Onze Kunst. Jaargang 1
(1902)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 187]
| |
Boeken & tijdschriftenDe oude Hollandsche en Vlaamsche meesters in den Louvre en in de National gallery door Max Rooses Uitgevers-maatschappij ‘Elsevier’ AmsterdamIN dit lijvig boekdeel - versierd met 32 afbeeldingen in houtgravure - heeft Max Rooses een reeks studies verzameld over enkele werken van oude Hollandsche of Vlaamsche meesters die hij in den loop zijner wandelingen in den Louvre en in de National Gallery ontmoette. En nochtans zijn deze studies, die niets méér wilden zijn dan de ontleding van een paar werken van eenige oud-Vlaamsche en Hollandsche meesters, integendeel zeer volledige maar bondige kunstportretten van onze voornaamste oude schilders geworden. In dien eenvoudigen, klaren stijl die hem eigen is, kort van volzin, sober van woorden, maar helder van denkbeeld, precies van uitdrukking, verwekt Max Rooses voor onzen geest het lichamelijk en moreel beeld van den behandelden meester, schetst ons zijn leven in enkele trekken, beschrijft een paar van zijne schilderijen, ontleedt zijn werkwijze, maakt de plaats uit die de tafereelen in de reeks werken van den meester innemen, verbindt ze tot de voorgaande en de nakomende en geeft zoo een overzicht van het geheele werk; een blik op de omgeving van den schilder, leidt ons in zijn midden, toont ons gansch de school zoodat we in enkele bladzijden een beeld krijgen dat onder schijnbaren eenvoud, zeer volledig is. Vooral die kleine Hollandsche meesters, Geeraard ter Borgh, Jan Steen, Geeraard Dou, Pieter de Hoogh, heeft Max Rooses op treffende wijze getypeerd. Schilders van tooneelen in binnenhuizen, zijn zij nauw aan elkander verwant. Meesterlijk haalt de schrijver uit hunne paneeltjes de karakters te voor die ze onderscheiden. Drie studies over Rembrandt verwekken voor onzen geest het geheele beeld van den genialen virtuoos van het licht; drie studies over Rubens dat van den onovertroffen virtuoos der beweging. Rondom Rembrandt vinden wij Frans Hals, Nicolaas Maas, Jan Vermeer van Delft; rondom Rubens, Antoon van Dijck, Jacob Jordaens. En daartusschen loopen die spottende realisten, Adriaan Brouwer, Peter Breughel de Oude, David Teniers; de heerlijke landschapschilders Karel du Jardin, Hobbema, Paulus Potter, Jacob Ruisdael, Adam Frans van der Meulen; de schilders van zeegezichten Jan Van de Cappelle, Willem van de Velde de jonge. Van Eyck, Memlinc, David, Quinten Massys, komen ons het tijdstip der primitieven toonen. Juist die afwezigheid van chronologische volgorde ontneemt aan het boek die geleerde pretentie van een ‘geschiedenis der Noord- en Zuid-Nederlandsche Schilderkunst’ en maakt door de verscheidenheid der behandelde onderwerpen, de lezing van het werk aantrekkelijk. Maar de geest van den lezer, doet wat de schrijver vermeed te doen: al die beelden nemen hunne chronologische plaats in en bij slotsom is de uitslag dezelfde als na de lezing van een volledig handboek. H. de M. | |
[pagina 188]
| |
Frans Hals by Gerald S. Davies, M.A., of Charterhouse London, Geore Bell & sons, 1902.MENIGEEN, die kennis neemt van de verschijning van dit omvangrijk boekdeel van 158 bladzijden met 55 afbeeldingen, zal de opmerking maken: ‘alweer een monografie over een Hollandsch meester door een buitenlander geschreven en in het buitenland uitgegeven!’ En hij zal er allicht den Nederlandschen kunstgeschiedschrijvers een verwijt van maken, dat ze onze groote meesters niet genoeg eeren, door boeken over hen te schrijven, zooals buitenlanders als b.v. Michel dit gedaan hebben over Rembrandt e.a. De onbillijkheid van dit verwijt, dat bij leeken voor de hand ligt, zal ieder, die niet geheel buiten de kunstwetenschappelijke studie staat, aanstonds inzien. Want wie kunstwetenschappelijk werkt, m.a.w. de feiten wil constateeren en het onderling verband daarvan vaststellen, om het daardoor verkregen historisch beeld van een kunstenaar of kunstperiode in het kader van den tijd te beschouwen, - wie zulk een doel nastreeft, zal er niet zoo gemakkelijk toe komen, eene monografie te schrijven over een kunstenaar, waarvan hij van te voren zeker weet, dat ze minder zal geven, dan wat er, na voortgezette bronnenstudie, nog bekend kan worden. Zoo is het met het leven van Frans Hals: zijn levensgeschiedenis kan niet behoorlijk worden geschreven, voordat wij weten, wat de tot heden ontoegankelijke Haarlemsche notarieele archieven omtrent hem bevatten. En dat is, dunkt ons, wel de reden, waarom zich nog geen enkel Nederlandsch kunsthistoricus er aan gewaagd heeft, een groot werk over Frans Hals te schrijven. De eischen toch, die men aan zulk een werk stellen moet, zijn niet gering. Want Hals moet dan niet alleen als mensch en artiest worden beschouwd in verband met zijn tijd, maar ook zijn beteekenis als leermeester, als vormer van een groote reeks van meesters op gebied van portret en genre, dient te worden in het licht gesteld. En dit is bij den huidigen stand der wetenschap nog lang niet zoo gemakkelijk. Daarom waren wij zeer benieuwd, wat het boek van Davies over Frans Hals ons brengen zou, en vooral, of het nieuwe gezichtspunten zou openen of nieuwe bijdragen geven tot de geschiedenis van zijn leven en werken. Onze verwachting, die door den titel was opgewekt, werd niet geheel verwezentlijkt, daar het boek niet geeft wat de titel belooft: het geeft niet den geheelen Frans Hals, maar slechts een gedeelte. Davies' boek is een populairwetenschappelijk, voor den Engelschen lezer geschreven beschrijving van Hals' leven en de voornaamste zijner werken. Of liever: niet de voornaamste werken zijn er in besproken, maar die schilderijen, welke ‘are vital in the artistic progress of the man, or typical of some special quality, or serviceable by reason of their being more accessible to English readers. Many fine examples of the master are therefore passed over in silence, even though they are reproduced as illustrations, because they do not differ in quality and type from those which are dealt with at full length. Similarly, the far distant galleries on the Continent, as, for instance, Vienna and St-Petersburg, are passed over in favour of those nearer at hand in Holland, Belgium or France.’ Uit deze woorden, uit des schrijvers voorbericht, kan men duidelijk het standpunt zien: het is niet zuiver kunstwetenschappelijk, want een wetenschappelijk boek mag niet dienen voor lezers van een bepaalde nationaliteit: het moet gemeen goed zijn. Bovendien worden in een samenvattende monographie ook zoo maar niet allerlei schilderijen weggelaten om ik weet niet welke reden. Kortom, al spoedig kwamen wij, na het lezen reeds der voorrede en van de eerste twee hoofdstukken, waarin de ‘opkomst van de kunst eener natie’ en ‘de Hollandsche kunst der zeventiende eeuw’ worden geschetst, tot de conclusie, dat wij in dit werk niet hebben te zien hetgeen wij ervan verwachtten, m.a.w. dat de schrijver geenszins voor Frans Hals gedaan heeft hetgeen b.v. | |
[pagina 189]
| |
Michel voor Rembrandt, Max Rooses voor Rubens en van Dyck heeft gedaan. FRANS HALS: EIGEN PORTRET (?) (Verzameling van Graaf Spencer, Althorp).
[uit: G.S. Davies: Frans Hals. - London George Bell & Sons, 1902. Hij is ook niet, zooals men verwachten zou, critisch te werk gegaan bij het maken van den catalogus van Hals' werken. Dat dit tot allerlei eigenaardige vergissingen leidt is duidelijk. Zoo is b.v. reeds de eerste afbeelding in het boek geen zelfportret van Frans Hals en ook het andere schilderij, dat als zijn zelfportret gereproduceerd wordt, stelt hem niet voor. En 't portret van de Ruyter, eenige bladzijden verder afgebeeld, is de Ruyter niet! En dan: hoe menig meer dan twijfelachtig schilderij van Hals' wordt als echt vermeld, om van andere ‘vergissingen’ niet te spreken. Ziehier het gevolg van het gevaarlijk principe, om de opgaven van catalogi en eigenaars der verschillende schilderijen zoo maar grifweg te gelooven. Dat de schrijver van dit principe is uitgegaan, vermeldt hij uitdrukkelijk in een mededeeling achter in het boek. Maar, gegeven die principes, gegeven de taak, die de schrijver zich gesteld heeft, dan kan men tevreden zijn over de wijze, waarop hij die heeft volbracht. Wij zijn er dan ook van overtuigd, dat dit boek voor den Engelschen en Amerikaanschen leek in menig opzicht een openbaring zal zijn. In de beide eerste, reeds bovengenoemde hoofdstukken, wordt - met uitzondering van eenige onvermijdelijke, steeds bij buitenlandsche schrijvers te- | |
[pagina 190]
| |
rugkeerende verkeerde opvattingen van Hollandschen aard en Hollandsche toestanden - een goed beeld van het karakter der Hollandsche kunst gegeven. Alleen heeft de schrijver het mis, wanneer hij zegt, dat klassieke onderwerpen in de schilderkunst niet gewild waren. Dat niets minder waar is dan dit, behoeft geen betoog voor ieder, die onze geschiedenis kent en weet, hoe algemeen juist in de zeventiende eeuw het classicisme hier te lande was doorgedrongen. In het derde hoofdstuk tracht de schrijver Frans Hals eenigszins schoon te wasschen van den blaam, die op zijn persoon geworpen is, doordien men, daartoe gebracht door sommige authentieke acten, hem als een dronkelap is gaan beschouwen. Wij kunnen hier niet uitvoerig in die kwestie treden, maar ons dunkt, dat de concluzie, waartoe de schrijver komt, nl. dat er geen sprake van kan zijn, dat zijn leven ‘was entirely bohemian, the absolute reverse of simple living and high thinking,’ vooralsnog de eenige is, die wij kunnen putten uit de gegevens, die over Hals' leven bekend zijn. Maar desniettemin staat het toch vast, dat hij meer dan eens te diep in het glaasje heeft gekeken en dat hij in dronkenschap zijn eerste vrouw mishandelde. Dat dergelijke omstandigheden echter een artiest geenszins behoeven te beletten, iets grootsch te scheppen, daarvan zien wij nog dagelijks voorbeelden. Het is dan ook o.i. slechts als een studeerkamer-stelling te beschouwen, wanneer er gezegd wordt, dat een groot artiest per se zedelijk hoog moet staan, een edel karakter moet hebben, enz. Geen stelling gaat minder op dan deze: nog dagelijks zien wij er de voorbeelden van. De volgende hoofdstukken zijn aan Hals' kunstenaarsloopbaan gewijd, terwijl vervolgens uitvoerig zijn voornaamste schilderijen, vooral de Haarlemsche natuurlijk, worden beschreven. Wij kunnen niet nalaten den schrijver geluk te wenschen met de wijze, waarop bij in dit opzicht zijn doel: het uit historisch en aesthetisch oogpunt begrijpelijk maken van deze schilderijen, bereikt heeft. Er heerscht gloed in die beschrijvingen die (het blijkt uit alles) vóór de schilderijen zelve zijn gemaakt en met de grootste zorg zijn uitgewerkt. Van de afbeeldingen zijn de meeste, vooral de fotogravuren, goed geslaagd te noemen, hoewel het formaat in het algemeen iets grooter had kunnen zijn. Enkele der lichtdrukken zijn niet fraai te noemen, maar daarvan dragen misschien de fotografieën, die tot voorbeeld dienden, de schuld. W.M. | |
Gemälde des XIV-XVI Jahrhunderts aus de Sammlung von Richard von Kaufmann Berlin, Verlag von A. Asher & Co, 1901ONDER de particulieren die er het meest hebben toe bijgedragen om de Brugsche Tentoonstelling zoo hoogst belangwekkend te maken, verdient de Heer Richard von Kaufmann uit Berlijn zeker in de eerste plaats genoemd te worden. Niet minder dan tien stukken zond hij in, waarvan, merkwaardig genoeg, geen enkel onbeduidend is. Men denke o.a. aan den heerlijken Bladelin van Van der Weyden;Ga naar voetnoot(1) de kleurenschitterende Beweening van Memlinc; de twee luikjes van David (nr 134, niet nr 141-142 die in den Catalogus verkeerdelijk aan David worden toegeschreven); twee kapitale werken van Patinier; een stuk van onschatbare waarde: het zelfportret van den Meester der Mariadood (Joos van der Beke?), in den catalogus verkeerdelijk op naam van Van der Weyden gesteld (no 259); en eindelijk het kostelijke Luilekkerland van BreughelGa naar voetnoot(1). Nu de belangstelling voor deze verzameling algemeen is opgewekt, meenen we velen van dienst te zijn door de aandacht te vestigen op hierboven vermelde uitgave welke verleden jaar het licht zag. Het meerendeel der te Brugge tentoongestelde werken worden er in afgebeeld, naast nog tal van andere werken van de Vlaamsche, Duitsche en Italiaansche scholen uit de XIVe, XVe en XVIe | |
[pagina 191]
| |
eeuw, in het geheel 67 stuks. De volledige catalogus der schilderijen van dit tijdvak, in de verzameling Kaufmann, opgesteld door Max Friedländer, is er aan toegevoegd en vermeldt niet minder dan 124 nummers. Bij het openslaan van dit boek, krijgt men al dadelijk een zeer gunstigen indruk uit het korte voorwoord van den verzamelaar, welke te dier plaatse Bode, Friedländer, Lippmann en von Tschudi als zijn trouwe raadgevers en medewerkers vermeldt. FRANS HALS: WILLEM VAN HEYTHUYSEN. (Museum, Brussel).
[uit G.S. Davies: Frans Hals. - London, George Bell & Sons, 1902. Wij denken daarbij aan zoovele liefhebbers, welke zich hier en elders voor duur geld - of misschien goedkoop en tóch nog te duur - ouwe schilderijtjes laten in de hand stoppen, en dan op den duur een collectie lijsten bijeenkrijgen waarop de grootste namen schitteren - maar waarvoor ieder deskundige de schouders ophaalt. De heer von Kaufmann heeft beter begrepen | |
[pagina 192]
| |
waar de rechte weg ligt - en zijn verzameling heeft dan ook een belang - niet het minst voor de studie der Vlaamsche Primitieven - dat niet licht te overschatten is. Het boek dat vóór ons ligt is zonder eenige luxe, maar met echt Duitsche degelijkheid uitgegeven. De platen in lichtdruk zijn goed verzorgd en door groote scherpte in den afdruk uitstekend voor studiedoeleinden geschikt. De catalogus van Friedländer geeft daarbij enkele korte en zaakrijke inlichtingen, welke voortreffelijk tot orientatie kunnen dienen. Onder de stukken welke hier peproduceerd worden, maar niet op de Tentoonstelling aanwezig waren, vermelden we o.a.: een Magdalena van den Meester van Flémalle - een Geboorte en een Piétà van Geeraard David - een Avondmaal van Henri met de Bles - een Mansportret van Neufchatel - een Ecce Homo van Bosch - verschillende stukken van Geertgen tot St-Jans, Engelbrechtsen, J.C. van Amsterdam, Lucas van Leyden - enkele oude merkwaardige Fransche, Spaansche en Boheemsche meesters, - vervolgens de Duitschers, met Stephan Lochner, Bartel Bruyn, de oude Holbein, Cranach, talrijke Oberdeutsche meesters - en ten slotte de primitieve Italianen met Filoppo Memmi, Botticelli, Crivelli(?), en de latere als Giorgione, Moroni, Tintoretto, Bassano e.m.a. Een uitgave dus, die zeer belangwekkend mag heeten, en waaruit vooral kunstverzamelaars in meer dan één opzicht leering kunnen putten. B. | |
A. Warburg Bildniskunst und Florentinisches Bürgertum I. Domenico Ghirlandaio in Santa Trinita, die Bildnisse des Lorenzo de' Medici und seinen Angehörigen Leipzig, Seemann.IN deze eerste studie ontleedt de schrijver een fresco van Ghirlandaio, in de kerk Santa Trinita te Florence, voorstellende de goedkeuring der voorschriften van de orde der Franciskaners door Paus Honorius. Hij bepaalde de plaats waar de handeling gebeurde: de piazza della Signoria, met het Palazzo Vecchio en de Loggia de' Lanzi in den achtergrond - alsook de personen die er deel aan namen - waaronder hij, behalve de leden der familie Sassetti, eigenaars van de kapel - ook Lorenzo de' Medeci herkent, met zijn zonen en hun leermeester Angelo Poliziano. Uitstekende afbeeldingen doen ons al de deelen kennen van dit fresco, dat meestal weinig wordt opgemerkt doordien het zoo hoog geplaatst en onvoldoende verlicht is. Bij het vergekelijken van het werk van Ghirlandaio met dat waarin Giotto meer dan een halve eeuw vroeger hetzelfde onderwerp behandelde, - toont de schrijver ons de overwegende plaats aan, die het wereldsche element in de godsdienstige schildering der XVe eeuw heeft uitgenomen - en doet ons in het werk van den kunstenaar het leven zien, waarvan zij de uitdrukking was. In 't voorbijgaan komen nog verschillende belangwekkende onderwerpen ter sprake o.a. de wassen ex voto's, ware beelden op natuurgrootte, waar eertijds de kerk der Annunziata vol mee was. Deze eerste studie zal door meer andere gevolgd worden. De schrijver belooft ons o.a. de invloed aan te toonen, die de Vlaamsche kunst op Ghirlandaio en zijn tijdgenooten uitoefende: Ghirlandaio was in zijn portretten zonder twijfel de meest oprechte, de meest objectief ware van de florentijnsche schilders uit zijn tijd - en de Vlamingen die in dit genre zoo gewetensvol waren, en de waarheid zoo nabij kwamen, moesten op hem een diepen indruk maken. J.M. | |
[pagina 193]
| |
Das Germanische Nationalmuseum von 1852 bis 1902 Festschrift zur Feier seines fünfzigjährigen Bestehens im Auftrage des Direktoriums verfasst von Dr. Theodor Hampe, Konservator und Bibliothekar am Germanischen Nationalmuseum Druck von J.J. Weber (illustrirte Zeitung) in Leipzig.DEN 16den Juni van dit jaar, was 't feest in de aardige oud-Duitsche stad, dat stukje poëzie der Middeleeuwen in onzen archi-prozaïschen tijd. Keizer en Prins-Regent werden in Nürnberg verwacht om de nieuwe vleugel aan 't Germaansche oudheidkundig museum te openen, die ter eere van zijn 50-jarig bestaan was bijgebouwd. Als inleiding tot en een herinnering aan dit feest schreef de Conservator van het Museum, Dr. Theodor Hampe, een lijvige, hier en daar wat drooge, maar degelijke studie, over de geschiedenis, het ontstaan en tegenwoordig bestaan van deze mooie en interessante stichting. Hoe zij aan de energie van Hans Freiherr von und zu Aufsess haar eerste zeer bescheiden begin dankte, hoe zij door allerlei gekibbel en gehaspel tusschen de Duitsche steden en Staten onderling, die elk hun eigen oudheidkundig Museum begeerden, bijna te gronde ging, hoe zij door de vrijgevigheid van Koning Ludwig I van Beieren in staat werd gesteld om zich verder te ontwikkelen en hoe zij eindelijk aan August von Essenwein en den tegenwoordigen directeur Herrn von Bezold haar bloei, die nog steeds toenemend is, dankt. Eenige vrij goed geslaagde platen versieren het werk, o.a. Dürers Bildniss Kaiser Karls des Grossen, Christus am Kreuz von Heiligen umgeben van Meester Stephan Lochner, afbeeldingen van harnassen enz., en hier en daar aardige kijkjes in het Museum zelf, waarvan 't oudste deel vroeger een Kartuizerklooster geweest is. De druk is verzorgd maar wat droog, wat stijf. De goede intenties welke er wel in te onderscheiden zijn, werden maar onbevredigend verwezenlijkt. Een intelligent en smaakvol typograaf zou hier zeker heel wat meer hebben van terecht gebracht, en zou b.v. de middeleeuwsche ridder, die op het omslag een schild met heel het Museum in miniatuur omhoogheft, in minder schreeuwende kleuren hebben afgedrukt. Een afbeelding van het geheele gebouw op het eerste blad is wat beter geslaagd, al bezit ze ook hoegenaamd geen artistieke waarde. A.W. | |
A description of the sketchbook by sir Anthony van Dyck, used by him in Italy, 1621-1627 and preserved in the collection of the duke of Devonshire at Chatsworth by Lionel Cust London, George Bell & sons, 1902OP de van Dijcktentoonstelling te Antwerpen lag in een glazen toogkastje, het beroemde schetsboek van 's meesters Italiaansche reis, uit de verzameling van den Hertog van Devonshire te Chatsworth. Op verzoek werd het toegestaan, het kostbare boek te doorbladeren, - maar zeker zullen wel niet veel bezoekers van die gelegenheid gebruik hebben gemaakt... Nu is het door de ondernemende firma George Bell & Sons, in ruimen kring toegankelijk gemaakt, door deze uitgave, waarin een vijftigtal van de mooiste bladzijden worden gereproduceerd, en toegelicht door den bekenden van Dijck-kenner Lionel Cust. In de Inleiding wordt ons verteld, hoe het boek, na van Dijck's dood te Blackfriars, in het bezit kwam van den schilder Sir Peter Lely en later van den kunstliefhebber Hugh Howard; hoe het verder, in het begin van de xviiie eeuw gekocht werd door den Hertog van Devonshire; hoe het uit diens collectie spoorloos verdween en in het begin der xixe eeuw weer te voorschijn kwam in de verzameling van Samuël William Reynolds; hoe het in 1830 gekocht werd door George James Welbore Ager-Elis, | |
[pagina 194]
| |
Baron Dover, die het interfolieerde en fraai liet inbinden; hoe het in 1893 weer werd gekocht door C. Fairfax Murray, die het op zijn beurt verkocht aan Herbert F. Cook. Toen ontdekte men dat het eigenlijk tehuis hoorde in de verzameling van den Hertog van Devonshire, aan wien het dan ook dadelijk door den laatsten eigenaar werd afgestaan. Interessante aanteekeningen worden over iedere bladzijde gegeven; we vinden er aanwijzingen omtrent plaats en tijd van hun ontstaan, de modellen welke er voor gediend hebben, enz. Zooals men weet bevat het schetsboek hoofdzakelijk studies volgens werken van Italiaansche Meesters. Wanneer het niet reeds zoo duidelijk sprak uit van Dijck's schilderijen van zijn Italiaanschen tijd, zouden we hier eens te meer kunnen nagaan wat overstelpenden indruk Tiziano op den Vlaamschen meester gemaakt heeft. De groote meerderheid der schetsen zijn gemaakt volgens diens werken, vaak met aanwijzing der kleuren, en meestal met het bijschrift ‘Tizian’. Onder de vele, die we hier niet alle kunnen opsommen, vermelden we een krabbel naar het prachtige stuk met Jacopo Pesaro, bisschop van Paphos, dat nu in het Museum van van Dijck's geboortestad hangt. Enkele teekeningen zijn blijkbaar geïnspireerd door artisten als Boeren-Breughel, Dürer en Lucas van Leyden, waar van Dijck dus belangstelling voor betoonde. Een paar schetsen zijn ook rechtstreeks naar de natuur genomen, o.a. een woedende struisvogel, met het opschrift ‘Acty als de Struys gram is’; de heer Cust schijnt te meenen dat dit opschrift betrekking heeft op een grootere struisvogel, op 't zelfde blaadje geteekend, die er echter niet ‘gram’ uitziet, en betitelt dan de ‘gramme’ als: a monster like a basilisk. De reproducties, in lichtdruk (photo-collographie) zijn uitnemend geslaagd en komen het origineel zoo dicht nabij als maar kan gewenscht worden. Het heele boek is, op folio-formaat uiterst eenvoudig, doch voornaam en smaakvol uitgegeven, en mag onder de degelijkste en keurigst verzorgde werken van dien aard gerekend worden. B. |