Onze Kunst. Jaargang 2
(1903)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 22]
| |
Kunstberichten van onze eigen correspondentenUit AmsterdamGa naar voetnoot(1)Bij de firma Buffawas een groot en merkwaardigschilderij van Daubigny te zien. Een onweerslucht met stralenden regenboog boven de valsch verlichte goudgroenen van een weiland met hooistapels De lei-zwarte lucht is in krachtige schildering gebrost, de zwaar geëmpateerde groenen van den grond, schijnbaar a la prima, maar in werkelijkheid onder herhaardelijk verbeteren, breed gestreken. Een schets van Willem Maris. Variant naar of compositieschets voor het groote schilderij Zomerweelde, in het Stedelijk Museum. Van Jacob Maris een oud schilderij, de slagerswinkel, dat we hier kunnen reproduceeren. In meesterlijke zekerheid en fijngevoeligheid, plat en soms met veel olie schilderend, heeft de meester dit eenvoudig inkijkje doen tintelen van zulk een blonden dag en in immer beteekenis-volle kleur zooveel stemming aan het leege, holle vertrek weten te geven, dat zoo ergens dan hier aan de verwante kunst van Pieter de Hoogh moet gedacht worden. Gedateerd is het paneeltje niet. De firma Scheltema & Holkema heeft een Catalogus van fraaie en zeldzame boeken verzonden, over kunst- en kunstnijverheid. Er is veel bij wat de moeite waard is. Ik citeer al bladerend: Viollet-le Duc, Dictionnaire rais. de l'Architecture française; J.J. v. Ysendyk, Documents classés de l'Art dans les Pays-Bas; Bartsch, Le peintre graveur. - Een Handschrift uit de XVIe eeuw van de Kroniek van Eusebius, in ouden band; Max Klinger, Radierungen, Zeichnungen, Bilder, Skulpturen des Künstlers; etc. etc. W.V. | |
Uit BrusselDe tentoonstelling van de Société des beaux arts 11 april - 24 mei 1903Het is eene bij uitstek voorname tentoonstelling, correct, bezadigd en hoogst eerbiedwaardig. Men aanvaardt daar alleen uitstekende kunstenaars, en een aroompje van mondaniteit mengt er zich met de geuren van olieverf en vernis Kortom, een academisch midden vol goeden smaak en deftigheid. Dit jaar is de tentoonstelling vooral belangwekkend, door eene aanzienlijke verzameling geschilderde en gebeeldhouwde portretten, waartusschen zeer merkwaardige. Ik vermeld Blanche, met twee portretten, gezegd van de Normandische- en Volks-reeks, vooral dit eener jonge keukenmeid, - graaf J. de Lalaing, Cluysenaer, vader en zoon, de beeldhouwers Paul De Vigne, Juliaan Dillens en Jul. Lagae. Deze laatste toonde wonderbare borstbeelden van zijn kunstbroeder Dillens en van M. Schoenleber. Van J. Lagae bewondert men ook een marmeren groep, moeder en kind, verrukkelijk van uitdrukking, fijnheid van bewerking en boetseering. Ik had ook de gelegenheid, in zijn werkhuis het borstbeeld te zien van den grooten | |
[pagina 23]
| |
vlaamschen dichter Guido Gezelle dat onlangs te Kortrijk ingehuldigd werd. Tusschen de gebeeldhouwde portretten vermelden we vooral dat van Mevr. Ketty Gilsoul, schilderes, door M. Victor Rousseau; eveneens van eerste gehalte en van prachtige techniek zijn de portretten van De Vigne en van Puvis de Chavannes door Rodin. JACOB MARIS: Slagerswinkel.
Om terug te keeren tot de geschilderde portretten, waren er zeer belangwekkende onderteekend Leo Frédéric, (eene dame in zeeuwsche kleedij, in volle lucht, op een zeedijk vanwaar zij een stralend landschap, bij vogelvlucht gezien, beheerscht); van Lenbach zagen wij vroeger veel schooner dan hij nu inzond; Mellery een onafgewerkt portret van zijn vriend De Vigne; Constantin Meunier een doek uit vroeger tijd, Isid. Verheyden, Watts, Emiel Claus, Lieven de Winne, enz. Ik gaf echter de voorkeur aan een portret van Fantin-Latour door hem zelf geschilderd; aan portretten van Haverman, welke aan Velasquez doen denken, en aan een jong meisje van John Laverry, een meesterwerk van bewerking en van bevalligheid. Maar er was nog wat anders dan portretten in de Société des Beaux-Arts. Franz Courtens had twee prachtige doeken ingezonden, Paul Mathieu deelde in den bijval van dien grooten landschapschilder door eene heerlijke synthesis van Brabant, opgevat in blonden en lachenden toon. Vermelden wij ook de inzendingen van Victor Gilsoul, drie doeken als het ware de verkondigers van eenen ommekeer in de werkwijze van dien krachtigen kunstenaar; waterverfschilderingen van Mevr. Ketty Gilsoul en van Cassiers, prachtige stukken van Alfred Verhaeren, een dichterlijk en aangrijpend werk van Verheyden, de Spinsters van Dierckx, enz. enz. | |
In het Kunstverbondhad eene belangrijke tentoonstelling plaats der werken van den betreurden Gustaaf Van Aise. Deze reeds gekende stukken lieten niet te min, aldus verzameld, de groote kunde, de degelijke en nauwgezette uitvoeringskracht van dezen te jong overleden kunstenaar waardeeren. Buiten zijne groote geschiedkundige doeken bevonden zich daar vele schoone portretten. In den Cercle werden ook een aantal werken van den plaatsnijder Des Vachez uitgestald. Belangwekkende tentoonstelling welke dezen verdienstelijken | |
[pagina 24]
| |
kunstenaar deed betreuren, te meer daar deze kunst bijna geene vertegenwoordigers meer in het land telt. | |
Tentoonstelling Verwée te SchaerbeeckBij gelegenheid der inhuldiging van het gedenkteeken opgericht ter nagedachtenis van den grooten landschap- en dierenschilder, Alfred Verwée, op den hoek der Collignon plaats te Schaerbeek, had in de zalen van het gemeentehuis dier gemeente eene belangrijke tentoonstelling plaats van de werken van den kunstenaar. Deze tentoonstelling waar vele der schoonste schilderijen van den meester te zien waren, verwierf grooten bijval. Het gedenkteeken zelf, door den beeldhouwer Van der Stappen verheerlijkt de forsche en weelderige kunst van den gloedvollen schilder van het Leverkruid en het Schoone land van Vlaanderen. Het geheel heeft een zeer decoratief aanzien en de onderdeelen zijn bewerkt met de kunde en de voornaamheid die de werken van Charles Van der Stappen kenschetsen. | |
Nationale kring der aquarellisten en pastellistenDeze jonge kring legt veel levendigheid en kloekheid aan den dag en zijne kleine tentoonstelling bevat vele belangwekkende inzendingen en eenige namen die aan te stippen zijn: De belommerde vestingen en de Oude vaart van Boulvin, De Oude Vuurtoren van Plompe Tore van G. Delsaux, Herfst en Najaar van Rombouts, de opgehaalde teekeningen van Karel Michel, De Straatjongen van Karel Watelet die verwant is aan Jacob Smits; een portret door Leo Rotthier; de scharenslijper van Frans Gaillard, het koperschuren van Leempoels; Elle, Toussaint en Allard die zich blijkbaar inspireeren op Cassiers' manier van Holland te zien en op te vatten. Margaretha Stiénon die van Uyterschout navolgt in eene Lente; eenige belangwekkende zeegezichten van Bamps. En dan nog de etsen van Gaudy, de bloeiende Kriekelaar van A. Heins een zeegezicht van Modave; Zeelieden van Bartholomé; gezichten van Mont Saint-Michel van Kegeljan; koolteekeningen van Ecrevisse; Nacht en de Weduwe van Keuller; en ten slotte bloemen van Mev. Dupré, Georgette Meunier Mottart en Jamar. G.E. | |
Uit Den HaagPulchri studio groepententoonstelling 7e serie, 2-16 mei 1903Deze serie brengt van Van der Weele eene koestudie, die bizonder is door haar schildermatig wezen. De opvatting is modern, maar hoezeer doet de meesterlijke techniek hier niet denken aan die der oude Hollanders. De koe staat van ter zij door den toeschouwer gezien, een weinig in 't verkort, zoo dat de kop meer dan 't overige gedeelte in 't donker verwijlt. Dit dier is van eene magnifieke zuiver-schilderachtige plastiek en met sobere doel treffende, ja bijna alles omschrijvende techniek, zoo deugdelijk opgebouwd dat het geheel, uit een bruine ondergrond opgeschilderd, met zijn warme donkertonige kleuren werkelijk het type is van eene goede soort (alleen de schaduw om den kop zou men te zwart mogen vinden). Is dit werk meer tonig, in zijn ander werk hier is hij, ook door zijn plastisch vermogen dat op knappe wijze de ruimtelijke verschijningen hun relief weet te geven, meer luminist dan b.v. Steelinck, wiens werk met het zijne verwantschap toont. Van der Weele's coloriet is krachtiger, glanzender. Zijn streek veerkrachtiger. Bij Steelink is ze ruiger, maar diens werk doet wel eens droog. Niet te min is de laatste meer tonalist. Van de Weele is breeder en grooter en over 't algemeen zuiverder, Steelinck in zijne beste studies malscher van kleur. Beiden schijnen dit gemeen te hebben, dat zij in hunne studies zuiverder aandoen dan in hun vrijer scheppingen, wat bij de 2e generatie der impressionisten wel eens meer het geval is en een verklaarbaar verschijnsel. Zoo is het studiematige werk van beiden ook wel het beste deel hunner inzending. Van Steelinck willen we noteeren een boomgaard in een gamma van blonde grijzen en groe- | |
[pagina 25]
| |
nen, een schaapskooi en een paar studies van weidende schapen. Van v.d. Weele zijn de schetsen en studies over 't algemeen van eene uitnemendheid, die ze het studie-achtige ontneemt en compleet doet zijn. Een der beste inzendingen is ditmaal die van Louis van Soert. Zijn factuur is beschaafd, soms bij alle ingetogenheid van doen, getuigt ze van over-beschaving, een verschijnsel dat na de weeldetijd van het impressionisme ook niet vreemd te noemen is. Dit knappe werk is niet altijd van eene volstrekte organische eenheid en een echt buitenman zou het allicht soms een weinig te salonfähig vinden. Om u te doen oplichten wat ik bedoel, noem ik u het werk van Jacob Maris. Hierin zit, of liever huist, bij alle deugdelijkheid en voornaamheid van factuur, het weêr. Zelfs zoo'n volledig werk als Winter geeft bij alle technische bekwaamheid, als het veelkleurige schitteren der mollige, blanke en ongerepte sneeuw, meer het type ván een winter dan de winter zelf. Op dit laatste zou niets aangemerkt mogen worden indien de winter zelf in dit werk maar meer ademde. Dit werk mist bij alle soliditeit, bij alle natuurkennis, bij alle natuur-aandoening die er uit spreekt, nog de levende hartstocht die het tot natuurware geestelijke gezichten zou maken. Het is voorloopig nog meer werk van bijzondere smaak, dan van alles doordringend gevoel, hoewel dit laatste in zekere mate en in aanleg voldoende aanwezig is. We willen verder kort zijn. Storm van 's Gravesande exposeert één groot schilderij: Novemberdag aan het IJ, stoer van schildering, guur en buisend-geweldig van weêrstemming, maar niet geheel uit de verf. Texeira de Mattos o.m.: Bedrogen, een dame in groot toilet uit de voorname wereld, een stemmig beeldje, als eene illustratie voor eene moderne en alystische novelle of roman; verder een ontwerp voor een monument van Willem den Zwijger. De wakende leeuwinnen zijn goed in hun stille actie, de figuren van grootheden die zich om den Zwijger groepeeren, natuurlijker van houding dan men ze gewoonlijk op pleinen ziet. Ons trof nog in het groote links zijtafereel het bewegingsvolle van een groep (rechts boven) aanrukkende ruiterij. Alletta van Thol-Ruysch: in de stillevens waar als 't ware gemodelleerd kon worden met de verf, is zij hier 't best. Sinaas-appelen schijnt geïnspireerd op de oude Hollanders. Het is in deze sfeer stil en tevens, alsof ons innerlijk de negatie hiervan oproept, klankvol, het is even geheimzinnig van een wonderbaar leven. De Vries-Lam: werk met eene décoratieve neiging. Het is evenwel niet altijd zuiver en stemmingsvol genoeg om de werkwijze te doen aanvaarden. Na zijn dikwijls leege decoratieve vlakken, zonder veel samenhang. Het ideële in dit werk is nog niet zuiver genoeg tot verschijning gebracht en doorgevoerd om het vol te doen schijnen en natuurwaar. Jan van Vuuren: verdienstelijk studiematig werk. Het schijnt als voor het aangezicht der natuur geschilderd en verheugt door direkt, zonnige, hoewel niet altijd hooge natuurspiegeling. N. van der Waay: diens kleurgevoel, dat uit Portretstudie zou moeten blijken is niet buitengewoon. Zijn factuur in dit werk niet zuiver of sterk in de uitdrukking van vleesch. Hij blijkt tenslotte een zeer bekwaam aquarellist, die in schilderstudies naar de natuur faalt (onvoldoende is ook de stofuitdrukking van de Clematis), die verdienstelijke stemmingstukken weet te maken, als Quartet en een Kunst-beschouwing (tevens portretten-studie en als zoodanig zeer handig) maar die weinig dieper gaat dan een illustratief talent het gewoonlijk in deze zoekt. Mej. Wandscheer: in de Cineraria's is het vreemde in de bloemenwereld en het wondere van hare kleuren aangestaard en het zachte bloemenblad wonderwel weergegeven. Rijk en gouder van toon is Vrouwtje, de kleur van fond-japon en haar in Lucie decoratief voornaam; ook van de overige figuurstukken is de kleur het heerschend element en zijn de figuren bijna onbelangrijk door gebrek aan eenige actie en door weinig diepe psychologische weergave. De andere inzenders zijn: Hobbe Smith, J.G. Smits, H. van Steel en C.A. Van Waning. Van den laatste is hier een Schuit aan het strand. Hoevéél nijpender heeft niet Jacob | |
[pagina 26]
| |
Maris, aan wien Van Waning's werk, niet ten zijnen voordeele, veel doet denken, de weidsche starre eenzaamheid van zoo'n geval gegeven. Dit werk schijnt geïnspireerd op Maris. Maar het ontwikkelt niet verder, het voert in grooter verfijning geen enkele eigenschap door. Het is hierom en ook om andere redenen, nog! niet bijster belangrijk. H.d.B. | |
Uit KrefeldTentoonstelling van Hollandsche kunstNu ja een gulle maaltijd met stevig glas wijn, een hartelijke ontvangst en speeches over en weer zijn er wel bij elke plechtige tentoonstellingsopening; maar deze ‘Eröffnungsfeier’ zou toch een eenigszins bijzonder cachet hebben. Men wilde een soort symboliek tintje aan de feestelijkheid geven. Er openbaarde zich iets dergelijks als we vroeger meer van onze zuidelijke buren gewoon waren, een onbewimpeld uitgesproken verbroederingszucht klonk in de al of niet handig in elkaar gezette toespraken. En eindelijk rees de stemming zoo hoog, dat het kleine aantal Hollanders dat aan de invitatie gevolg had gegeven - en waaronder geen enkele schilder was - de van jongsàfingeprente ‘moffenvrees’ totaal had vergeten en gaarne op goede en betere verstandhouding wilde klinken. Want dat die verstandhouding tot nu toe niet bestond, dat de Duitschers van vlak over de grenzen gemeenlijk niet veel anders van ons kennen dan gesmokkelde jenever en tabak en dat wij, als we heel eerlijk zijn, onze antipathie tegen alles wat met Duitschland te maken heeft ook niet op grondige kennis van land en volk kunnen baseeren, staat vast. Hollandsche artisten zijn in Frankrijk iet of wat, in Engeland en America zeer goed, in Duitschland, op enkelen na, weinig bekend. Dat ligt niet uitsluitend aan den weinig ontwikkelden smaak van het Duitsche publiek; maar moet zeker mede voor een deel in allerlei ekonomische kwesties schuilen. Onze prijzen waren voor duitsche koopers langen tijd onbereikbaar en dat de kunsthandel niet happig was in Duitschland gratis exposities te organiseeren, terwijl men in Engeland de sommen maar voor 't noemen had, kan niemand kwalijk nemen. Maar nu zijn de tijden van het arme Duitschland reeds lang voorbij en de jaren dat het opkomende rijk zich in patriotischen roes Anton von Werner c.s. liet welgevallen of dat ‘Siegesalleën’ meer dan officieele bewondering wekten gaan hun einde tegemoet. Men heeft heel wat geleerd en gezien; er is wel kans, dat de bodem genoeg geploegd is om een nieuw uitgestrooid zaad op te nemen. En de onvermoeibare directeur van het Museum te Krefeld heeft voor zijn stad willen zaaien. Of deze eerste kennismaking geestelijke resultaten zal hebben; of de gewekte algemeene belangstelling tot duurzame gevolgen zal leiden, kan vooralsnog niet beslist worden. Onze voorloopig gunstige indruk was misschien van eenigszins persoonlijken aard en dateerde reeds van het bezoek van Dr. Deneken - den bovengenoemden directeur - in ons land, toen hij materiaal verzamelde voor zijn tentoonstelling. Waarlijk men had met een gansch andere natuur te doen, dan de duitsche beoordeelaar van onze afdeeling te Turijn was, Georg Fuchs, die toen ter tijde het succes der Hollanders gemakshalve verklaarde uit de ‘stammverwantschaft’ met 't groote duitsche vaderland en ons zoo ongemerkt geestelijk wilde inlijven. Dr. Deneken is een man van koeler vernuft. Wie gelegenheid had hem in Holland aan 't werk te zien en wie hem eens zoo kalmweg heeft hooren praten over Hollandsche en Duitsche kunsttoestanden, wie eindelijk zijn bemoeiïngen in Krefeld vergelijkt met het phlegmatieke sleurtje dat Museumsmenschen en zaken maar al te vaak zoetjes aan nekt, die komt tot de slotsom, dat hier een der vertegenwoordigers van een nieuw geslacht kunstgeleerden is opgetreden, een geslacht waar nog heelwat bruikbaars uit groeien kan, wijl het tot leuze heeft nimmer om de liefdevolle studie van het oude, het heviger levensrecht van het rondom ons groeiende te vergeten. En deze | |
[pagina 27]
| |
directeur krijgt met bedachtzamen takt allerlei gedaan van zijn soms naïef-enthousiaste publiek van Rijnlanders, waar hij als rustig overleggend Noord-Duitscher tegenoverstaat. Hij heeft gevoeld hoe noodig het was, dat men voorloopig in Duitschland inplaats van over Hollanders te hooren en te spreken eens werk van hen op allerlei gebied in samenhang te zien kreeg. En waar hij 't er zoowaar op aanlegt van zijn Museum een paedagogische ‘kunstbeurs’ te maken, waar de waarden der geheele wereld zullen gewogen en geschat worden, daar komen de Hollanders al gauw aan de beurt. Men moet bewonderen, dat er in dezen, door allerlei tentoonstellingen in binnen- en buitenland, bezetten tijd zooveel kon bijeengebracht worden. De 517 nummers van den statieus versierden katalogus omvatten: schilderijen, beeldhouwwerken, architectuur in teekeningen en fotos, etsen en aquarellen en heelwat gebruikskunst. Dit alles is in een paar ruime zalen en zaaltjes en 2 lange galerijen ondergebracht, zoodat men voor de schilderijen één groote hoofdzaal en een paar kleinere compartimenten reserveerde, eenigszins soortelijk kon groepeeren en de galerijen met vitrines en afgeschoten gedeelten voor de gebruikskunst inrichtte. In alle afdeelingen is het verblijdend op te merken, dat hier niet, als anders weleens in 't buitenland, slechts een toevallige rommelzoo van hollandschen afval is terecht gekomen, maar dat er volgens een bepaald beginsel ernstig is gezocht zooveel mogelijk voortreffelijks bijeen te krijgen. Dat dit niet altijd is gelukt spreekt, de gegeven omstandigheden in aanmerking genomen, vanzelf. Er is weleens wat te veel en er mankeert soms iets. Van de gebruikskunst krijgt de buitenlander hier zeker een juister beeld dan van onze schilders. Door de welwillende hulp van kunsthandelaars en particulieren is evenwel ook deze afdeeling, die in onzen tijd niet meer zoo gemakkelijk goed te krijgen is als een 10 jaar geleden, tamelijk compleet, al had men onder de levende schilders b.v. Verster liever niet gemist. Schilderijen: voor een Hollander, die in Amsterdam aan de bron zit, waren er wel voor 't meerendeel oude kennissen; maar voor 't buitenland kan deze collectie, als ze ten minste met zorg en misschien zelfs met eenige leiding van den kundigen directeur, wordt bekeken, veel nut stichten en bijdragen tot meerder begrip. En zelfs als men uit het centrum komt en dagelijks veel ziet, dan verrassen hier toch enkele oudere werken, die op heel wat hooger peil staan, dan het hollandsch publiek tegenwoordig over het algemeen van dezelfde meesters gewoon is. Zoo herinner ik me in langen tijd niet zulk een goed stuk van Theophil de Bock gezien te hebben, als dit groote boschlandschap in schemeravond, van een fijne, even fransch aandoende tonaliteit; zoo zuiver en voornaam geschilderd in een tijd toen de begaafde kunstenaar nog niet als thans meer en meer een handig vervaardiger van courante stukken geworden was. En van Karsen van wien men niet zoo heel veel ziet en die ook wel eens wat opzettelijk zonderling en eigenwijs kan wezen hingen hier drie delicate schilderijtjes in een gezellig hollandsch hoekje bij elkaar. Een donker boerenhuis tusschen frisch groen, een boerenerf met hooibergen en een bijkans pikant afgesneden stadsgezichtje in hoog formaat. Hier was geen enkele gewilde afwijking, geen decoratieve overdrijving van raar dakenrood tusschen gesombreerde groenen, geen wattige boomkontoeren en ook niet van die gladde groene pompons, waarmee de olmen, op Karsens grachtstukje der laatste Arti-tentoonstelling, hun ruisschende bladerfontijnen hadden verwisseld. En van de ouderen der Haagsche school? Wel had men beter specimen van Jacob Maris' kunst te zien kunnen geven, dan die magistrale brug uit de verzameling van den heer Reich? Voor de zooveelste maal kwam hier weer uit, dat in deze richting het laatste woord - voor langen tijd ten minste - door Jacob Maris is gezegd. Evenwicht, evenwicht tusschen techniek en gevoel, olympische kalmte, nergens ongedecideerd zoeken en toch evenmin ergens koude, schoolsche plekken. Dit stuk weer te zien is altijd een revelatie. Mo- | |
[pagina 28]
| |
numentaler van werking dan de meest gecomposeerde Ruysdael, met machtige hand geborsteld, hecht en rijk gebouwd in dien stoeren teekenstijl van louter rechte en gebroken lijnen, zonder een enkele slappe ronding en bij alle kracht zoo malsch en frisch van pâte, dat het alleen al door deze uiterlijke kwaliteiten gemakkelijk het meeste impressionistische werk van anderen uit dezelfde school slaat. En hoe ook meester der materie, Maris is nooit een goochelend virtuoos geworden. 't Is alles ontvangen in een diep ontroerd, maar sterk en mannelijk, nimmer sentimenteel gemoed. Deze brug is een stuk werkelijkheid, heerlijk afgesloten, uit het omringende geligt, van het kleine en bijzakelijke ontdaan, gekuischt en vereenvoudigd, maar nergens van der wereld ruigte vervreemd. Machtige brokken kleur, staan de kleine huisjes tusschen het oude zomergroen terweerszij van het strakke brugje, waar de zwarte melkmeid met zwaarwiegelende emmers aan 't juk tegenopsjouwt. En vér onder het schaduwend brugplankier dóór, ziet men het hollandsch landje zich breiden, met schuiten, roode huisjes en spiegelende vaart, als was het de overal geldige synthese voor al wat Holland heet. Zoo hollandsch is zelfs de in mineur gestemde Zandschipper van Israëls (ik meen uit dezelfde collectie) niet. Het is een van Israëls' beste werken, die duwende man voortstappend langs de dommelige avondvaart, en de schimmen van boomen, aan het zwarte water. Maar al wie bij schilderijen, behalve het genot eener hooge geestesuiting, behalve stemming, ook nog zijn lijfelijke oogen wil dronkendrinken aan de heerlijkheid van de mooie materie, die zie deze twee werken uit zoo verschillende sfeer liefst niet achter elkaar, om zuiver te blijven in zijn oordeel. Dat beide schilderijen hier hangen verhoogt de paedagogische waarde der tentoonstelling zeer. Ze zijn de standaardmeters tot bestendige contrôle van den maatstaf bij de beoordeeling van het andere werk, dat men zoodoende van een heel hoog plan af bekijken kan. Ze zullen - ik herhaal het, bij eenige leiding - veler oogen kunnen openen. Wat al 't overige betreft; detailbesprekingen kunnen hier geen plaats vinden. Er was 't een en ander moois van Bosboom, die den Duitschers trouwens, evenmin onbekend is als Mesdag. - Ik weet niet hoe dat juist zoo komt Mauve was goed, maar niet schitterend, Neuhuys matig, Breitner niet al te karakteristiek vertegenwoordigd. Van Poggenbeek vond men er een curieus vierkant schilderij. Heelemaal niet wat men noemt een ‘echte Poggenbeek’. De Nieuwmarkt met het drukke gewarrel en gevlek van schotsch en scheef staande tentjes en kramen om de oude torenmuren van de St. Anthonieswaag heen. Die rijpe baksteenkleur met de smakelijk-groene luikjes als achtergrond en, als hoogste licht in den grijzen dag, de glorie van een kar met sinaasappelen, zuidelijk, pralend-oranje boven de stemmige hollandsche grijzen uit. Israels' Thoraschrijver hing goed in een klein kamertje, bij weinig maar uitgelezen gezelschap; midden op een wand en op elken afstand te bekijken door de open deur van een voorzaal, was de levende kop van den oude met de bevende hanglip en het werkende voorhoofd aangrijpend expressief. Van de Jongeren had alleen Toorop een eenigszins aparte plaats, wat om zijn zoo geheel afwijkend palet noodig was geweest. In het zelfde licht-behangen vertrek hingen o.a. ook nog twee landschappen van Vincent van Goch, die gemakkelijker voor menschen die zijn overige werk kennen, dan voor vreemden in 's schilders rijk te genieten waren. Toorop's inzending is omvangrijk: Gepointilleerde schilderijen, ethisch-didaktische composities in gekleurde teekening, symboliek als de drie bruiden en een subtiel damesportret in weinige, scherpe potloodlijnen en met een tintje geel in de japon afgemaakt. Ik noem hier bovenal het portret van Dr. Timmermans.Ga naar voetnoot(1) In het trillende licht dat het pointillé veroorzaakt rondt dat zwarte achterhoofd wel met verbazende plastiek achter het lezend-aandachtige profiel. En om dien stillen mensch heen danst het flikkerende licht in spectrale schijnsels over de bonte kamerdingen. Maar er blijft in die tin- | |
[pagina t.o. 28]
| |
[pagina 29]
| |
telende verlichting iets eigenaardig onwaarschijnlijks voor het binnenkamersche. Op welken afstand ook gezien, altijd korrelt het beeld weer uiteen en blijft dat paars-zwarte, rondende achter hoofd als in levende vervluchtiging, als een zongeblakerd akkerland in hittetrilling. Eenigszins tusschen de portrettuur van Israëls, die in de spontaan in elkaar geveegde physiognomie, uitsluitend de teekens van het zieleschrift zocht te geven en die beeltenissen van Toorop, welke veelal een absolute verheerlijking van licht en abstractie van lijn beduiden - soms met den wrangen bijsmaak van pessimistische of sensueele lyriek - tusschen deze beiden in, staat het trouwe, pijnlijk objectief volgen van het levensbeeld zooals Jan Veth het doet. Men kan hem hier van verschillende kanten leeren kennen. Want daar hangt weer dat schrijnendsmartelijke oude vrouwengelaat met de roodgekreten oogen, dat met veel woorden nauwelijks suggestiever kan beschreven worden dan in den veelzeggenden titel ‘Als de doodsklok luidt’. Hier is wel in de eerste plaats de ernstige, kritische teekenaar uit te kennen, die nimmer een atoom van de waarheid aan verleidelijk decoratieven chic op te offeren verkoos; maar tevens voelt men, dat er in dien nuchter, speurenden observateur nog een tweede natuur schuilt. Die andere Jan Veth heeft niets van een onbarmhartigen ontleder, het is een bleeke mijmeraar veeleer, dien het ten allen tijde een zoete marteling docht, te luisteren hoe het ruisschen der levensbeeken droef gaat versterven. En terwijl anders deze melancholieke philosoof eerder uit den teederen toon van een zinnetje zijner geschriften, dan uit zijn messcherpe portretten spreekt, komt hier zijn levensbeschouwing hartroerend te voorschijn in dat weemoedig en bang gezicht. - Daarnaast hangt een groot salonportret van 2 personen; een bestelling zoo het schijnt.Ga naar voetnoot(1) - Heer en dame op hun verandah gezeten en ten halven lijve geschilderd, tegen 't licht in. Of dit laatste in den aard der bestelling lag weet ik niet, maar voor Veth's drooge en uitvoerige werkwijze is het niet de gunstigste manier van poseeren Gaarne wil ik gelooven, dat beide personen perfect gelijken; maar toch blijft dit een onbehagelijk schilderij. Zelfs de teekening is niet zoo goed als Veth dat wel kan, de leunende hand van den heer is zwak van constructie, de plooien van zijn jas zijn star als steen. Maar 't vreemdste is het landschaps-uitkijkje over boschrijke heuvelen. Wel drommels! sneed men het er uit en werd het afzonderlijk in een lijst gezet, zou dan niet ieder argelooze, dien men het liet zien, aan Thoma denken of aan een anderen duitschen naam? Nooit of te nimmer aan Jan Veth. Dit krijterige bosch en deze dunne sluierlucht zijn van kleur en behandeling duitsch. We zullen zeker niet tegenspreken dat ‘Andere landen andere zeden,’ een gulden regel is, en we zullen ook den Duitschers niet alle begrip van beeldende kunst teneenenmale ontzeggen, als de rechtgeaarde Hollander dat met een hoogwijs air kan doen; maar Jan Veth, die nog pas, van een duitsche reis teruggekeerd, zoo onomwonden zijn verlangen naar Holland's smijdige luchten heeft bekend, Jan Veth zullen we altijd meer lief hebben waar hij van top tot teen Hollander is. En daarmee heb ik, naar ik meen, het gewichtigste van de schilderijen-afdeeling aangestipt om me een volgenden keer uitsluitend tot de verdere inzendingen te kunnen bepalen. W.V. Juni | |
VariaDe St. Joris van Ed. Pellens van Antwerpen is een oorspronkelijke teekening en houtsnede. Zij onderscheidt zich daardoor van de meeste gravuren die doorgaans slechts de vertolking zijn van het werk van een ander kunstenaar. Wat de techniek betreft wijkt deze plaat ook af van de laatste akademische bewerking welke vooral naar het nabootsen van de kopergravure streefde. Al de eigenaardige voordeelen benuttigen die de gebruikte stof oplevert is stellig een verdienste bij het vervaardigen van elk kunstwerk. Hier werd in deze houtsnede eerlijk naar gestreefd. P.B. |
|