney, Lawrence en Reynolds waren er eenige goede portretten Merkwaardig de nu weer forsche schilderwijze der beide laatsten (Nrs 20, 27). Van de schilders der Hollandsche School was Van Ravesteyn goed vertegenwoordigd niet twee zeer mooie, hoewel in de gezichten en fonds niet intacte, damesportrelten: de kanten en kettingen prachtig gedaan! (Nr 109, 110). Aan Guyp was een zwart en wil paard in een landschap toegeschreven (Nr 43). De zeldzaam trouwe en strakke schildering van het dier, sterk contrasteerend met de slapheid van den àchtergrond, deed andere namen dan die van Cuyp noemen.
Tot slot nog eenige prijzen van in den catalogus gereproduceerde stukken: Velasquez: portret eener Infante (Nr 39), f 1200; J.M. Nattier: portret van Emmanuel de Durford, Duc de Randan (Nr 25), f 8100; een harde Roucher (manier van): Les charmes du printemps, f 8500; Corneille de Lyon: portret ‘vermoedelijk van Claude, vrouw van Frans I’, f 3200; J.A. Van Ravesteyn: twee damesportretten Nrs 109, 110), f 5800 en f 6000; J. Jordaens: Circe en Ulysseus (Nr 81), f 4400; J. Luttichuys: Mansportret, ten voeten uit (Nr 85), f 3600; J.M. Molenaer: Luitspeler (Nr 93) f 4400; A. Palamedesz: Aanzienlijk Gezelschap (Nr 105), f 3800; H. Rigaud: portretten van den Markies en de Markiezin de la Mésangère (Nr 28), f 3000; G. Romney: portret van Miss Cecily Howard of Rugly (Nr 31), f 3300; portret van Mr Brown of Tallentrie (Nr 32), f 2000; A. Cuyp: Paard in een landschap (Nr 43), f 2275; Duitsche primitief, 2e helft der XVe eeuw (Nr 60), f 4100; Ph. Wouwerman: De twee paarden (Nr 63), f 4500.
Van de Antiquiteiten-veiling slechts enkele hooge prijzen: geschilderde kamerversieringen van Jacob de Wit: Nr 168, f 1500; Nr 169, f 3600. Nr 170, f 2000; Nr 172, f 1675; Nr 173, f 1575; Chineesch en Japansch porselein: twee vogels (Nr 567), f 1800; lijzenstel van 5 stuks (Nr 678), f 3940. - Delftsch aardewerk: twee plakken met de portretten van prins Willem IV en zijn gemalin (Nr 833), f 1625. - Van de meubels brachten twee kasten (Nrs 247 en 248), f 2850 en f 1600 op.
Zoowel de schilderijen- als de antiquiteiten-veiling werd druk bezocht.
Bts.
|
|