Onze Kunst. Jaargang 3
(1904)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 149]
| |
Kunstberichten van onze eigen correspondentenUit BerlijnHet Kaiser-Friedrich MuseumDen 18den October werd het Keizer Frederik-Museum voor het bestemde doel geopend, waardoor er een belangrijke verandering in de inrichting der Berlijnsche Musea heeft plaats gehad. Al de kunst na Christus geboorte uit het ‘Oude Museum’ is naar dat van Keizer Frederik overgebracht. Daardoor heeft de antieke kunst, die vroeger in zulk een ongunstig licht geplaatst was, eindelijk eens wat meer ruimte gekregen en komt zij beter tot haar recht. Vooral de oud christelijke, Byzantijnsche, Persische en Mahomedaansche kunst zijn nu in afzonderlijke zalen ingericht, zoodat het nieuwe Museum in ieder opzicht een groote aanwinst is voor Berlijn. De gebreken, die het bezit, loopen zoozeer in 't oog, dat men ze met enkele woorden kan vermelden. Ten eerste is de ruimte waarover men beschikte in alle opzichten hoogst ongunstig. Op het uiterste puntje van het zoogenoemde Museum-eilandje, een gelijkzijdige driehoek, moest het gebouw gezet worden, waarvan men nergens een overzicht van het geheel kan krijgen. Aan de eene zijde is de gevel door de stadsspoorweg op halve hoogte doorgesneden, waardoor de taak van den bouwmeester zeer werd bemoeilijkt; uit de voorhanden elementen heeft de Architect Ihne echter gemaakt wat er maar van te maken viel. Het geheele werk is rustig en harmonisch in eenvoudigen renaissance-stijl gehouden. Voor den zeer ingewikkelden onderhouw, die hierin van alle tot nu toe bestaande museums afwijkt, kan men enkel oprechte bewondering voelen. Alles is voortreffelijk, behalve de een beetje overladen versiering van de trap. Door 't aanbrengen van vijf open binnenplaatsen is voor voldoende licht gezorgd; in verscheiden vertrekken is er eer te veel dan te weinig licht. De verzamelingen zijn in twee verdiepingen onder dak gebracht. In de benedenvertrekken is alles geplaatst wat het museum aan plastische kunst bezit. Vooral belangrijk is een basilica, die de geheele hoogte van het gebouw doorsnijdt, naar een oud Florentijnsch model, met vijf zijnissen aan iederen kant. De indruk is uitstekend; het was een gelukkige gedachte om aan de bezoekers van het Museum een denkbeeld te geven van de Italiaansche architectuur, zooals die tot omlijsting diende voor de beelden en schilderijen, die op het eerste verdiep van het Museum zijn tentoongesteld. De 10 zijnissen der basilica zijn bestemd om aan de beste en grootste altaarstukken in het museum een plaats te verleenen. Ze moeten later nog beter ingericht worden. Voor de Duitsche en Italiaansche kunst zijn aan den buitenkant groote zalen ingericht met wanden behangen met groene stof, waartegen ze voortreffelijk uitkomen. In plaats van zooals vroeger opeen te zijn gepakt, heeft ieder stuk nu voldoende plaats, zoodat men het in zijn volle waarde kan bewonderen. Hier en daar heeft men, misschien nog te aarzelend, een poging aangewend om beelden van brons, marmer en hout uit éen zelfde tijdperk in éen en dezelfde zaal op te stellen en hier en daar doen die zoo goed, dat men wenschen zou dat er meer van waren. | |
[pagina 150]
| |
Het Kaiser-Friedrich-Museum te Berlijn.
Een voortreffelijk gebruik is er gemaakt van een mosaiek uit Ravenna, en door een goed aangebrachte electrische verlichting fonkelen de stukjes goud daarin, alsof de zon er op scheen. Een belangrijke nieuwe bijdrage is de gevel van het paleis van M'schatta, een geschenk van den sultan aan den keizer, dat nu in Berlijn is aangeland. Het is een van de belangrijkste stukken uit Voor-Azië, uit de laat-Babylonisch-Assyrische periode. Het is de versiering van een deel van den gevel, aan weerszijden van den hoofdingang, in poreusen kalksteen, iets over de 6 meters hoog en aan weerszijden van het portaal ongeveer 24 meters breed. Al de vlakke kanten zijn overal rijk met ornamenten bedekt, die ten deele van antieken, ten deele van Oosterschen oorsprong zijn. Volgens Strzygowski moet de vervaardiging er van ongeveer op 4 eeuwen na Christus worden bepaald.Ga naar voetnoot(1) Hoewel er in de benedenzalen van het Museum nog een zekere onafheid en koude heerschen en men door het storende onrustige patroon in den vloer altijd weer onaangenaam aangedaan wordt, is de inrichting van de schilderijenverzameling voorbeeldig te noemen, hoewel er bieren daar stellig nog wel wat veranderd zal worden. Opzettelijk zijn er overal kleine kabinetjes ingericht, waar enkele stukken behoorlijk tot hun recht komen. Vloer, plafond en wandbedekking zijn zeer bescheiden van toon en volkomen met elkaar in harmonie: de bruine toon van het hout tegen de met groene wollen stof bekleedde muren. De kleine kabinetjes in de zijvleugels ontvangen dubbel licht van boven en aan de kanten waarvan de werking voortreffelijk is en nog verhoogd wordt door het afronden van de hoeken, zoodat de plaatsen die vroeger de ongunstigste waren in een museum-zaal, nu juist het allerbeste licht ontvangen. Het is mij natuurlijk onmogelijk om hier in bizonderheden te treden en zal slechts met een paar woorden melding maken van de ge- | |
[pagina 151]
| |
wichtigste monumenten der Nederlandsche kunst. Het Gentsche altaar staat hier in het eerste kabinet geheel alleen en doet buitengewoon goed in het dubbele licht. De beide gestalten van de Verkondiging zijn volledigd met een kopie van het tusschengedeelte, zoodat het geheele veelluik nu compleet is, met uitzondering alleen van Adam en Eva. Behalve de eene groote Rembrandtzaal van vroeger zijn de stukken nu in twee vertrekken verdeeld, de kleinere in een kabinetje, de groote in een eigenlijke Rembrandtzaal. Voor de grootste stukken heeft men hier een kamer uit een patricisch huis ingericht met een prachtige schouw, een eiken tafel en stoelen, alle uit Rembrandt's tijd en de schilderijen komen hier op 't voordeeligst uit, vooral onze Dominée Anslo. Rubens heeft een buitengemeen groote zaal met bovenlicht voor zich alleen. Hoewel het Berlijnsche Museum geen heel groot aantal meesterwerken van zijn hand bezit, heeft ze toch karakteristieke stukken uit iedere levensperiode van den meester. Een zeer groote aanwinst is de door den Keizer aan het museum geschonken Diana met Nimfen door Saters overvallen, een stuk, dat niet geheel af is, uit zijn laatsten tijd. Behalve de nieuwe aankoopen, zijn er nog een heele massa schilderijen uit het depôt gekomen, zoodat we nu een tamelijk goed overzicht hebben van de geheele Nederlandsche schildersschool. Vooral is het aantal belangrijke werken zeer vermeerderd door de verzameling van Adolf Thiem, die ons kort vóór de opening van het museum was geschonken. In de eerste plaats noem ik een meesterwerk van van Dijck uit zijn Genueeschen tijd, de jonge Marchesa Spinola, in een zwart fluweelen kleed een trap bestijgend. Verder een paar prachtige Stillevens van Fijt, Snijders en Heda, een binnenhuis van verschillende achter elkaar liggende kamers. Van Dirk Bouts een Voetwassching en een Kruisiging, van Backer, het Portret van eene Onde Vrouw, dat zeker behoort tot een van zijn beste werken. Eenige Winterlandschappen van van Goyen en nog vele andere stukjes van Hollandsche kleinmeesters. Het zal vooreerst lang duren eer men in de ruime zalen van het Museum weer den weg kan vinden. Maar juist daarin ligt een eigenaardige bekoring. En men kan, alles beschouwd, niet anders dan groote bewondering voelen voor Wilhelm Bode, die gedurende de dertig jaren van zijn directeurschap door zijn flair aan den eenen kant en door zijn bekwaamheid om voor het betrekkelijk jeugdige Berlijnsche Museum, ver boven de gewone toelage van den Staat altijd weer, geld voor nieuwe aankoopen te vinden en zoo een verzameling tot stand te brengen, die als geen enkele andere zulk een juist denkbeeld van de geheele kunstontwikkeling geeft. W.B. | |
Uit RotterdamKunstkring - koper tentoonstellingHet bezwaar van zulke tentoonstellingen als deze, van koperwerk, is dat de dingen die bekorend zijn als onderdeel van een huishouden, en die door hun metalen, niet on-zware, glanzen, de diepere praal van de duisterder meubels wat verlevendigen - hier uit de hun toekomenden rol zijn gehaald. Er is hier een overvloed van kandelaars, van de kloekere vormen tot de meer ranke, van den zwaarderen vollen stijl tot den meer sierlijken maar niet zoo diepzinnigen, van later eeuw. Er zijn hier gewichtdoozen die weer eens doen zien dat wij, praktischer, nog niet de schoonheid gevonden hebben van wat voor het gebruik gemakkelijker is - er is hier een overvloed van speelgoed en van beddewarmers. Eigentlijk zou zulke tentoonstelling moeten ingericht op ander wijze. Een kamer uit den tijd zou gansch gebouwd moeten worden en gansch gemeubeleerd; we konden dan zuiverder zien wat we wonnen, waarin we verloren. In veel zullen we nog niet gewonnen hebben, in veel verloren. Ik zal u al de voorwerpen niet noemen die toch interesseerden. Alleen een ding. Er was een kistje van koper, perzisch, uit de zeventiende eeuw. Het Orient dat | |
[pagina 152]
| |
in de émails uitmuntte, dat potterij maakte met een diepe hartstochtelijke combinatie als blauwen zwart blauw - had hier weer een voorbeeld van zijn stille volle voornaamheid. Het was niet overdadig versierd; met elkaar snijdende cirkels onder anderen. Maar het was volop metaal - de moderne zaken zijn veel te dun - en het was volop een kistje, een ding om kostelijks veilig in weg te sluiten. Het had lijnen die bij ieder deel van den bodem af meer naar elkaar toe kwamen - het was een ding waaraan niet gehaast gewerkt was - en denkt ge dat niet een noodzakelijke voorwaarde is voor goed werk? Het was door soberheid, juistheid, bezonnen versiering het voornaamste van de tentoonstelling. | |
Vincent van Gogh (Oldenzeel)Wie zal het volledig werk brengen over Vincent. - Het ware mij een paar jaar werkens waard - maar de brieven zijn nog niet te bereiken - en ze zijn haast een dagboek. Ik hoor van een reden tegenwoordig, waardoor ze niet gepubliceerd kunnen worden - maar is tegenover zulken als hij de grootste eerbied niet de grootste openbaarheid?
Er zijn hier in de twee zaaltjes der zaak Oldenzeel een stuk of vijftig werken tentoongesteld, uit franschen en uit vroegeren tijd. Er kon van den vroegeren tijd met kieschheid eenig werk zijn teruggehouden; er is werk waarvan ik niet de verantwoording op me zou durven nemen, als van Vincent zijnde. - Uit zijn later periode zijn de als altijd bizondere: Kroeg met de rooie wanden (avend); het Sneeuwtje met een stad op den achtergrond (dat, met ‘Bohémiens’ op de Libre Esthétique, een huifkar, en wat figuren, mee en verband doet voelen met den Breughel uit het Oud Museum te Brussel), de Slaapkamer met de rooie deken, het wondre Veld Klaprozen met de enkele boomen in de fond, de Zaaier (groenend paars) naar Millet, Het Boereportret; de fijne Citroenen, ijl tegen de ijle kleur van den wand; een Engel naar Rembrandt, de handen wat onverzorgd, maar het gezicht vol uitdrukking; een Parklandschap. Van het vroeger werk noem ik de Watermolen (No 30) grootsch en massaal; de Ratten, de opgezette Papegaai (No 6 van een verzadigde en deftige schildering even als de Ratten, zie vooral grondje met halmen) het stilleven met de Inktflesch (11), Wevers. Een aantal Huizen (midden in de fond een kerkje), de 3 Vogelnesten (zeer rijp van schildering), No 19 Dorpshuizen, No 17 Stilleven (met klompen, kruik, flesch, Keulsche pot), etc. Wat altijd in het werk van Vincent van Gogh treft, is de intensiteit der ontroering, de volle, zware gemoedsstemming die in ieder ding heerscht - en het moreele van zijn beschouwing der dingen die hem tegenover de klare, maar vormverliefde fransche en neo-impressionisten, afzonderlijk zet. Plasschaert. |
|