Onze Kunst. Jaargang 5
(1906)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Deel IX] | |
Tentoonstelling van oude kunst te BrusselGa naar voetnoot(1).DE tentoonstellingen van Oude Kunst volgen elkander op en het publiek schijnt ze voorloopig nog niet moê te worden. Alleen beginnen de verzamelaars zich wat terughoudender te toonen en zijn te naijveriger op hun schatten, naarmate deze hooger op prijs worden gesteld. Het pad van de inrichters van retrospectieve tentoonstellingen is dan ook met doornen bezaaid! Wat een heen en weer geloop, bidden en smeeken, aandringen en aanhouden, wat een diplomatieke onderhandelingen zelfs, zijn er niet noodig en wat al teleurstellingen dan nog - tegenover een vaak maar gering succes! En evenwel worden de zalen stillekes aangevuld, de leege plekken bedekt, tot eindelijk het tijdelijk Museum geopend kan worden. Toch is het inrichten van deze laatste tentoonstelling van Oude Kunst te Brussel, een moeilijk werk geweest, maar het verkregen resultaat heeft de inrichters rijkelijk voor hun moeite beloond. | |
De wandtapijtenDe oude Brabantsche hoofdstad heeft, gedurende vele eeuwen, het voorrecht genoten om binnen haar muren een industrie te zien bloeien, waarvan de voortbrengselen in alle streken van Europa verspreid werden, die zelfs de rijkste garde-meubles van vorsten vulden. En deze tentoonstelling, ingericht, ter gelegenheid van het 75 jarig feest van België's onafhankelijkheid, ten einde een denkbeeld te geven van den rijkdom, de kracht en de levensvatbaarheid van dezen tak van kunstnijverheid, is een zeer gelukkige inval geweest, die wij aan den Kunstkring te danken hebben. Zijne Majesteit de Koning, heeft zich dan ook zeer gaarne met de opening van deze, in haar soort | |
[pagina 2]
| |
geheel nieuwe expositie belast, en heeft zijn hooge tevredenheid over de prachtige inrichting er van te kennen gegeven. Het is eigenlijk niet de eerste maal dat men geweven stoffen van dezen aard te Brussel heeft tentoongesteld. Ook in 1880 hebben wij er een groot aantal van bijeen gehad, maar bij gebrek aan plaats en behoorlijke uitstalling, was het bereikte effekt toen per slot van rekening maar middelmatig. Trouwens, die geweven schilderijen, welke in het kunstleven onzer voorvaderen zulk een belangrijke rol gespeeld hebben, werden destijds door liefhebbers en verzamelaars nog niet op hun juiste waarde geschat. Vroeger waren die oude lappen voorwerpen van de diepste verachting. Ze werden op den grond gelegd, of bij wijze van dekkleeden gebruikt. Gelukkig is er nu een reactie gekomen en de vroegere zorgeloosheid door bewondering vervangen, die nu echter ook wel eens in overdrijving dreigt te ontaarden. Tegenwoordig is men er trots op om zijn Gobelins ten toon te stellen; het woord tapijt is niet voornaam genoeg meer. Ik herinner me dat ik indertijd in het Stadhuis te Brussel dit woord tot vervelens toe heb hooren gebruiken, door een meisje, dat de zalen van ons Gemeentehuis aan de bezoekers moest laten zien. Toen ik haar deed opmerken dat dit te Brussel volstrekt zonder eenigen zin of beteekenis was, was ze hierover zeer ontsticht en beweerde dat men geen andere uitdrukking gebruiken kon. Al wordt het woord Gobelin door Duitschers en Franschen ook in generischen zin opgevat, is dit nog geen reden voor Belgen om in dezelfde vergissing te vallen. Brussel had het gouden tijdvak van deze, zijn voornaamste Kunst-industrie reeds beleefd, eer er nog sprake was van het vervaardigen van Gobelins. Even oneigelijk is de benaming ‘Brusselsche Tapijten’, want zij werden niet alleen te Brussel, maar, om slechts de belangrijkste kunst-centra te noemen, ook te Brugge, Antwerpen, Doornik, Oudenaerde en Edingen gemaakt. Vooral geleerden behoorden zich, ter onderrichting van het groote publiek, niet anders dan van juiste termen te bedienen. De oudste werken komen, in gevolg van een ordonnantie van Keizer Karel, te Brussel eerst tegen 't jaar 1520 voor. Er hangt dus eenige onzekerheid over een aantal stukken, waarvan eigenlijk niets de herkomst aanduidt. Dit is o.a. het geval met de twee tapijten: De Verkondiging en De Aanbidding der Koningen, die door het Musée des Gobelins waren geleend.Ga naar voetnoot(1) Zonder eenigen twijfel, zijn zij uit een Belgisch kunstmidden afkomstig en moet de samenstelling ervan aan | |
[pagina t.o. 2]
| |
DE AANBIDDING DER KONINGEN.
Brusselsch werk, tweede helft der xve eeuw. (Museum der Gobelins, Parijs). | |
[pagina t.o. 3]
| |
DE AANBIDDING DER KONINGEN.
(Hoofdkerk, Sens). | |
[pagina 3]
| |
een onzer inheemsche meesters worden toegeschreven. Volgens den heer Jules Guiffrey, staan ze met Rogier van der Weyden in verband en deze zienswijze is wellicht in enkele opzichten te verdedigen, omdat het werk van dezen meester zulk een uitgestrekten en tegelijk diepen invloed heeft uitgeoefend, dat hij zich in tallooze voortbrengselen van de xvde eeuw gevoelen doet, in het begin van Memling's loopbaan zelfs nog zoó intens, dat de kritiek aarzelt om haar oordeel aangaande het vaderschap van enkele werken uit te spreken. Bij de, door het Musée des Gobelins ingezonden tapijten, Verkondiging, Aanbidding der Koningen, xvde eeuw, merken we op, dat het hun aan een eigenlijken rand ontbreekt, maar de maker van het model heeft het gepast geacht om ze in den vorm vaneen altaarstuk in te lijsten. Klaarblijkelijk is de architecturale lijst niet heel gelukkig van samenstelling geweest en aangezien hij niet met het overige van het werk samenhangt, doet hij meer aan eene losse versiering denken. Op de Verkondiging lette men vooral op de engelen en cherubijnen, die den Eeuwigen Vader omringen en die zeker niet schitterend door gratie of schoonheid zijn. Ze zien er even mager en lijdend uit als de engelen op het Portinari-Drieluik te Florence. En er zijn nog andere eigenaardigheden, die we niet over 't hoofd mogen zien. Op de twee paneelen uit het Musée des Gobelins herinnert de Maagd aan een type, waar Hugo van der Goes veel mee op heeft gehad. Op de Aanbidding der Wijzen uit het Oosten, schijnt de eene koning, met de gekrulde haren van dezelfde hand te zijn als het hoofd van Adam op een tweeluik, dat in het museum te Weenen wordt bewaard en dat door bevoegde critici aan den beroemden Gentschen meester wordt toegeschreven. De oude koning is de dubbelganger van een figuur, die op een oude kopie van een Graflegging voorkomt, welke door den Heer Friedländer aan Hugo teruggegeven is.Ga naar voetnoot(1) Opmerking bovendien verdient de vorm van den zuilenboog, op de twee tapijten, die ook op een bekroning van de H. Maagd voorkomt. Laten we vooral aandacht wijden aan de behandeling van de handen, maar daarbij niet uit het oog verliezen dat er onvermijdelijke leemten zijn in de weergave van tapijten en dat menig onderdeel vermindert en soms bij de behandeling geheel verdwijnt. Moeten we uit de voorgaande opmerkingen afleiden dat Hugo van der Goes, cartons voor tapijtwerken vervaardigd heeft? Dit schijnt ons niet waarschijnlijk, maar wellicht zijn zijne teekeningen, die in zulke scherpe, vaste omtrekken zijn neergezet, in den smaak der tapijtwerkers gevallen. | |
[pagina 4]
| |
Het zou hier wellicht de plaats zijn om nog een vergelijking te maken met een der meest beroemde tapijten, die bestaan: het Antependium in de cathedraal te Sens, dat eveneens een Aanbidding der Koningen voorstelt. Het werk is, volgens ons bescheiden oordeel, niet uit een fransche werkplaats afkomstig. Er zijn bovendien verscheiden punten van aanraking tusschen dit en de twee tapijten in het Musée des Gobelins. Om slechts twee er van te vermelden: wij vinden er o.a. Jozef op weer, met de schaal in de hand en den kop van den ouden Koning in dien van God den Vader, die aan Eva verschijnt. Laat mij bovendien nog de aandacht vestigen op een ander detail, dat niet zonder belang is. De beide koppen, die men achter een dakvenster bespeurt, zijn eigenlijk een herhaling van een Aanbidding der Koningen in de Münchener Pinakotheek en wat de ruitergroep op de Aanbidding der Wijzen in het Musée des Gobelins betreft, men vindt een dergelijke opvatting, in ongeveer denzelfden geest, op de beroemde compositie van Abigaïl, die David met geschenken te gemoet gaat.Ga naar voetnoot(1) Moeten we hieruit besluiten, dat de door de wevers gebruikte modellen van Hugo van der Goes afkomstig zijn? Men zal moeten toestemmen dat er niets tegen te zeggen valt, dat hij voor tapijtwerkers gewerkt heeft, aangezien hij ook wel modellen voor glasramen heeft gemaakt. Overigens bezat hij bewonderenswaardige gaven voor decoratieve composities, getuige de Aanbidding der Herders in het Museum te Berlijn en het beroemde drieluik te Florence. Op het eerste dezer beide werken merkt men dezelfde schikking op der twee profeten, die de gordijnen weg trekken, als om den toeschouwer het tooneel der goddelijke geboorte te toonen, waarvan hun de verkondiging opgedragen was. Wij vinden de tusschenkomst dezer zelfde profeten, hoewel in een andere houding, nog eens weer op het tapijt met den Strijd tusschen de Zonde en de Deugd, en op eenige andere specimens, die met dit werk in betrekking staan. Het tapijt, dat door den heer Pierpont Morgan was tentoongesteld, heeft sensatie gemaakt, en men zal zich gemakkelijk kunnen voorstellen dat het niet lang geduurd heeft, of het publiek was in kennis gesteld met het belangrijk feit, dat dit tapijt voor een som van twee millioen franken verzekerd was! Dit bijna fantastisch cijfer staat in de oogen der groote massa, met een gouden medaille gelijk. Het blijft, van welk standpunt uit men het ook beschouwt, in ieder geval een kostbaar werk en het verwondert ons dan ook niet dat in het begin der negentiende eeuw, een van de mannen, die destijds het best op de hoogte waren, de heer Alexander Lenoir, er een | |
[pagina t.o. 4]
| |
DE TRIOMF VAN CHRISTUS. Brusselsch werk, einde xve of begin xvie eeuw.
(Eigendom van den Heer Pierpont Morgan, New-York). | |
[pagina 5]
| |
brochuurtje aan heeft gewijd, terwijl het vóor dien tijd reeds door Millin Merimée, in zijn Voyage pittoresque beschreven was. Bovendien bezit het een stamboom, die hoewel onvolledig, toch zeer eervol is. Eerst heeft het toebehoord aan den kardinaal de Mazarin en vervolgens aan zijn neef, den hertog de Mazarin. Op den verkoop van den inboedel van dezen laatste, werd het aangekocht door den Hertog van Villars, gouverneur van Provence. Deze stierf op het kasteel des Aïgalades en liet het, zich dáar bevindende tapijt, met al de meubelen, die dit inderdaad vorstelijk verblijf bevatte, aan den heer le Mestre des Aïgalades na. Op het oogenblik, toen dit door den heer Alexander Lenoir werd geschreven, was het kasteel het eigendom van den Heer Barras. Dit tapijtwerk, waarvan voor de eerste maal een afbeelding verscheen in het derde deel der Voyages de Milin dans le Midi, was te Parijs in het Hôtel des Archives, rue de Chaume, tentoongesteld. Ik ben er echter niet achter kunnen komen, wien het in dien tusschentijd heeft toebehoord. Van het Kensington Museum, waaraan de invloedrijke eigenaar het in bruikleen heeft afgestaan, is het voor enkele weken naar Brussel verhuisd. Men zal gemakkelijk begrijpen dat dit stuk aanleiding heeft gegeven tot het ontstaan van allerlei overleveringen en legenden en men heeft in enkele figuren de portretten van voorname en hooggeplaatste personages meenen te zien. Het schijnt dat kartonteekenaar en tapijtwever met elkaar gewedijverd hebben in het vervaardigen van een meesterstuk. Er is een kwistig gebruik voor gemaakt van het mooiste brokaat, goud, zilver, edelsteenen en de kostbaarste parelen.Ga naar voetnoot(1) Het is dan ook minder een tapijt dan een schilderwerk en in dit opzicht staat het wat de volmaaktheid, verfijning en het uiterst delicate in de uitvoering betreft, bijna gelijk met een miniatuur. Als men het van nabij beschouwt, zal men zien dat alle draperieën uiterst knappe, gewetensvolle nabootsingen zijn van de kostbare stoffen, die tegen het einde der xvde eeuw het meest werden gebruikt, of uit de handen van Italiaansche wevers zijn gekomen: halskettingen, gordels en kronen zijn alle nabootsingen van uitstekende modellen. Al deze kostbaarheden zijn te nauwkeurig om uit de enkele verbeelding van den kunstenaar te zijn gemaakt. Hij moet naar uitstekende modellen hebben gewerkt. Uit een decoratief oogpunt lijdt een tapijt altijd min of meer door de nabijheid van ander werk, met zeer scherp omlijnde omtrekken. Ze komen vooral minder voordeelig in het volle daglicht uit, daarentegen winnen ze een weinig aan relief, waaraan het hun gewoonlijk ontbreekt in een bescheiden half-schemer omdat ze nooit bedoeld zijn om in de volle klaarte van een moderne | |
[pagina 6]
| |
zaal, die haar licht van boven ontvangt, geplaatst te worden. Het tapijtwerk van den heer Pierpont-Morgan, sluit zich inderdaad aan bij het vervolg der Geschiedenis der Heilige Maagd, die in 1900 in de Spaansche afdeeling op de Wereldtentoonstelling van Parijs te zien was. Hier vond men dezelfde distinctie, dezelfde fijne kopjes, dezelfde ivoorachtige vleeschtinten, dezelfde voorliefde voor brokaat en goudlaken, dezelfde ophooping van juweelen en kostbare steenen. Tegelijk vestig ik de aandacht op het feit, dat het vervolg van de Geschiedenis der Heilige Maagd, evenzeer in de verschillende tooneelen van een Veelluik verdeeld is. Aan den anderen kant bezit het absoluut geen relief, maar is het integendeel als compositie zeer gedrongen. Het aantal specimens van dit kostbaar genre is, zooals men licht begrijpen zal, zéér beperkt. Wij kennen alleen de Geschiedenis van de Maagd, waarvan de verschillende onderdeelen in het Spaansche Salon op de Parijsche Tentoonstelllng van 1900 algemeen bewonderd werden. Dit werk is afkomstig van Johanna de Zinnelooze en werd door haren zoon Keizer Karel, op zoo hoogen prijs gesteld dat, toen hij in 1556 afstand deed van den troon, hij er niet van wilde scheiden, maar het deed overbrengen naar het Klooster van St. Just in Estramadura. Men vraagt zich echter af wat de lotgevallen mogen zijn geweest van dit tapijt van den Heer Pierpont Morgan, eer het in het bezit kwam van den Kardinaal de Mazarin? Was het niet door den een of anderen vorstelijken persoon besteld? Alexander Lenoir gelooft dat het tooneel dat ons Koningin Esther toont, den troon deelend met Koning Ahasverus, betrekking heeft op het huwelijk van Lodewijk XII met Anne van Bretagne. Het grootste gebrek van deze spitsvondige veronderstelling, bestaat vooral in de afwezigheid van eenige gelijkenis met de bewuste personen! Men zou inderdaad over een buitengewone mate van goeden wil moeten beschikken, om in deze vorstelijke personages Philips den Schoone en Johanna de Zinnelooze, of Maximiliaan en zijn Gemalin te zien. In dit opzicht zal men wel nooit tot een bevredigenden uitleg komen en het blijft een moeilijke vraag wie de vervaardiger van het carton geweest is. Het ideale van de voorstelling, de keuze der typen, doet enkele kenners doen neigen tot de veronderstelling dat het een voortbrengsel moet zijn van de Brugsche school. Hier en daar is het zóo verfijnd, dat het bijna aan het werk van een miniaturist doet denken. Hoewel Brugge veel van zijn ouden voorspoed verloren had, bleef het toch niettemin een centrum van weelde en kunst en het zou volstrekt niet onmogelijk zijn dat ook dit tapijt er geweven was. Wij aarzelen dan ook niet om het tapijtwerk terug te geven aan de kunstenaars van deze stad, te samen met de voorstelling van de Bekroning der Jonkvrouw, dat door Baron Davillers, aan den Louvre werd gelegateerd. Deze toeschrijving is nooit betwist, maar ze | |
[pagina t.o. 6]
| |
DE OPDRACHT IN DEN TEMPEL.
Brusselsch werk, begin xvie eeuw. (Eigendom van den Heer Martin Leroy, Parijs). | |
[pagina 7]
| |
komt, wat het weefsel betreft, niet geheel met het tapijt van den heer Pierpont Morgan overeen, maar schijnt mij integendeel dichter bij de Mis van St. Gregorius te staan, dat thans het eigendom van de Spaansche Kroon is. Overigens leest men op een inscriptie, als rand van een ornament, het woord Bruxell. Wanneer we dit werk in verband brengen met een tapijt, dat in het Koninklijk Museum bij den verkoop van de Somzée-collectie in 1902 werd aangekocht, merken we reeds na een zeer oppervlakkig onderzoek op, dat de maker met het zoo even vermelde stuk bekend moet zijn geweest. De Brusselsche afkomst van dit laatste schijnt overigens, zelfs bij afwezigheid van eenig bepaald kenmerk, zoowel wat het model, als de uitvoering betreft, aan geen twijfel onderhevig te zijn. Een aandachtig onderzoek doet ons verschillende typen van mannen, grijzaards en vrouwen herkennen, behoorend tot een zeer belangrijke serie, welke in verband staat met de Geschiedenis van den Verloren Zoon, den Strijd tusschen de Zonde en de Deugd, enz. Recht tegenover het tapijt van den heer Pierpont Morgan hing de Opdracht in den Tempel. Dit tweede meesterstuk, het eigendom van den heer Martin Leroy, is herkomstig uit de St. Salvator-kerk te Saragossa, waaraan het door de zuster van Karel den Vijfde geschonken was. De algemeene schikking is die van een altaarstuk, waarvan het middelste gedeelte door de Voorstelling in den Tempel ingenomen wordt. Evenals de meester van de Geschiedenis der Heilige Maagd, heeft ook deze de geheele beschikbare ruimte gevuld door zijn personages boven elkaar te plaatsen, met toevoeging van een zingende engelengroep. De samenstelling is nieuw en eigenaardig gevonden en verschilt geheel van die der beeldsnijders, schilders en verluchters der xvde en xvide eeuw, die veel waarde hechtten aan de architectuur van het monument, waar zich het tooneel afspeelde. Hier wordt om zoo te zeggen de aandacht door niets afgeleid. Op de kleine bovenpaneeltjes ontwaart men het offer van Caïn en Abel en van Abraham. De tooneelen op de zijpaneelen, de voorstelling van den jeugdigen Samuël aan den Hoogepriester Eli en de jonge Salomo, op het dringend verzoek van Batsebah gekroond, treden wel eenigszins buiten den cyclus van de tooneelen, waarmee de middeleeuwsche iconographie in onze streken het meest vertrouwd was. Deze omstandigheid, zou, zoo noodig, voldoende zijn om de tusschenkomst van den een of anderen klerk, in ieder geval van een schriftgeleerde te bewijzen. Overigens behoort dit tapijt, waarvan op het eerste vlak twee profeten, o.a. David, dien wij aan zijn gouden kroon kennen, voorgesteld zijn, tot een belangrijke reeks uit het begin der xvide eeuw. Hiervan vestig ik vooral de aandacht op den Strijd tusschen de Zonde en de Deugd, waarvan op de tentoonstelling een exemplaar voorhanden was. Op een | |
[pagina 8]
| |
ander, dat door den heer Goldschmidt van Frankfort was geleend en verder op verschillende stukken uit de Berwick d'Albe-collectie: de Schepping (65), Het Laatste Oordeel, De Zegepraal van het Christendom. Deze meester heeft zeer veel voortgebracht en voor zoover we over de questie, zooals ze thans staat, een oordeel mogen uitspreken, heeft zijn werkzaamheid zich tot het voortbrengen van kartons voor tapijtwerken bepaald. Men heeft getracht hem met Quinten Metsys te identifieeren, maar ik geloof dat we er toe zullen moeten komen om den naam van dezen meester terzij te stellen en onder de anonymen te rangschikken, die specialiteiten waren in het maken van cartons voor tapijtwevers. Onder de verschillende tapijten, onder de nummers 65, 66, 67 en 68, in den tapijten-catalogus der retrospectieve tentoonstelling van 1880 noem ik den Strijd lusschen de Ondeugd en de Deugd, die het wellicht meer gepast zou zijn om de Zegepraal van den Verlosser te noemen, want indien de deugd sterker dan de zonde blijkt, wanneer het Nieuwe Testament de overhand behoudt over het Oude, is dit alleen te danken aan de macht van onzen Verlosser, die aan het kruis gestorven is. De beteekenis van deze compositie blijkt overigens zeer duidelijk uit de teksten op de banderollen die door twee zwevende engelen, aan weerzijden van den Gekruisigde, gedragen werden: Pange lingua gloriosi pretium certaminis. Dit is de eerste regel van een gezang, dat aan een dichter van de vide eeuw, Vemance Fortunat, wordt toegeschreven. Het tapijtwerk, dat door den heer Goldschmidt te Frankfort werd tentoongesteld, is zeker een der merkwaardigste, die ooit in een Brusselsche werkplaats uit het begin der xvide eeuw geweven zijn. Welk een verscheidenheid en vindingrijkheid in deze voorstelling van deugden en zonden, alle met die wapenen strijdend, welke het best met hun karakter in overeenstemming zijn! De Hoogmoed, in de gedaante van een prachtigen, van top tot teen geharnasten ridder, heft zijn zwaard op. De Toorn dreigt met zijn bijl, de Nijd, schrijlings gezeten op een afschuwelijk monster, zwaait den fakkel der tweedracht, de Wellust op den rug van een varken, zit zich op haar gemak te spiegelen. Daar tegenover verschijnt stralend de Kuischheid, gezeten op een leeuw, symbool van de Kracht, de Nederigheid houdt het kruis omhoog, als zinnebeeld van den Smaad, dien zij draagt zonder morren. De Vroomheid is gezeten op een hert, dat haar voeren zal naar de levende wateren der Genade. Het Geduld beschrijdt als ros den nederigen ezel met den zachten, duldenden aard. De Matigheid houdt de dubbelvaas bestemd voor wijn en olie. De deugden worden door den Christus (?) een figuur in volle wapenrusting, waarover een mantel golft, ten strijde gevoerd. Van Zijn, met doornen gekroonden helm, is het vizier | |
[pagina t.o. 8]
| |
DE PARABEL VAN DEN VERLOREN ZOON.
Brusselsch werk, einde xve of begin xvie eeuw. (Eigendom van den Heer Nardus, Arnouville les Gonesse. | |
[pagina 9]
| |
omhoog geslagen. Bij een nauwkeurige beschouwing der verschillende figuren ontwaart men op hun helmteekens en schilden allerlei pikante toespelingen. Men voelt dal elk detail met zorg is gekozen, met het oog de productie van een tegelijk schilderachtig en zaakkundig geheel. Op het eerste plan vinden we twee profeten met teksten, welke op het onderwerp betrekking hebben. Deze zelfde profeten, met dezelfde attributen, ontmoeten we ook op een reeks tapijten, afkomstig uit de Berwick-d'Albe collectie, welke onder de afdeeling Oude Kunst, een plaats innamen op de groole Brusselsche Tentoonstelling van 1880. Al deze voorstellingen zijn van éenzelfden meester, en uit éenzelfde werkplaats afkomstig; zij vormen een der mooiste decoratieve ensembles, welke ooit door de Brabantsche school der xvide eeuw zijn voortgebracht. Maar onder al de andere, munt het groote tooneel van den Strijd tusschen de Zonde en de Deugd, door zijn oorspronkelijkheid uit. Dit werkt meer dan al de anderen op de verbeelding en geeft een uitstekend denkbeeld van de vindingrijkheid van den maker. Hetzelfde, wat de Heer Wauters van het stuk in het Museum voor Versieringskunst heeft gezegd, geldt wellicht ook voor het tapijt, dat een 25 jaar geleden door den Heer Goldschmidt in den Kunstkring ten toon werd gesteld. De sierlijke teekening bewijst dat het ontwerp van een groot kunstenaar afkomstig is, die geheel meester was van zijn teekenstift. Wat de uitvoering betreft, deze moet toevertrouwd zijn geweest aan een van de beide werkplaatsen, waar de oude wijze van werken nog werd voortgezet, waar men nog angstvallig vasthield aan de oude, strenge tradities, waarvan het Vlaamsche tapijt zich echter weldra afwenden zou.Ga naar voetnoot(1) In den Kunstkring zagen wij tevens een mooi fragment, toebehoorende aan den heer Ch.H. Cardon. Het omvatte een deel van deze zelfde compositie, met nog een figuur uit het Nieuwe Testament, een engel en de koppen van enkele deugden. Het tapijt zelf, zoowel als het fragment, zijn naar éenzelfde model genomen; het fragment onderscheidt zich door een zeer krachtigen, stouten toon, terwijl het tapijt zelf, in meer zachte, harmonieuse kleuren uitgevoerd is. Het Museum van Cluny had een gedeelte van een zijner fraaiste weefsels ingezonden, voorstellendede geschiedenis van Batsebah.Ga naar voetnoot(1) Deze onvergelijkelijk mooie serie, in grootschen stijl opgevat, en van een uiterst verfijnde uitvoering, werd langen tijd niet op haar juiste waarde geschat, omdat ze achter allerlei oude meubelen en anderen rommel verstopt had gezeten. Na een zeer bescheiden uitgevoerde herstelling | |
[pagina 10]
| |
ondergaan te hebben in het atelier de rentraiture des Gobelins, en met veel zorg en smaak te zijn opgehangen, heeft het de algemeene bewonderd opgewekt. Een buitengewone weelderigheid in de samenstelling der verschillende deelen, veel adel en verfijning in de voorgestelde typen, waardigheid in de houdingen, groote verscheidenheid en rijkdom in de kleederdrachten, groote verfijning in de uitvoering, alles draagt bij om er een buitengewoon mooi voortbrengsel van Brusselsche kunstnijverheid van te maken. Zilver en goud zijn niet gespaard, zonder daarom aan enkele mooie effecten te schaden. Hoewel vele personages klaarblijkelijk alleen zijn aangebracht om het tooneel te vullen, nemen ze daarom toch wel aan de handeling deel. Dit was overigens ook het geval met al het tapijtwerk, dat een eereplaats op de tentoonstelling kreeg. Hier, aan den linkerkant zien wij Uriah met zijn gevolg, den hoofdtroep van zijn ruiters volgend, die reeds in de richting van Rabbath zijn weggedraafd. In de verte zien wij een troep lansknechten zich bij hen voegen. Alles op dit stuk is wel overlegd, de topographische biezonderheden zijn uitstekend, de bewegingen der verschillende troepen en de uniformen der soldaten zijn zoo trouw weergegeven, dat men een krijgs-episode uit het leven van Maximiliaan meent te zien. Oordeelende naar zekere overeenkomst in de aangewende typen, geloofde ik tot voor eenige jaren, dat dit mooie werk aan Meester Filips moest worden gegeven, maar nu meen ik het veeleer aan een zijner navolgers - een tijdgenoot te moeten toeschrijven. We vinden hier een meer logische ontwikkeling der verschillende onderdeelen, meer gevoel voor een gepaste schikking van het geheel. Bij den maker van de Communie van Herkenbald, is de compositie daarentegen meer op het decorative effect en minder op een vooraf overlegde handeling berekend. Dit valt vooral in 't oog bij de Batsebah bij de fontein (eigendom van de stad Brussel). - Daar, waar er logisch gesproken, maar vier of vijf figuren zouden noodig zijn geweest, verdringt zich een heele menigte op 't stuk, waarvan nauwelijks vier een onmisbare rol spelen, de overigen vullen het tooneel alleen voor het aangename effekt. Laten we niet vergeten om, in verband met het weefsel uit het Museum te Cluny, het kartonnen ontwerp, of beter het model ‘Au petit pied’ te vermelden, dat mede een episode uit het leven van David en Batsebah voorstelt. Deze uiterst fijne teekening voegt zoowel bij de uitdrukking der gezichten, bij het weefsel van het tapijt in het Cluny-Museum, dat ik geneigd ben om het als werk van denzelfden kunstenaar te beschouwen. Het tapijt bestaat uit twee stukken. Het eerste, en het eenige, dat | |
[pagina t.o. 10]
| |
DE AANBIDDING DER HERDERS.
(Victoria-and-Albert-Museum, South Kensington, Londen) | |
[pagina 11]
| |
door den Heer Nardus werd afgestaan, stelt den Val van den Verloren Zoon, het tweede zijn Berouw en Vergiffenis voor. Het is een mooi, heel decoratief werk, dat altijd zeer de aandacht der bezoekers trok. Wellicht zou het nog mooier geweest zijn, als de gelijkenis meer in al zijn eenvoud behandeld was, maar van 't oogenblik af dat de kunstenaar een decoratief effect wou verkrijgen, moest hij in zekeren zin zijn toevlucht tot kunstmiddelen nemen, en van daar dat de verloren Zoon, na zijn beproeving en zijn val, door de deugden omringd wordt, om hem weer op te heffen. De maker van deze compositie schijnt ons dezelfde te zijn als van het allegorisch gevecht, waarvan ik hierboven melding gemaakt heb. In ieder geval is hij een zeer bekwaam en vruchtbaar meester geweest, die voortdurend verbeteringen in zijn composities en werkwijze aanbracht. Deze groote onbekende bereikte een altijd hooger trap van ontwikkeling in zijn kunst, die eindelijk haar toppunt vond in het tapijtwerk van den Heer Martin Leroy. Het South-Kensington Museum heeft gedurende verscheiden weken een zijner grootste schatten: De Aanbidding der Herders, aan de tentoonstellings-commissie afgestaan. Uit deze compositie leeren wij een zeer delikaat, uiterst verfijnd en terzelfdertijd kieskeurig kunstenaar kennen. De twee engelengroepen, die een hemelsch concert aan het Goddelijk Kindje en zijn Heilige Moeder brengen, herinneren ons zeer sterk aan de serafijnen op het Veelluik van de Gebroeders van Eyck. De Maagd, daarentegen, die met gevouwen handen haar kindje aanbidt, dat naakt op haar knieën ligt, doet, voor zoover ik mij herinner, aan geen ander werk denken, dat uit Vlaanderen ot Brabant afkomstig kan zijn. De artist heeft dit allerliefst motief aan den een of anderen Italiaanschen kunstbroeder, wellicht aan Andrea de Siena ontleend, waarvan men een Madonna in het Musée des Conservateurs te Rome bewaart. De houding dezer Italiaansche Madonna is bijna identiek dezelfde. Het onderwerp wordt aangevuld door de twee Aanbiddende Engelen, die hoog genoeg geplaatst zijn om het heele tooneel te domineeren. Dit ontleenen van een ontwerp aan een vreemde kunst, is geen op zichzelf staand feit bij de tapijt-kunstenaars van de Brusselsche school. We bezitten hiervan een typisch, vroeger reeds door mij vermeld voorbeeld, in de Kruisafneming van de Koninklijke Musea, dat in den Kunstkring ten toon was gesteld. De maker van het karton heeft de hoofdgroep van het onderwerp aan een werk van Perugino, in de galerij van Oude en Nieuwe Kunst te Florence ontleend. Maar hoe staat in het werk, dat in de Koninklijke Musea voor Versieringskunst bewaard wordt en in het mooie Kensingtonsche stuk, de kunstenaar onafhankelijk tegenover zijn model! In beide gevallen wisten de | |
[pagina 12]
| |
vervaardigers der modellen trouw te blijven aan hun etnisch temperament en hebben het tooneel vollediger, weelderiger en rijker gemaakt, door het aan het genre aan te passen, dat voor een goed opgevat tapijtwerk noodig is. JESUS' INTOCHT TE JERUSALEM.
(Hoofdkerk, Aix-en-Provence.) De wijze van uitvoering is voor dit mooie stuk, vol ernstig-sereene poëzie, niet zeer gunstig geweest. Er is te veel zilverdraad in gebruikt, en een overdreven verfijning hebben het veel van zijn karakter, zooniet van zijn stijl ontnomen. Op een kleinen afstand gezien, maakt het tapijt den indruk van een héel teerfijne, maar eenigszins ontkleurde miniatuur. De rand van rozen takken, met half open bloemen en knoppen, heeft echter niet zooveel van den invloed van het weder en de zon geleden, als het hoofdmotief met de vele metaaldraden. Het tapijtwerk, met het Heilig Avondmaal, uit de Koninklijke Musea, is van veel jeugdiger datum dan het zooeven besprokene, maar het vertolkt dezelfde verheven gedachten en gevoelens. In ieder geval is het, vooral wat zijn onderwerp betreft, bij uitstek Brabantsch werk, waarmee de Brusselsche school zeer vertrouwd moet geweest zijn. Het tapijt uit het Kensington Museum, geeft al de verschillende invloeden, die wij hebben trachten aan te duiden, weer; de door de cathedraal te Aix geleende doeken, zijn daarentegen geheel zuiver Brabantsch werk, kenbaar aan de lange, rechte, diepe plooien. Aan wien moet dit vaak vermelde gedenkstuk der weefkunst teruggegeven worden? De thans overleden Heer Michiels beschouwde het als een werk van Quentin Metsys. Naar tijdsorde gerekend schijnt dit niet onwaarschijnlijk, want het behang dateert van 1513, maar met den | |
[pagina 13]
| |
besten wil ter wereld is 't mij onmogelijk om zijn gevoelen te deelen. Zeker is 't dat de figuur van den zegenenden Sint Jan, op den Dood der Heilige Maagd, onmiddellijk aan een kindeken Jezus in dezelfde houding doet denken en wel op de triptiek van het Huisgezin der Heilige Anna, dat zich tegenwoordig in het Koninklijk Museum van Schilder- en Beeldhouwkunst te Brussel bevindt. Alleen komen de koppen der mannelijke en vrouwelijke figuren, niet overeen met die, welke ons tot hiertoe van den Leuvenschen meester bekend zijn. De composities zijn echter in ieder geval van een zeer bekwamen kunstenaar afkomstig, die den goeden smaak heeft gehad om zijn tooneelen niet te ingewikkeld te maken. Ze zijn altijd heel duidelijk en klaar, met een zeer vaste hand neergezet, terwijl onze aandacht op geheel ongezochte wijze op de belangrijkste gedeelten gevestigd wordt. Maar de krachtige omtrekken en tegenstellingen van tonen en handig aangebrachte hâchuren, brengen een grootsch effekt teweeg. Hoe sober ook, weet hij er toch onze aandacht op te vestigen en de belangstelling van alle kunstliefhebbers, hoe weinig ontwikkeld ook, te boeien. TOONEELEN UIT HET LEVEN DER H. MAAGD.
(Hoofdkerk, Aix-en-Provence.) Jos. Destrée. Wordt vervolgd). |
|