| |
| |
| |
[Eerste halfjaar]
| |
Albert Neuhuys
EEN bespreking van dezen schilder, alhaast een van de ouderen, kan er toe leiden weer eens te overzien wat de beweging der moderne schilderkunst gebracht heeft. Hij is er een wien bijzondere waarde moet worden toegekend, - dit staat vast in onze meening, maar om daarop dan nadrukkelijk te wijzen, hebben we hem afzonderlijk te nemen uit een bent. De schatting gaat hier verhoudenderwijs al worden er geen vergelijkingen gemaakt. Ik begin haast met een résumé. We hebben hier een soortelijkheid, die zich echter beslist laat onderscheiden, als zoodanig zelfstandig. Wat Neuhuys voortbracht is niet van dien aard dat het een stuwkracht in den keergang van een strooming zou kunnen beteekenen, wel vermag het zich in de eenmaal geordende loop daarvan als een duidelijk waarneembare baan te doen opmerken. Hij is een voorbeeldig schilder.
Eigenlijker is hij een schilder van waren hollandschen aard, zijn hoedanigheden kan men zich niet op vreemden bodem uitgegroeid denken. Hij is als weinigen, ook de grootsten meegerekend, volstrekt vrij gebleven van aanraking uit den vreemde. Gelijkmoedige degelijkheid in onverstoord werken is hier van het oordeel de eindconclusie.
Onze tijd is daartoe gekomen, dat er niet meer onderscheidenlijk gesproken wordt van oude en nieuwe richting, als twee tegenover elkaar gestelde machten in het strijden om het overwicht. In schilderkunst zoomin als in litteratuur. De woorden Nieuwe-Gidsers en Impressionnisten hebben niet meer den klank van alarm over ontaarding van eerbiedwaardige traditie's. Zelfs wordt weer, waar in allerjongst streven een beweging in reactionnairen zin kon worden gezien, naar de voortbrengselen der oude nieuwe-richting als naar een betrouwbaar richtsnoer gewezen. In toch maar korten tijd is er heel wat verworden, zoowel in de gedaante der kunstverschijning, als in de beschaafde kunstopvattingen zelf. (Aannemende dat de publieke
| |
| |
meening en de toongevende critiek werkelijk in beschaving zijn vooruitgegaan!) Wat is de duur van een half menschenleven, tegenover de opkomst en den geheelen uitbloei van een kunstbeweging zooals die in vroeger eeuwen was? En wat hebben wij, die midden in ons leven staan, al een phasen kunnen aanschouwen van een cultuur, waar een uitgroei nauw gerijpt, weer verdrongen werd door ontbotting van een nieuwen knop, wel eens dra verschrompeld in zijn uitwas. Zoover reiken nog mijn herinneringen dat de officieele oordeelkundigen slechts onder voorbehoud en met wijfelende toeschietelijkheid werken van hen, die nu zoo hoogelijk geroemd worden, lof toezegden. Ja, zeer voorbehoudend was de waardeering; ik weet nog de woorden van een achtbaar schildersprofessor, tevens een niet roemloos veteraan der oude garde, heel trouwhartig in zijn welmeenende critiek op Israëls schilderij: Alleen op de waereld: ‘Och daar zit wel poëzie in, ik zie dat ook wel, maar dat is toch geen schilderen; een schilderij moet immers geacheveerd zijn en wat meer geven dan mooie tintjes’. Hierin werd te kennen gegeven de band, die het voorgaand geslacht zich dacht tusschen het wezen van de kunst en het wezen van de schilderij. Levensaanraking en kunstproductie waren twee. Kon een schilderij geprezen worden als een weinig berispelijke proeve voor schildersbedrijf, - de vorm - dan was het slechts wenschelijk voor het oogsten van bijval, dat het tevens een onderwerp presenteerde - de inhoud, als bijkomstigheid. Er is reeds zooveel gezegd over deze verhouding van verledene en tegenwoordige kunstuiting, dat het een teemen dreigt te worden de besprekingen in weer nieuwe woordvormen te gaan gieten. Langzaam aan wordt de Nieuwe-richting zelf een beeld van het verledene; we doen beter nu daaruit zorgzaam aan 't bijeengaren te gaan wat door een komend geslacht niet als verouderd terzijde zal worden gesteld. Want kunst is verduurzaamd leven; we kunnen daar
altijd verkwikking vinden, al gaat het soms bezwaarlijk door den staat van afgestomptheid waarin ons leven geland is, of door de rustelooze dolingen van onzen geest naar nieuwe idealen. Toch is het noodzakelijk bij een critisch overzien van alle bewegingen in den drang naar ontwikkeling, ook met de motieven van de remmende macht rekening te houden. Conventie is het bezinksel van wat eens waar en levend was; bij roering in die troebelheid kan altijd nog wat verrassends naar de oppervlakte zich heenwerken. De drift van een jong leven is euvelmoedig in het verwerpen van al wat zijn overtuiging en wil in wankeling kan brengen. Dat is noodzakelijk voor de actie en daarom alleen reeds mooi en waar als verschijning van instinctmatig zelfbehoud, dat niet kan zijn zonder geweldadige verdringing. Maar de critiek zoekt in die strekking oorzaak en weerwerking. Evenmaat wil zij in bewustheid.
| |
[pagina t.o. 2]
[p. t.o. 2] | |
ALB. NEUHUYS: BIJ MOEDER. (In het bezit van den Schilder.)
| |
| |
Groote kunstenaars zijn voor heel dikwijls blind geweest en onverzettelijk eenzijdig. Er is iets waars in al, wat door menschen gezegd en gedaan werd, zelfs in de ergste tijden van verval. Want het zijn toch ook openbaringen en alles wat zich kenbaar maakt als actie van leven, heeft zijn oorzaken, en het oorzakelijke weer zijn aanhechtingspunten, die het waarachtig menschelijke naar hoven trachten te wentelen. Men mag niet aannemen, dat het heele werk der schilders van een vorige generatie leeg aan toewijding was. Zij hadden toch ook de aangeboren neiging den lust van-te-leven te vieren. Maar de spankracht was verslapt. Het algemeen leven was troebel, de individuen zwachtelden onbekommerd hun uitingen met hulsels van ziens- en gevoelswijzen, die zich daar in geroest hadden. Een algeheele verzaking van traditiën is onbestaanbaar. Onwillens en instinctmatig komen de menschen-handelingen zich daaraan weer voeden, zelfs in de strakste oppositie, want het zich kanten tegen iets, houdt reeds in het gedeeltelijk erkennen van bestaansmogelijkheid.
ALB. NEUHUYS: Interieur; (schilderij uit vroegen tijd).
(In het bezit van den Heer A. Preyer, Amsterdam).
We staan nu al op een tijdhoogte, van waar het oordeel een onbelemmerder kijk kan hebben op de ontwikkeling der moderne kunst, - waarheen zij gericht was en wat zij inhield. En bij het schatten van de waarde der algemeene beweging, bepalen we ook scherper onderscheidend de beteekenis der uitblinkende verschij- | |
| |
ningen, in het zien van verhoudingen. De beweging zelf stationneert, het Impressionnisme heeft zijn hoofddoel bereikt. Meer dan eenige andere kunstrichting ooit, - als reactie op een voorgaande - was deze van een demonstratieven aard. Ze was revolutionnair, maar vooral als een omwenteling die zich volvoerde binnen het kamp der kunstvoortbrengers, door plotseling verhelderde ideën van kunst om haar zelfswil. Als kenmerkend verschijnsel van de algemeene wereldcultuur is zij van te locaal karakter, de grenzen strekken zich niet ver buiten de kunstenaarswereld uit. En hoe nu ook hier en daar kan worden waargenomen een bijna bovenmatige inspanning om het Impressionnisme te verzetten zoodat het nieuwe glansrijke gedaanten vertoont, het heeft zijn pleit gewonnen en gaat reeds in ruste. Opmerkelijk is ook, dat de voormannen van dit kunstbeginsel, tegen een zeker stadium in hun ontwikkeling, bleken gegeven te hebben wat zij vermochten, en, eenmaal bereikt het hoogtepunt van hun streven, de ontwikkeling, stand houdt, met een merkbare bezorgdheid voor achterwaartsche beweging. 'k Weet wel, 't is met het gemiddelde aantal kunstenaars ten allen tijde zoo geweest, maar bij de allergrootsten is tot aan het eind de stuwkracht in streven werkende gebleven, in rusteloos najagen van volmaking tot aan den dood. Niet zoo onder de tegenwoordigen. Geeft bijv. het werk van Israëls heden andere openbaringen dan vóór twintig jaar? En de Marissen? Verwachten we bij Breitner andere verrassingen dan dat hij nog werken voortbrengt, die onzen lust van schilderijen-zien weer even weldadig vermogen te prikkelen, als hij het voor jaren in die of die
werken deed? En opmerkelijk ook, dat er in het werk van een, die afzonderlijk in dezen tijd en als verdwaald van de heerschende richting staat, wel een durende geestelijke verwording in onderscheidbare phasen valt waar te nemen, al schijnt het streven dan ook droomtastend te gaan naar het ideaal: bij Matthijs Maris. Hij is misschien de eenige wiens oeuvre nog kan verrijkt worden door iets anders dan vermenigvuldiging. Maar ook de kluizenaars als deze, vormen een verschijnsel van dezen tijd, belangwekkend juist in hun hoedanigheid van afzonderlijken. Want in hun afzondering hebben zij zich nog vollediger vervreemd van de hedene wereld.
De plaats van Neuhuys tusschen zijn tijdgenooten, het gewicht van zijn werken in de schaal van de voortbrengselen der moderne hollandsche kunst, is niet voorhands te bepalen. Het werk van Neuhuys is een steunpunt voor de beteekenis van het Impressionnisme, - met dat van vele anderen echter. Een aandachtig beschouwen zijner schilderijen, als op de Rotterdamsche tentoonstelling, doet altijd weer stijgen de waardeering, als hij een blije herkenning van
| |
[pagina t.o. 4]
[p. t.o. 4] | |
PORTRET VAN ALBERT NEUHUYS oorspronkelijke Lithografie van H. HAVERMAN
| |
| |
het deugdelijke, het ware, tusschen zooveel maakwerk van handige afkijkers, dat met gelijken schijn, onecht is.
ALB. NEUHUYS: Studie.
Met onze welmeenendste achting, en onder het gulste prijzen, staan wij er echter nooit in ons zelf hij stil uit ontzag. Hem wordt wel eens, rangschikkenderwijs, een plaats gegeven in de nabijheid van Israëls, al is het dan ook in diens schaduw. Zeer kortzichtig evenwel. De leidende bedoelingen gaan
| |
| |
hier te wijd uiteen, dan dat er naar overeenkomstigheid in de resultaten van beider arbeid kan gewezen worden. Neuhuys is onafhankelijk gebleven van Israëls. Hij heeft ongetwijfeld leering getrokken uit het gevierde voorbeeld, te meer om een uiterlijke verwantschap door keus van het onderwerp. Het is onvermijdelijk, dat de tegenwoordigen onder hun zwoegend streven, begeerend omzagen naar de wonderbaarlijke uitkomsten van Israëls' schildersbedrijf. Er is altijd, in goeden zin dan, vrucht uit te trekken. Het aantal boerenbinnenhuizen in de moderne hollandsche kunst is legio, maar willen we daarvan gaan noemen de voortbrengers, dan vinden we wel onmiddellijkst de namen Israëls, Neuhuys, - maar raken daarna reeds aan 't zoeken. Een tentoonstelling van deze twee gezamenlijk, zou veel aantrekkelijks hebben en bovendien leerrijk zijn. (Blommens, bedenk ik me daar, zou er bijgebracht kunnen worden; zijn helaas al te schaarsch goede werk, heeft toch ook weer een onderscheidbaar karakter.) 't Zou dan kunnen blijken in hoever Israëls' kunst ten profijte van. Neuhuys' ontwikkeling is geweest, voornamelijk dezerwijs, dat hij er door gesterkt werd in volharding van eigen streven, zijn kwaliteiten hem bewuster werden door toetsing aan dit voorbeeld, en, dat hij ze zeker nooit aanwendde tot navolging. En het verschil in gedaante waarin deze tweeërlei kunst gegeven werd, zou ook aanstonds het essentiëele van beider uiting kenbaar maken. Het voortreffelijke bij den een, zijn oorsprong vindende in de neigingen van een tot schilder aangelegd mensch, in de kunst bij den ander waarneembaar een drang naar uiting, dieper uit een menschelijkheid opwellende, in associatie met eigenschappen die den vorm van manifestatie bepaalden.
Wanneer bij Israëls echter deze overwegende geestelijke macht minder getuigt, neemt Neuhuys boven hem de overhand met de veilige waarborgen van een rustig geëquilibreerde vakbeoefening. Er zijn schilderijtjes van hem als dat kindje bij de wieg, of het oude zittende vrouwtje, die onmiskenbaar van reëeler waarde zijn dan vele werken van Israëls. Zijn schilderwerk levert een meer onwraakbaar getuigenis voor zijn talent. Wij kunnen dit als 't ware aflezen van zijn schilderijen, het naspeuren in al de wendingen van zijn techniek. Hij is knap maar niet schoolsch of geroutineerd handig, zijn kleur is mooi, want ze heeft constantie en is rijp, er is diepte, ronding, een aanneembare waarschijnlijkheid in deze natuurafbeelding, want het streven was niet ijdelijk gericht op een kunstmatigen weerschijn van de realiteit. 't Zijn schilderijen van vleesch en been. Neuhuys is de met gelijkmatige kracht, gelijkmoedige stemming zijn werk tot het einde doorvoerende schilder; de innigheid van zijn bedoeling verzuimt zich in opgewekte doortastendheid, de lust van mooi-kleur-zien wakkert zich zelf aan, ook voor hem is daar een wereld eindeloos.
| |
[pagina t.o. 6]
[p. t.o. 6] | |
ALB. NEUHUYS: BROERTJE RIJDEN. (In het bezit van den Heer E. van Essen, Amsterdam.)
| |
| |
De stof tot verwerken stapelt zich op voor zijn werkgrage handen, die met onderhouden geestkracht en in ordelijke maat het geliefkoosde werk, steeds vaster samenstellend, ten einde voeren.
ALB. NEUHUYS: Studie voor een schilderij.
Maar zijn handbeweging gaat nooit in schokken, heeft nooit de verbijsterende vermetelheid van Breitner; zijn intentie vaststaande, heeft niet de verheffingen, rakend tot vergetelheid van zich zelf als daadwerkelijk kunstenaar, gelijk bij Israëls. Hij is een kolorist; maar zijn wijze van kleurzien gaat over het observeerende nooit tot het sensitieve als bij Floris Verster. In deze kunstuiting van nuchteren zin, in dezen schilder, bovenal bekommerd over de technische volmaking van zijn bedrijf, zijn in herboren staat overgedragen de traditiën uit de oude hollandsche school. Wat de zeventiend'eeuwers tot een gemeenschappelijk schilders-corps van zoo bijzondere beteekenis heeft gemaakt, komt
| |
| |
voort uit hun liefdevolle zorgzaamheid en hij na naïve opvatting van hun kunst als een vakbeoefening: het schilderij-maken.
ALB. NEUHUYS: Portret van den Heer v. W.
(In het bezit van den Heer J. van Wulfen, Laren).
Bij Neuhuys dezelfde bedaarde volharding, dezelfde beradene samentrekking van al zijn vermogens door natuur verkregen, op één doel, en in regelmatig, onverdeeld streven verder ontwikkeld; zich zelf bij zijn arbeid stelsels bouwend op ervaring en rijpend inzicht, als een verstandig vakman, die bij iedere herhaalde beoefening, iets wil gewonnen zien aan zijn bedrevenheid. Dat hij een geboren schilder is, daarvan gaven eenige portretjes op de Rotterdamsche tentoonstelling, uit zijn jongelingsjaren, wel stellig getuigenis. Ze vertoonden voor een knaap, die werkelijk
| |
[pagina t.o. 8]
[p. t.o. 8] | |
ALB. NEUHUYS:
IN GEDACHTEN.
(In het bezit van den Heer E. van Essen, Amsterdam.)
| |
[pagina t.o. 9]
[p. t.o. 9] | |
ALB. NEUHUYS: KIND BIJ DE WIEG.
| |
| |
het van zijn leermeesters nog niet kon hebben, zeer ongewone kwaliteiten; ze zouden de uitspraak over het wenschelijke van verdere ontwikkeling zeker nooit hebben doen aarzelen. In een levensbeschrijving van Neuhuys vond ik de mededeeling dat hij in zijn jeugd, te Utrecht wonende, portretten schilderde naar fotografie's, gedwongen als hij reeds vroegtijdig was, zich een bron van inkomsten te verzekeren. Die portretten vonden bijzonderen aftrek en waren zelfs van die kwaliteit, dat het publiek het verzinsel van den bemiddelenden kunsthandelaar, als zouden zij door een vermaard fransch schilder vervaardigd zijn, gewillig aannam. Een onschuldige bedriegerij, want het werk was er niet minder om. Maar het hesluit is er uit te halen dat Neuhuys aldra de vaardigheid tot penseelen in zijn vingers had, en dat het werkelijk iets meer nog was dan een uiterlijke slag, lettende op een portretje van Beets, dat, al was het ook naar een foto, zeer genietbaar was met zijn delicate penseeltoetsjes. Zeker ook heeft Neuhuys in die vele portretoefeningen, en dan met zijn nauwgezetten geest en aangeboren toewijding voor het vak uitgevoerd, een eersten grondslag gewonnen voor zijn latere bekwaamheid. Hij heeft portretten en koppen op levensgrootte geschilderd, die hem wel het meesterschap in het vak, bij dit hoogste proefstuk te leveren, kunnen waardig doen keuren. En ook in zijn schilderijen is waar te nemen zijn bijzondere toeleg om de behandeling van een kop goed bestudeerd te doen zijn: hem kloek in elkaar te zetten met hechte teekening en de expressie van de gelaatskleur zoover mogelijk op te voeren door constantie van de lichtpartijen, gevoeligheden in de tusschentinten der overgangen, kracht en transparentie der schaduwen, rijpheid in de onbestemde kleurwisselingen der reflex-partijen, - alles uit de verf te doen zijn en relief te doen aannemen. Zijn factuur is dan werkelijk een toonbeeld; soms als bij het kopje van die oude vrouw vraagt men zich af, wie schildert zoo'n
kopje solieder en toch zoo kleurlevend.
Gezond van doen, dat is het groote kenmerk van Neuhuys' kunst; men zou daarbij weer aan Mesdag kunnen denken, even toch maar, want Neuhuys' degelijkheid is toch oprechter en inniger wel. We zijn eenmaal begonnen tot vaststelling der waarde van dit zoo voordeelig uitgegroeid schilderstalent, Israëls ter vergelijking te nemen; zeer dienstig dunkt me dat, juist om het groote onderscheid bij deze twee. Uiterlijk beschouwd zijn de schilderijen van Neuhuys kleuriger. Neem eenzelfde geval door beiden behandeld, bijv. een boerengezin, gezeten aan den maaltijd. (Uitstekend vergelijkingsmateriël zou zijn Israëls' stuk in het Sted. Museum te Amsterdam en het binnenhuis van Neuhuys hier gereproduceerd). Ook bij Neuhuys is er ruimte, komen de figuren los uit hun omgeving, is er diepte in de verdonkerde ruimten onder tafels, in de holten van schouwen of bedsteden, gaf zijn gevoelige
| |
| |
schildering in een woord, aan alles een realiteits-waarschijnlijkheid. Maar bij Israëls hebben de donkere hoeken hun geheimenis, is het schemerlichten vaporeuser, doorzichtiger, is het landschap door de ruiten gezien in den droom van een buitengesloten wereld, zijn de menschen levender in meer ontastbare waden van tinten, die hen omnevelen. Bij Neuhuys is het onderwerp meer een geval om er uit op te bouwen een geheel, mooi in zijn kleur, juist in zijn toon, waar in zijn voorstelling. Zijn opvatting van kunst is strak beperkt tot de eischen van het daadwerkelijke schilderen. Gestadig aan werkt hij zijn schilderijen op, laat geen steek daarbij vallen, wil al de bewegingen van zijn penseel gemotiveerd. Zijn schilderijen verwekken den lust alle complicatie's van techniek in deze levende peinture na te speuren tot voller genot van 't aanschouwen; om zich te overtuigen hoe iedere doorvoedde toets, ieder luchtig frottis, iedere accentuatie van vorm zich verantwoorden laat in zijn bestemming tot versterking van kleur, rijping van toon, verscherping van uitdrukking. Hoe dat alles niet verkregen werd door bloote toeleg, maar ontbloeid is onder beleidvolle, bezielde werkzaamheid. De natuur is er voor hem om mooie schilderijen te maken. Dezelfde kwaliteiten in zijn binnenhuisschilderen ontwikkeld, zijn weer te vinden in zijn enkele landschappen. 'k Bedoel dat de waarneming zich daar gelijkelijk hechtte aan het schilderachtige, maar nu onder het buitenlicht in een ander aspect van kleur, zonder merkbare sensatie echter. De gelijkenis met Israëls gaat niet verder dan dat hij met hem van dezen tijd is, en gelijkelijk daarmee is het verschil aan te wijzen tusschen deze kunst en die der oude hollanders. Opgegroeid en volwassen onder den invloed van de heerschende richting, is ook de schildersdrift van Neuhuys van koortsigen aard, mist hij de eigenschap om zijn observatie te doen toeven hij een détail, het in afzondering te nemen van het geheel, en
toch daaraan gebonden tehouden. In de opvatting wèl een gelijke gezindheid, maar in de bewogenheid niet dat bezonkene, of in de daad die vredige gang naar het doel. Zijn schilderen ook is een ophoudelijk tegen elkaar uitwisselen van de kleurverhoudingen in hun onderlinge waarden; daarin de harmonieuze samenstemming tot voldragen geheel op te voeren, is het streven. Dit schilderwerk mist de gave compleetheid van het hollandsche uit het midden der zeventiende eeuw. 't Moge niet absurd lijken bij deze kunstuiting van onzen tijd op inferioriteit te wijzen, omdat hier het tekort van den schilder niet door iets van den kunstenaar wordt aangevuld. Onze preferentie hij een schilderij van Neuhuys, en Brekelenkam of de Hoogh, zal volmondig op deze laatsten vallen, terwijl bij een vergelijking van modernen als Israëls of Maris met de ouden, de maatstaf minder vast zou blijken, wijl hier, naast de uitvoering, de uitzegging zich doet gelden. Daar zijn in onzen tijd er verscheidene geweest, die meer of
| |
[pagina t.o. 10]
[p. t.o. 10] | |
ALB. NEUHUYS: MOEDER EN KINDEREN, (schets). (In het bezit van den Heer P.C. Eilers, Amsterdam.)
| |
[pagina t.o. 11]
[p. t.o. 11] | |
ALB. NEUHUYS: BRABANTSCH INTERIEUR. (In het bezit van den Heer A. Preyer, Amsterdam.)
| |
| |
minder verdienstelijk hun kunst van schilderen op brave wijze gediend hebben, en van hen allen is Neuhuys zeer beslist de grootmeester. Om de stevige onderlegdheid, de oprechtheid van beweging en vooral om de macht van het kunnen, is dit talent in zijn werkzaamheid van zoo belangrijk gewicht om de grondstellingen van het schilderen op een zuiveren basis te houden.
ALB. NEUHUYS: Teekening.
| |
| |
Wel eens achter de praktijk wil men soms zoeken naar een geestelijken zin, bij zijn veelvuldig afbeelden van kinderen. Ze zijn vaak gegeven in een handeling of houding, die een dieper kijk op actie van het leven doet gissen. Zijn waarheidszin heeft misschien hier haast onbewust, in het geven van een natuurlijken stand, gegeven de uitdrukking van wat in de verschijning, de handeling van een kind, zoodra ontroering verwekt. Maar, wijl hij hier kon raken tot de fijnste spanning van zijn techniek, werd hij bovenal toch weer geboeid door de subtiele wendingen van rondende vormen, de teere spiegelglanzen van rose gezichtjes in reflex-belichting, de lichttrilling om de zijïge blonde haarbolletjes. Ook een enkelen keer, wil mij lijken, ontdekte hij in een vrouw die haar kind zoogt, iets hoogers dan het schilderachtige geval, was er het zoeken naar een grootere lijn om den groep strenger te omvangen, en naar uitdrukking van het moederwezen op het gelaat.
Maar de hoofdwaarde van Neuhuys ligt in de hoedanigheid van zuiver geaard schilder met zijn mooie bewegingen van techniek; forsch maar niet ontzaggelijk, gezond maar niet diep, karakteristiek maar niet onvergelijkelijk. Ik geloof niet dat een later oordeel naar deze kunstuiting anders zal heenwijzen dan naar een verschijning, belangwekkend als bedrijf van schilderkunst. Want groote daden bracht zij niet. De daad volbracht zich in de handeling zelf.
W. Steenhoff.
| |
[pagina t.o. 12]
[p. t.o. 12] | |
ALB. NEUHUYS: BAKER EN KIND. (In het bezit van den Heer E. van Essen, Amsterdam.)
|
|